In Leiden kwamen Zaalberg en Van Wijk ook met iets moderners op de markt. Zaalberg koos voor een vrolijke deken voor kinderen: de Sioux-deken, die het bedrijf in 1954 presenteerde op de Jaarbeurs in Utrecht.(1)Het Parool, 8 april 1954. Het was een witte deken met felgekleurde, vrij brede strepen, in de advertenties vooral voor jongens aangeprezen. De deken lijkt een idee te zijn geweest van een van de financiële medewerkers van het kantoor, Jan van der Waard.(2)Zie het feestlied van het personeel bij het jubileum in 1968 van Jan van der Waard bij Zaalberg, ELO archief Zaalberg (0101) nr 437. Zie ook De Leidse Courant, 1 april 1968. Maar nader onderzoek wees uit dat deze gestreepte deken een karakteristiek ontwerp is van de Noord Amerikaanse en Canadese native Americans, dat bovendien al decennia door de dekenfabrieken van Pendleton en Hudson’s Bay in respectievelijk de VS en Canada werd gemaakt.(3)https://medium.com/@bowen.maitland/pendleton-urban-outfitters-and-the-native-american-inspiration-that-makes-them-millions-aa9218a14cba, geraadpleegd 20 december 2022. Toeval of niet, in 1949 had Zaalberg bezoek gehad van een in volledig traditionele kledij gestoken opperhoofd van de Canadese Mohawks. Deze native American had de British Industries Fair in Londen bezocht en was uitgenodigd door Zaalberg-directeur H.I.J. Schrandt om een kijkje te komen nemen. Het bezoek werd zo bijzonder gevonden dat er foto’s van in de krant verschenen, waarbij de kleurrijke deken die hij om had geslagen nadrukkelijk geroemd werd.(4)Nieuwe Leidse Courant, 12 en 13 mei 1949.
Reclamekaart voor de Siouxdeken, 1954 (ELO) en het bezoek in de Nieuwe Leidse Courant, 13 mei 1949.
De blokdeken van Van Wijk
Ook in 1954 kwam Van Wijk met zijn blokdeken op de markt. In advertenties heet deze deken ook wel de Multicheck. Van Reek vertelde over de geschiedenis van dit ontwerp:
Een dekenfabriek krijgt geregeld bezoek van instanties, bijvoorbeeld de Nederlandse brandweer. Dan komt er een commissie van zes man, die zegt: ‘wij zoeken een deken, speciaal voor de brandweer. Moest rood van kleur zijn en dun, een dunne compacte deken. Want brandweermannen gaan gekleed naar bed. Maar niet onder een dikke Leidse deken omdat ze alert moeten kunnen blijven. ‘Kunnen jullie zo’n deken maken?’ Zo kwam er een fantastisch mooie brandweerrode deken tot stand. Op een gegeven moment wilde de magazijnchef van Van Wijk wat doen met de kleuren die van deze order overgebleven waren. De fabriek verwerkte toen namelijk [voor particulieren] alleen maar beige, lichtblauw en lichtgroen en zalm, van die slappe dekenkleuren. Wat te doen met die kleuren rood en zwart van de brandweer en de marine? Toen suggereerde de boekhouder daar een blokdeken van te maken. En met enkele proefexemplaren daarvan gingen de vertegenwoordigers van Van Wijk vervolgens op pad. De vertegenwoordiger uit Leeuwarden verkocht er vijftig aan interieurzaak Slauerhoff – familie van de dichter. Die werden verkocht aan ziekenhuizen, bejaardeninrichtingen en zusterhuizen, maar ook aan particulieren. De Beer zei daarop tegen mij: ‘We hebben veel succes gehad met die blokdeken, ik wil een vervolg op dat dessin, op die vormgeving.’
Paul de Beer was in het vroege voorjaar van 1953 bij Van Wijk aangenomen als adjunct-directeur.(5)De Beer solliciteerde op een advertentie die op 14 februari 1953 in de krant stond, zie: J.W. Heringa, Heringa & Van Wijk. Geschiedenis van een textielfabriek in Leiden 1774-1967, Leiden 1996 (beperkte oplage), p. 43. Deze publicatie is in te zien in het ELO (Erfgoed Leiden en omstreken). Hij was een nazaat van de oprichter van de grote Tilburgse wolweverij en dekenfabriek Thomas de Beer en had dus veel contacten in Brabant. Dekenweverij Pessers van Zuijlen, die in 1965 met Thomas de Beer zou fuseren, begon juist toen net afgestudeerde ontwerpsters van het Instituut voor Kunstnijverheid in te schakelen.(6)https://wikimiddenbrabant.nl/Pessers_van_Zuijlen.
De Beer was zeer waarschijnlijk betrokken bij het initiatief voor de blokdeken van Van Wijk en – zonder twijfel – ook bij de succesvolle opmars van dit vrolijke, populaire ontwerp in de Nederlandse slaapkamers. Kort na zijn komst moet De Beer bovendien het initiatief genomen hebben voor de productie van nog enkele andere modern ogende dekens, waarin ook rood en zwart verwerkt werd. Met de deken Four Whites, werd in 1957 geadverteerd in het tijdschrift ter bevordering van het moderne interieur Goed Wonen.(7)De advertentie verscheen in 1957 twee maal, in het aprilnummer en in het decembernummer. Hierna verschenen geen advertenties van Van Wijk meer in Goed Wonen. De deken staat ook afgebeeld in het artikel in Textilia nr. 1273 van 13 oktober 1956, genoemd in noot 13 van deel 1. In de dekenverzameling van de Stichting Leidse Deken is een exemplaar hiervan aanwezig. Overigens is het opmerkelijk dat er in de redactionele bijdragen van Goed Wonen amper belangstelling is voor dekens. Grete Neter, docent aan het IvKNO die tevens betrokken was bij de Stichting Goed Wonen en het gelijknamige tijdschrift, schreef slechts twee keer iets over dit product in haar serie over interieurtextiel ‘per el en meter’ in de jaargangen 1960 en 1961.(8)Grete Neter, ‘per el en meter’, Goed Wonen 14 (1960) 1, pp. 16-18 en Goed Wonen 15 (1961) 3, pp. 82-83. Verder worden vrijwel alle bedden die in Goed Wonen op foto’s of tekeningen te zien zijn, heel strak opgemaakt met een gekleurd stuk gladde stof, zodat het lijkt of er slechts een beklede matras op het bed ligt en er geen dekens gebruikt worden.
De belangstelling van De Beer voor moderne ontwerpen bleek in 1956 nog nadrukkelijker, toen hij het plan voor een dekenontwerpwedstrijd lanceerde.(9)Een brief of advertentie met de aankondiging van deze wedstrijd heb ik nog niet gevonden. Het meest omvangrijke krantenartikel over de dekenwedstrijd is: Alexandria, ‘Moderne dekens. Ontwerpen van beeldend kunstenaars’ in: De nieuwe Eeuw, Helmond, 30 maart 1957. Zie ook: L. de Vr., ‘Originele dekendessins in aparte kleuren’, Textilia 36 (1957) pp. 721-725. De tentoonstelling van deze ontwerpen was onder andere te zien in Nijmegen, Emmen, Den Haag. De interieurtextielwinkel Het Wollendekenhuis in Leiden kocht volgens een advertentie in het Leidsch Dagblad dd. 28 juni 1957 de hele tentoonstellingscollectie aan om die vervolgens te koop aan te bieden. Op de prijsvraag kwamen maar liefst 300 inzendingen binnen. Vijftien ontwerpen werden door de dekenfabriek geselecteerd en in diverse kleurstellingen geweven. Zes hiervan waren gemaakt door leerlingen aan het IvKNO in Amsterdam.(10)Dit waren: Johan van der Heyden, Jetty Schuurmans, Betty Bijlard, Elly Wouters, Marijke Otten en Gerda Buurs. Zie de aantekeningen n.a.v. deze wedstrijd in: RKD Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag, Archief Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (IvKNO) nummer toegang 0706, inv. nr. 842. De dekens werden in een reizende tentoonstelling aan het Nederlandse publiek getoond. Tot nu toe is van de uitverkoren ontwerpen slechts één uitgevoerd exemplaar bewaard gebleven. Het heeft een dessin van Mieke van der Burgt. Haar ontwerp was door de commerciële specialisten in de jury als beste uit de bus gekomen.(11)Bericht in de Emmer Courant van 2 maart 1957. Zij was de partner van kunstenaar Levinus van de Bundt, oprichter en directeur van de Vrije Academie in Den Haag. Hun dochter Levina van de Bundt herinnert zich nog dat haar moeder aan dit ontwerp werkte en zij met uitgeknipte motieven op een papieren ondergrond in het formaat van de deken en in kleur geschilderd, aan het schuiven was.(12)Telefoongesprek met Levina van de Bundt, dd. 26 aug. 2022.
Toch werd dit ogenschijnlijk kansrijke en gewaardeerde initiatief van de Leidse dekenfabriek niet herhaald en de winnende dekens werden niet in de vaste collectie opgenomen. Waarom is niet helemaal duidelijk, maar het zal te maken hebben met organisatorische en financiële problemen in de dekenweverij. Juist op dat moment werden namelijk de laatste stappen gezet in het fusieproces tussen Van Wijk en garenfabriek Van Cranenburgh & Heringa. Wel werd korte tijd later aan een van de winnaars van de dekenontwerpwedstrijd, Jetty Schuurmans, gevraagd om als ontwerper voor Van Wijk te komen werken. Dit was wonderlijk genoeg precies in dezelfde periode dat Van Reek zijn opwachting maakte bij de dekenfabriek. De Beer spoorde hem bovendien kort na zijn start als dekenontwerper aan om contact te leggen met het IvKNO, de opleiding die hij zes jaar eerder ook twee jaar had gevolgd. Van Reek maakte daarom een afspraak met Neter-Kähler, die hij in haar huis aan de Amstel in Amsterdam bezocht. In zijn herinnering had zij veel kritiek op de door hem meegenomen dekendessins en liet ze zich ook laatdunkend uit over zijn onderwijs aan de avondschool. Ongetwijfeld was zij verbaasd over het feit dat de dekenfabriek op het zelfde moment een van haar beste, pas afgestudeerde leerlingen en een in haar ogen amateur had aangenomen als dekenontwerper. Van Reek herinnert zich dat de samenwerking en het contact met de jonge Schuurmans beslist niet soepel verliep en dat zij al na enkele maanden vertrok. En zo bleef Van Reek alsnog de enige ontwerper bij Van Wijk.
Twee Van Wijkdekens, 1958, uit de tijd voordat Van Reek kwam (collectie Stichting Leidse Deken).
Dekens van Van Reek
Door het ontbreken van brochures of modellenboeken van Van Wijk uit de jaren vijftig en zestig, is het onduidelijk hoe de vroegste dekens van Van Reek eruit zagen. Zelf heeft hij daar helaas ook niets van bewaard. Op basis van de dekenetiketten die heel geleidelijk aan veranderden, kunnen we de dekens uit de Leidse dekenstudiecollectie inmiddels globaal in chronologische volgorde plaatsen. En zo kan ook vastgesteld worden welke ontwerpen uit Van Reeks eerste jaren, dus zo omstreeks 1960, dateren. Een deken met een op houtnerf gelijkend patroon behoort hier vermoedelijk ook toe. Van Reek herinnerde zich dat zijn vrouw van deze deken een jas wilde maken, maar hem helaas helemaal verknipte.
Henk van Reek, dekens, vermoedelijk zijn vroegste ontwerpen uit 1960-1965 (collectie Stichting Leidse Deken).
De ontwerper, die overigens geen enkele ervaring met textiel had en evenmin verstand had van weven, behoefde bij zijn ontwerpen geen rekening te houden met al bestaande kleuren en kon nieuwe tinten laten ontwikkelen. Van Wijk verfde de garens niet zelf, maar besteedde dat uit aan Textielververij de Koningshoeve N.V. in Tilburg.(13)Rob van Putten, ‘Lakenververijen in Tilburg in de 19e eeuw’, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, 32 (2014) 1, pp. 3-10. Van Reek herinnert zich dat hij voor het eerst het destijds op dekengebied nog onbekende koningsblauw suggereerde en ook al snel met paars op de proppen kwam. Zo lag er opeens een hele nieuwe wereld voor hem open, wat resulteerde in tientallen ontwerpen, die veelal werden uitgevoerd in een vijftal door hem gesuggereerde kleurstellingen. Natuurlijk bleven de klassieke dekens in de kleuren zalm, lichtgroen en lichtblauw ook nog gemaakt worden, maar het aandeel van de moderne patronen in de productie van de dekenweverij nam heel snel toe. Aan het einde van de jaren vijftig was dat al meer dan de helft.(14)Al eind jaren vijftig had de helft van de dekens moderne dessins, 30% was effen (of double face, met aan beide kanten een verschillende effen kleur) terwijl slechts 20% een klassiek dekenpatroon had. Zie noot 14, deel 1: Textilia 35 (1956) p. 3005. Op mijn vraag wat hem voor de nieuwe dessins inspireerde, liet Van Reek zich denigrerend uit over de mode- en interieurtijdschriften die hem door de directie ter beschikking werden gesteld: ‘Daarin was echt niets interessants te vinden’. Welke dat precies waren wist hij echter niet meer. Wel ging hij begin jaren zestig enkele keren met de vrouw van De Beer mee naar de modeshows van Max Heijmans.
Thérèse de Beer-Hoppenbrouwer was de dochter van een vermogende Eindhovense sigarenfabrikant. Gestoken in een bontjas en behangen met goud, vond zij het leuk om Van Reek mee te tronen naar zo’n modeshow, nadat hij zich op haar verzoek helemaal in nieuwe kleren had gestoken. Anders zag hij er in haar ogen te sjofel uit. Nog nagenietend van deze unieke gebeurtenis vertelde Van Reek: De Beer zei me een blocnote mee te nemen en op te schrijven welke kleuren ik zag. Nou, dat was toen heel bijzonder, ineens hardroze bijvoorbeeld. Maar dat was een kleur die ik niet in mijn collectie had, hoewel ik die later wel gebruikt heb, want we hadden dan geen eigen ververij maar wel kleurenboeken ter beschikking. Aan de Koningshoeve gaf ik dan opdracht voor een paar honderd kilo van die en die kleur.
Bij het ontwerpen van nieuwe patronen hield Van Reek dus geen rekening met mode of trends. Voor zover hij zich dat nu herinnert, selecteerde hij eens in de zoveel tijd een tiental door hem op papier uitgewerkte patronen die hij dan in verschillende kleurstellingen liet uitvoeren in de fabriek. Vanzelfsprekend kwam bij het fabriceren van deze unieke proefdekens veel handwerk te pas. Een van de voormalige wevers bij Van Wijk – Koos Heimans – herinnert zich daar destijds veel tijd aan te hebben besteed.(15)Telefoongesprek met Koos Heimans, 22 november 2022. Heimans werkte van 1948 tot 1966 bij Van Wijk. Vervolgens werd er een bijeenkomst georganiseerd waar de directie, de verkopers en enkele externe specialisten de proefdekens beoordeelden. Tot die externen behoorden onder meer de schilder Sierk Schröder en vormgevingsjournalist/criticus Simon Mari Pruys. Beiden waren goede vrienden van Van Reek. Op deze bijeenkomsten selecteerden ze de meest ‘kansrijke’ dekens en deden soms suggesties voor verbeteringen. Van Reek bezit zelf nog een proefexemplaar van zijn succesvolle dessin Apollo, waar de grote ronde cirkel nog kleiner is dan die in het definitieve ontwerp en ook de kleurstelling veel gematigder is.
Henk van Reek, voor en achterkant van de deken Apollo, 1970 (collectie Stichting Leidse Deken).
Pruys schreef in die tijd onder meer voor de wekelijkse woonpagina van Het Parool en was daar tevens redacteur van. Zo zal daar in 1965 een interview met Van Reek in terecht zijn gekomen.(16)Zie noot 1, deel 1. Het stuk werd – mogelijk om beschuldigingen van vriendjespolitiek te voorkomen – geschreven, of misschien slechts ondertekend, door diens collega bij Het Parool: J.A. Behrens. In het interview sprak Van Reek zijn afschuw uit over de huilerige ‘medaljondekens’ in eveneens huilerige kleuren, die vroeger, maar ook op dat moment nog volop gebruikt werden.
In 1964 nam De Beer ontslag en verhuisde hij weer naar Brabant. Sinds de fusie die Van Wijk in 1957 was aangegaan met Van Cranenburgh & Heringa, had zijn positie voortdurend onder druk gestaan. Hoofddirecteuren van de nieuwe combinatie Heringa & Van Wijk werden J.W. Heringa en J.C.M. van Rhee, die beiden beduidend minder affiniteit hadden met dekens dan met breigarens. Overigens was de garenfabriek ook een stuk groter, hier werkten in 1961 390 mensen, terwijl de dekenfabriek minder dan de helft, namelijk 160 werknemers had.(17)Heringa, p. 88 (zie noot 5). Maar nog verontrustender voor De Beer was dat de hele Heringa & Van Wijk-onderneming in 1964 werd opgekocht door Reinder Zwolsman. Niet omdat deze zakenman en eerste grote Nederlandse projectontwikkelaar brood zag in de toekomst van breigarens en wollen dekens, maar omdat hij interesse had in het grote, deels nog braak liggende terrein naast de dekenfabriek aan de Kanaalweg. De dekenfabriek werd echter al enkele maanden later doorverkocht aan de Hollandse Tapijt Industrie, een bedrijf van de eveneens steenrijke Ir. J.A. Haverhals uit het Noord-Hollandse Bergen, tevens directeur van de Nederlandse Wolfederatie. Haverhals trok Hugo van Veen, eerder werkzaam bij reclamebureau Prad (Progressive Advertising), aan als de nieuwe marketing manager bij zowel de HTI als de dekenfabriek. Van Veen had via het vooruitstrevende Prad, dat ook de reclames voor de Bijenkorf verzorgde, veel vrienden en kennissen in de commercieel-culturele sfeer en was een man met wie Van Reek goed overweg kon. Van Veen waardeerde Van Reek en zorgde er meteen voor dat zijn salaris met meer dat 25% verhoogd werd.
Dit alles betekende dus dat dekenfabriek Van Wijk de laatste twaalf jaar van haar bestaan niet meer in Leidse handen was. Bovendien waren de oorspronkelijke aartsrivalen Zaalberg en Van Wijk in 1964 ook intensief gaan samenwerken, wat in 1972 resulteerde in een volledige fusie. De dekens van Zaalberg werden vanaf 1964 zelfs in de nieuwe fabriek aan de Kanaalweg gemaakt. De dekenontwerpen van Zaalberg waren in die periode grotendeels afkomstig van hun eigen medewerker W.P.J. Houben, die zijn ontwerpwerk deed naast zijn hoofdfunctie als bedrijfsleider.(18)Zie het interview dat Nicole Spaans en Laura van Kan namens de Stichting Leidse Deken hadden met de weduwe en de dochter van Houben dd. 6 oktober 2021 https://www.leidsedeken.nl/post/een-leven-in-het-teken-van-de-deken. Heel vernieuwend waren zijn ontwerpen niet en Van Reek is er stellig van overtuigd dat Houben zijn dessins ‘pikte’ en in een afgezwakte vorm imiteerde. Terwijl Zaalberg gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw wat betreft haar dekenpatronen vooruitstrevender was dan Van Wijk, was dat in de jaren zestig en zeventig beslist andersom. De Zaalbergpatronen moderniseerden weliswaar, maar Van Wijk liep voorop en maakte dekens met veel gedurfdere kleuren en dessins.
Slechts van de laatste door Van Reek ontworpen collecties dekens zijn geïllustreerde brochures boven water gekomen.(19)Deze brochures zijn te vinden in de bibliotheek van het Textielmuseum in Tilburg. Deze dateren uit het begin van de jaren zeventig. Hoewel we blijven we hopen op een vondst van meer reclamemateriaal, is het de vraag of dat wel ooit vervaardigd is.(20)Van Reek beweert dat er voor 1970 geen brochures of modellenboeken waren. Wellicht probeerden de vertegenwoordigers uitsluitend met stalenboeken de dekens te verkopen aan de winkels. Wel was er naast de fabriek een showroom gevestigd waar inkopers zich konden laten informeren over de nieuwste collectie.(21)De showroom was sinds de jaren zestig gevestigd in het huis dat gebouwd was voor de directeuren van de dekenfabriek. Voor de laatste collectie van Van Reek werd zelfs nog een speciaal etiket geweven waarop ‘Art Collection’ te lezen is. [afb. 21] Deze dekens behoren tot de meest opvallende met hun felle kleuren en hun uitgesproken krachtige grafische patronen. Een deel ervan was geïnspireerd door de ruimtevaart met dessinnamen als Atomium, Saturnus en Apollo, enkele door de Beatles, met namen als Sergeant Pepper en Carnaby. Ook in dit opzicht waren de dekens van Van Reek dus eigentijds!
Maar helaas leek er voor een mooie moderne wollen deken op dat moment geen grote toekomst meer te zijn weggelegd. Nadat vanaf de jaren vijftig de kunststofgarens de wolnijverheid al in de gevarenzone hadden gebracht, nam in de jaren zeventig de populariteit van het donzen en synthetische dekbed heel snel toe. De laatste Leidse deken werd in september 1976 geweven.
Gedurende zijn laatste jaren bij Van Wijk heeft Henk van Reek ook nog meegewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe garens en kleuren voor het nog altijd bestaande Tretford tapijt, dat door de HTI op de markt werd gebracht en waarvoor Van Veen de marketing verzorgde. Na sluiting van de weverij bleef de spinnerij aan de Kanaalweg nog vijf jaar tapijtgaren spinnen. Maar in 1981 werd ook hiermee gestopt en was het gebeurd met de textielnijverheid in Leiden. Van Reek had al in 1976 zijn ontslag gekregen.In de jaren die daar op volgden ontwierp hij nog incidenteel dekens voor de Belgische dekenfabriek Manta in Waasmunster onder de merknaam Sole Mio, die nog altijd wordt gebruikt. Ook stortte hij zich samen met de compagnon van zijn inmiddels overleden broer Jan, op het ontwerpen van pakpapier. Ten slotte richtte hij zich volledig op het maken van vrij werk.(22)Vrij werk van Henk van Reek is te vinden in de collectie van het Voorschotens Museum.
Omstreeks de millenniumwisseling leek het beroep van dekenontwerper verleden tijd te zijn geworden. Echter, sinds enkele jaren is de belangstelling voor wollen dekens weer opgebloeid. Niet in de eerste plaats voor dekens op bed, maar vooral voor de dunnere dekens of plaids op de bank. Daarnaast is de terrasdeken als een nieuw fenomeen in Nederland geïntroduceerd. Onder anderen Carole Baijings, Kiki van Eijk en Hella Jongerius ontwierpen recent nieuwe eigentijdse dekens. Warenhuisketens als Manufaktum en de Bijenkorf bieden fraaie exemplaren te koop aan. Het groeiende bewustzijn omtrent de vervuilende eigenschappen van synthetische garens en de toenemende waardering voor de goede eigenschappen van het natuurlijke product wol zijn hierbij van belang. Op dit moment zorgen de gestegen kosten om onze huizen met fossiele brandstoffen te verwarmen voor een grote opbloei. In deze context krijgen ook de dekens van Henk van Reek opnieuw betekenis.
Mienke Simon Thomas, 2023. Simon Thomas, lange tijd werkzaam als conservator vormgeving bij museum Boijmans Van Beuningen, is medeoprichter van de Stichting Leidse Deken. www.leidsedeken.nl.
noten
1. | ↑ | Het Parool, 8 april 1954. |
2. | ↑ | Zie het feestlied van het personeel bij het jubileum in 1968 van Jan van der Waard bij Zaalberg, ELO archief Zaalberg (0101) nr 437. Zie ook De Leidse Courant, 1 april 1968. |
3. | ↑ | https://medium.com/@bowen.maitland/pendleton-urban-outfitters-and-the-native-american-inspiration-that-makes-them-millions-aa9218a14cba, geraadpleegd 20 december 2022. |
4. | ↑ | Nieuwe Leidse Courant, 12 en 13 mei 1949. |
5. | ↑ | De Beer solliciteerde op een advertentie die op 14 februari 1953 in de krant stond, zie: J.W. Heringa, Heringa & Van Wijk. Geschiedenis van een textielfabriek in Leiden 1774-1967, Leiden 1996 (beperkte oplage), p. 43. Deze publicatie is in te zien in het ELO (Erfgoed Leiden en omstreken). |
6. | ↑ | https://wikimiddenbrabant.nl/Pessers_van_Zuijlen. |
7. | ↑ | De advertentie verscheen in 1957 twee maal, in het aprilnummer en in het decembernummer. Hierna verschenen geen advertenties van Van Wijk meer in Goed Wonen. De deken staat ook afgebeeld in het artikel in Textilia nr. 1273 van 13 oktober 1956, genoemd in noot 13 van deel 1. |
8. | ↑ | Grete Neter, ‘per el en meter’, Goed Wonen 14 (1960) 1, pp. 16-18 en Goed Wonen 15 (1961) 3, pp. 82-83. |
9. | ↑ | Een brief of advertentie met de aankondiging van deze wedstrijd heb ik nog niet gevonden. Het meest omvangrijke krantenartikel over de dekenwedstrijd is: Alexandria, ‘Moderne dekens. Ontwerpen van beeldend kunstenaars’ in: De nieuwe Eeuw, Helmond, 30 maart 1957. Zie ook: L. de Vr., ‘Originele dekendessins in aparte kleuren’, Textilia 36 (1957) pp. 721-725. De tentoonstelling van deze ontwerpen was onder andere te zien in Nijmegen, Emmen, Den Haag. De interieurtextielwinkel Het Wollendekenhuis in Leiden kocht volgens een advertentie in het Leidsch Dagblad dd. 28 juni 1957 de hele tentoonstellingscollectie aan om die vervolgens te koop aan te bieden. |
10. | ↑ | Dit waren: Johan van der Heyden, Jetty Schuurmans, Betty Bijlard, Elly Wouters, Marijke Otten en Gerda Buurs. Zie de aantekeningen n.a.v. deze wedstrijd in: RKD Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag, Archief Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (IvKNO) nummer toegang 0706, inv. nr. 842. |
11. | ↑ | Bericht in de Emmer Courant van 2 maart 1957. |
12. | ↑ | Telefoongesprek met Levina van de Bundt, dd. 26 aug. 2022. |
13. | ↑ | Rob van Putten, ‘Lakenververijen in Tilburg in de 19e eeuw’, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, 32 (2014) 1, pp. 3-10. |
14. | ↑ | Al eind jaren vijftig had de helft van de dekens moderne dessins, 30% was effen (of double face, met aan beide kanten een verschillende effen kleur) terwijl slechts 20% een klassiek dekenpatroon had. Zie noot 14, deel 1: Textilia 35 (1956) p. 3005. |
15. | ↑ | Telefoongesprek met Koos Heimans, 22 november 2022. Heimans werkte van 1948 tot 1966 bij Van Wijk. |
16. | ↑ | Zie noot 1, deel 1. |
17. | ↑ | Heringa, p. 88 (zie noot 5). |
18. | ↑ | Zie het interview dat Nicole Spaans en Laura van Kan namens de Stichting Leidse Deken hadden met de weduwe en de dochter van Houben dd. 6 oktober 2021 https://www.leidsedeken.nl/post/een-leven-in-het-teken-van-de-deken. |
19. | ↑ | Deze brochures zijn te vinden in de bibliotheek van het Textielmuseum in Tilburg. |
20. | ↑ | Van Reek beweert dat er voor 1970 geen brochures of modellenboeken waren. Wellicht probeerden de vertegenwoordigers uitsluitend met stalenboeken de dekens te verkopen aan de winkels. |
21. | ↑ | De showroom was sinds de jaren zestig gevestigd in het huis dat gebouwd was voor de directeuren van de dekenfabriek. |
22. | ↑ | Vrij werk van Henk van Reek is te vinden in de collectie van het Voorschotens Museum. |