De schurende actualiteit van de Victor-Papanekexpositie The Politics of Design

Victor Papanek: The Politics of Design, de reizende tentoonstelling van het Vitra Design Museum en de Weense Papanek Foundation, bereikte nu ook het Design Museum Den Bosch. De expositie met enkele van zijn eigen, nogal matige, ontwerpen geeft de Amerikaanse designtheoreticus, ontwerper en docent Victor Papanek (1923-1998) een podium. Zonder hem bestond er immers geen sociaal en groen design of ‘design for all’.

Uitdaging: hoe maak je Papaneks cultuurpolitieke ideeën en theorieën uit de protestgeneratie van de jaren 60-70 inzichtelijk via een expositie? Onvermijdelijk beland je in het format van een documentaire tentoonstelling: weinig visueels, vooral veel lezen, wat je ook thuis kan doen met de inzichtelijke catalogus (model telefoonboek, om in pre-mobiele sferen te blijven). Toch steekt deze compacte tentoonstelling goed in elkaar met pakkende filmfragmenten en egodocumenten. Zoals te verwachten zijn voorwerpen in de minderheid en illustreren ze vooral Papaneks ideeën.

In een metalen kooiconstructie hangen beeldschermen waarop loops te zien zijn van een kalm docerende Papanek. Als contrast zie je lawaaiige Amerikaanse fast-foodcommercials en journaalbeelden van de Vietnamoorlog en met grof politiegeweld neergeslagen studentendemonstraties tegen de destijds (ook door Papanek) grondig gehate Amerikaanse presidenten Johnson en Nixon.

Schadelijk beroep

Al vroeg was Papanek zich bewust van de media. Tussen 1961 en 1963 presenteerde hij op de lokale televisie in Buffalo, NY een 13-delige serie over design, waarvoor hij illustraties maakte. Papanek toonde werk van George Nelson en Richard Buckminster ‘Bucky’ Fuller: visionaire ontwerpers die hij bewonderde. De serie lijkt de opmaat te zijn geweest naar zijn docentschappen en gastlezingen, waarvan zijn vol geplande en op de expositie getoonde agendabladen getuigen.

Als genaturaliseerd Amerikaan bezocht Papanek buiten de VS vooral Zweden, waar ook de eerste versie van zijn fameuze boek Design for the Real World: Human Ecology and Social Change (1971) verscheen. Daarin trok hij van leer tegen consumentisme en kapitalisme. Ontwerpers stimuleerde hij hun verantwoordelijkheid te nemen en producten direct met de gebruiker te ontwikkelen zonder het grootkapitaal als stoorzender.

Papanek voegde zich met zijn boek bij eerdere Amerikaanse cultuurcritici: Vance Packard en zijn The Hidden Persuaders (1957; over manipulatie door reclame), Unsafe at Any Speed (1965) waarin Ralph Nader de kritische consument stimuleerde de onverantwoordelijke auto-industrie ter verantwoording te roepen en Marshall McLuhans The Medium is the Massage (1967; over de tv-cultuur; de titel bevatte een veelbetekenende drukfout: massage in plaats van ‘message’).

Op de tentoonstelling ligt een keus uit de 22 vertalingen van Papaneks boek. Een Nederlandse editie kwam er nooit. In ons land met een milder consumentistisch designklimaat bezigde Simon Mari Pruys, als pionier-vormgevingsjournalist, een mildere toon in zijn design-en architectuurkritiek dan Papanek. Fameus is de openingszin van Design for the Real World, die klinkt als een mokerslag. Papanek stelt: ‘Er zijn beroepen die schadelijker zijn dan dat van ontwerper, maar echt veel zijn dat er niet.’ Daarmee maakte hij natuurlijk geen vrienden onder zijn collega’s, laat staan opdrachtgevers. Wel prikkelde die ontwerpstudenten.

Zonder een indrukwekkend oeuvre als ontwerper – zoals bijvoorbeeld de Frans-Amerikaanse Raymond Loewy – werd Papanek beschouwd als cultfiguur, een wereldverbeteraar die politiek – vanaf meest linkse zijde – stelling nam. Zo keerde hij zich tegen de oorlog in Vietnam, waar de VS zich in gemengd had. Het bleef niet bij loos engagement. Met zijn studenten ontwikkelde hij voor de communistische Vietcongstrijders karretjes om munitie te vervoeren via hun ondergrondse gangen. Met die wapens werden de Zuid-Vietnamese en Amerikaanse soldaten bestookt.

Immigrant

De catalogus Victor Papanek: The Politics of Design diept de thema’s van zijn, meer geciteerde dan werkelijk geheel gelezen boek, nader uit. Hierbij helpt het rijke beeldmateriaal uit zijn archief. De erven Papanek verkochten dat in 2008 voor € 350.000 aan de Universität für Angewandte Kunst, Wenen. Gezien de Amerikaanse lucratieve “handel” in archieven van (vooral) architecten en ontwerpers lijkt dat niet buitensporig veel. Maar de verkoop an sich staat uiteraard wel in flagrante tegenstelling tot Papaneks oprecht-communistische opvatting om zijn visies te delen in plaats van te gelde te maken. Opmerkelijk is ook de on-Amerikaanse plaats van bestemming. Er lijkt sprake van een Wiedergutmachung van Oostenrijk aan Papanek die – als zoveel joodse intellectuelen en kunstenaars (Elias Canetti, Ernst Gombrich, Stefan Zweig, Arnold Schönberg) – vanwege het nazisme in de jaren dertig hun vaderland ontvluchtten.

Papanek kwam uit een gegoed middenstandersmilieu. Hij ging naar een privéschool in Engeland en keerde terug naar Wenen. Met zijn moeder, inmiddels weduwe, verliet hij Oostenrijk na de Kristallnacht, in november 1938. Ze reisden naar Vlissingen waar ze in het voorjaar van 1939 op een boot naar de VS stapten om zich in New York te vestigen. Vlak daarna opende daar de befaamde Wereldtentoonstelling die de toen 15-jarige Papanek bezocht. Zoals velen was hij overdonderd door het ongebreideld enthousiasme van de Amerikaanse bedrijven en hun eerste ‘industrial designers’ onder wie Norman Bel Geddes. Ze presenteerden technologische visoenen voor een betere toekomst: brede snelwegen met relaxt voortzoevend autoverkeer, groene tuinsteden als ook het eerste elektronische Hammondorgel. Bij alle toekomstvisies zagen de organisatoren echter de actualiteit over het hoofd. Zes maanden na de opening viel nazi-Duitsland Polen binnen en begon de Tweede Wereldoorlog.

Vooralsnog bleef Papanek zich over de VS verbazen. Hij volgde aan het Cooper Union avondlessen in architectuur en design, en slaagde er daarna in om bij zijn grote held, de architect Frank Lloyd Wright, te studeren in zijn woestijninstituut Taliesin West bij Scottsdale (Arizona). Ter afronding volgde Papanek nog een ingenieursopleiding aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Boston.

Gehandicapt

Als jong, allround ontwerper, maar behept met een gemiddeld talent, kreeg Papanek oog voor de inconsequenties van zijn vak. Hoe konden Amerikanen pretenderen een standaardkeuken te ontwerpen, terwijl zijn eigen moeder thuis niet bij het aanrecht kon? Met haar 1 meter 50 was ze namelijk te klein voor de ‘American standard’, mede bepaald door de ontwerper Henry Dreyfuss. Als goede zoon ontwierp Papanek in 1948 voor haar een paar houten slippers – naar Japans voorbeeld –  met haaks geplaatste verhogingen onder de zolen.

Pogingen om commerciële ontwerpen – bijzettafel, stoel, draagbare radio – in productie te krijgen mislukten. In plaats van in zulk cosmetisch design raakte Papanek meer geïnteresseerd in design-research. Hij woonde enige tijd tussen Navajos, Inuits en andere oorspronkelijke bewoners van Amerika om hun basale vormgeversgaven te bestuderen. Hij ontdekte bijvoorbeeld dat Inuits, door hun ronde iglo, over een geheel ander ruimtelijk inzicht beschikten dan wij. Daardoor konden ze voorwerpen van alle kanten bekijken én doorgronden. Ook hun strikt styling-loze gebruiksvoorwerpen sloeg Papanek hoog aan. Antropologisch onderbouwd (zoals bij Edward T. Hall) waren zijn  geponeerde bevindingen niet echt.

Uit deze observaties sprokkelde Papanek het materiaal bijeen voor zijn docentschappen en de tv-serie. Hij kruidde denkschema’s van ontwerpprocessen met onzinnig design, dat hij uit ergernis verzamelde: een parkietenluier, een hondenpakje, een sekspop: ook te zien op de expositie. En hij vroeg zich van alles af. Waarom bestond er een speelgoed-gadget om ‘grappig’ met een robotstem te praten, terwijl je daar beter iemand met verwijderde stembanden kon helpen? Papanek schreef: ‘Alle mensen zijn in een bepaalde periode van hun leven op een of andere manier gehandicapt [blauw oog, verstuikte enkel, acht maanden zwanger, analfabeet, klein, oud, CR]. Als designers moeten wij vooraleerst hun werkelijke behoeftes vinden.’ Zie hier de basisprincipes van ‘design for all’.

Polariserend

Waar collega-ontwerpers hun vak om den brode beoefenden, beschouwde Papanek design vooral als breekijzer voor sociale en politieke veranderingen. Hij bleef de opstandige puber die teleurgesteld raakte in het nieuwe vaderland waar hij naartoe was gevlucht. Ook over zijn eigen ontwerpen toonde hij zich steeds kritischer. Een met minimaal materiaalgebruik ontworpen eetkamerstoel (1952) bleek toch te duur om te produceren. Papanek zag af van auteursrechten en gaf de ontwerptekening door aan de Appalachians, een arme, Amerikaanse plattelandsbevolkingsgroep, zodat zij zelf de stoel konden timmeren. (Enzo Mari deed dat in 1974 met zijn veel aantrekkelijker uitziende Sedia 1 Ambassador).

Papanek, tin radio, 1965.

Collega’s zagen Papanek als de luis in hun pels. Maar wat graag vertelde Papanek wat hem in 1967 overkwam in de vermaarde, geëngageerde Hochschule für Gestaltung Ulm – de naoorlogse voortzetting van het modernistische Bauhaus. Papanek toonde er zijn beroemdste en meest beruchte ontwerp: een basale, elektraloze radio, bestaand uit een conservenblikje vol paraffine of koemest, dat via gisting stroom opwekte en radiosignalen doorgaf. Maakkosten: een grijpstuiver. De rationeel-modernistische docenten verlieten uit protest zijn lezing. Ze vonden de basale radio voor ontwikkelingslanden oerlelijk. Papanek erkende dat ruiterlijk, maar rekende hen voor dat iedere opleuking het radiootje in miljoenenoplage duurder en dus onbereikbaarder voor de doelgroep zou maken. Daarbij weigerde hij de ‘goede design-smaak’ van het kapitalistisch-hedonistische Westen aan de rest van de wereld op te dringen. Verbaasd zag Papanek later in Indonesië echter wél een gedecoreerde versie van zijn radiootje. Een product niet louter functioneel stylen, zoals Loewy deed, maar het ook nog eens versieren bleek een menselijke behoefte. In de catalogus herinnert de Indonesische ontwerper Pak Imam Buchori zich de ‘les’ – aanwijzingen en géén instructies – die de bescheiden Papanek hem op een Deense ontwerpopleiding gaf. ‘Hij zei: Jullie hebben andere problemen dan wij in het Westen.’

Papanek met studenten op een seminar in Finland, 1968.

Dogmatisch

Zijn boek leidde tot uitnodigingen voor lezingen over de hele wereld. In 1975 gaf hij in Nederland lezingen bij industrieel ontwerpopleidingen. De Ulmiaanse opwinding bleef echter uit. Met zijn vaste diashow benadrukte Papanek de rol van de ontwerper die direct voor vakbonden, ziekenhuizen en instellingen voor gehandicapten of het Unesco en het Rode Kruis zou moeten werken. Gevraagd of hij design als kunst zag [van ego-designers was toen nog amper sprake CR] ontkende Papanek dat hartgrondig. Met zelfinzicht concludeerde hij dat hij geestverwanten genoeg had, maar dat werkelijke actie toch uitbleef.

Door zijn starre antikapitalistische houding miste Papanek aansluiting met invloedrijke, wél maatschappelijk bewogen ‘design-driven’ ondernemers. Uiteindelijk zag hij zijn beperkingen ook in; zeker toen IKEA hem in 1989 met een Award en 100.000 gulden bekroonde.

In 1995 publiceerde hij een minder breed omarmd vervolg op Design for the Real World, The Green Imperative, gericht op ecologie en ethiek in ontwerp en architectuur. (Het ‘Cradle to Cradle’-principe (2002) van McDonough en Braungart grijpt daar sterk op terug – kort gezegd: in plaats van telkens nieuwe materialen te benutten bestaand (afval)materiaal hoogwaardiger hergebruiken.

Expositie in Den Bosch (foto Ben Nienhuis).

Anarchistisch zelfwerkzaam

In 1996 nodigde designdocent Peik Suyling Papanek uit voor de manifestatie Young Industrial Designers in Amsterdam. Papanek, inmiddels 71, was ziek uit het vliegtuig gestapt, maar herpakte zich als professioneel lezingengever met lichtbeelden. Hij bleek inmiddels minder hardvochtig dan zijn reputatie. Cynisch constateerde hij dat Design for the Real World weer veel (her)lezen werd: ‘Dan zal mijn nieuwste boek The Green Imperative wel in 2035 geraadpleegd worden. Tijd zat om de wereld te veranderen.’

Papanek kwam met curieuze voorbeelden: een ‘teruggekweekt’ schapenras met drie variëteiten wol en cholesterolarm vlees aan het vege lijf: goede biotechnologie. Ook voorzag hij in zijn lezing de terugkeer van zeilschepen en zeppelins: ‘In vernieuwing geloof ik niet zo, wél in het hergebruiken van ideeën. Wees niet bang dat men je ideeën uit je portfolio steelt: jij hebt eerder nieuwe ideeën in je hoofd, dan zij een product op de markt hebben.’ Daarop toonde hij dia’s met curieuze ad-hoc aandoende projecten, uitgevoerd met zijn westerse en oosterse studenten. Een koelkast en tuinverlichting op zonne-energie (‘…leuk idee, maar naïef : omdat er geen elektradraden aan zaten werden de lampjes uit de tuinen geplukt’), chocoladeverpakkingszilverpapiersieraden, nylonkousvitrage, een ijspaleis/winters conferentieoord dat na gebruik vanzelf smelt, een onderzoekslamp voor artsen in ontwikkelingslanden met een Tsjechische motorkoplamp, een vest met hulpstukken, waarmee gehandicapten op forel konden vissen.

Zijn aanvankelijke anti-kapitalisme boog Papanek nu om naar ‘anarchistische zelfwerkzaamheid’. Als voorbeeld gaf hij de casus van een stotterende designstudent die dankzij pulserende geluidssignalen in zijn oor ‘storingsvrij’ sprak. Het door hem hiervoor ontwikkelde, draagbare ‘metronoompje’ kostte omgerekend destijds zo’n 150 euro, een heel bedrag. In plaats daarvan schreef de ontwerper een handleiding om het hulpmiddel met materiaal uit de elektrashop zelf voor 60 euro te maken.

Hier sprak geen wild om zich heen maaiende Don Quichot, eerder een eeuwige designstudent, die ongehinderd door praktische of commerciële bezwaren, overal eigenwijze oplossingen voor zag. Inderdaad verschenen dit type producten. Zowel Droog Design als het warenhuis V&D lieten jonge ontwerpers onverkochte voorwerpen transformeren tot wél begerenswaardig bedoelde designproducten. Maar ook deze bleken een beperkte levensduur te hebben.

 Synthesisme

Zowel catalogus als tentoonstelling schuiven als randprogramma hedendaagse Papanekiaanse voorwerpen naar voren. Een shawl met een dazzle-painting-achtig dessin bijvoorbeeld, dat de drager algoritmisch onzichtbaar maakt voor de huidige gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte. Parfumflesjes met geuren (honing, hardhout, koffie, ijs) die door de klimaatverandering in het echt niet meer voorkomen. Het lijken eerder illustraties van Papanek-principes dan baanbrekende producten. Belangrijker is een educatief programma bij de expositie dat scholieren spelenderwijs in Papaneks gedachtengoed thuis laat raken

Schema van Papanek over ‘needs’ en ‘wants’.

Iedere generatie ontwerpers past in de Papanekideologie, vaak zonder dat te beseffen. Papanek wist zichzelf als ontwerper in zijn producten onzichtbaar te maken. En dat is een grote verworvenheid. (Achille Castiglioni zei ooit dat zijn mooiste product een lichtschakelkaartje was, juist omdat niemand wist dat hij het ontworpen had.)
Tegen het eind van zijn leven herkende Papanek zijn principes bij bedrijven als Apple en IKEA, waar hij ook lezingen hield. Opmerkelijk is dat IKEA de laagst mogelijke consumentenprijzen hanteert en rekening houdt met niet-traditionele gezinssamenstellingen. Het ontwikkelt geregeld exclusieve producten met ontwerpers en ambachtelijke maaksters in de derde wereld. Bij natuurrampen doneert de woonfirma zelfbouwhuisjes voor daklozen.  Hoe anders is Vitra, het luxe Zwitserse meubelmerk dat deze expositie uit het Papanekarchief voor haar Duitse designmuseum samenstelde. Rolf Fehlbaum, design-driven directeur van Vitra, is allesbehalve de amorele kapitalist die Papanek in iedere ondernemer zag.

Papanek besloot Design for the Real World met een optimistische toekomstvoorspelling over de ontwerper anno 2000: een ‘synthesist, geen egotrippende specialist maar een verbinder van sociale opvattingen met design-opvattingen’. Maar ondertussen blijft het schuren. IKEA’s ultralage aanschafprijs zorgt tegelijk wel voor een technische en ethische devaluatie waardoor er zonder rancune gammele Billy-kasten langs de stoep worden gezet.

Accepteren wij dat voor onze state-of-the-art mobiele telefoons 12-jarige jochies in Congolese mijnen het benodigde, unieke erts Coltan losbikken…? Ondertussen weigeren we de gerecyclede Fairphone te kopen omdat er geen grote producent achter staat. Koop je bij de C&A voor twee tientjes een nieuwe broek, terwijl de Turkse buurtkleermaker alleen al 15 euro rekent voor het inzetten van een gulp in een ietwat versleten broek? En zo lang licht dementerenden de tv-afstandsbediening verwisselen met de draadloze telefoon – ze zien er vrijwel hetzelfde uit! – blijft het nodig om Papanek een stem te geven.

Chris Reinewald, januari 2021

Mateo Kries, Amelie Klein, Alison Clarke: Victor Papanek: The Politics of Design, uitgever: Vitra Design Museum/Papanek Foundation, 2018. ISBN 9783945852262, €59,95.

Expositie: Victor Papanek: The Politics of Design, t/m 7 februari 2021 in Design Museum Den Bosch, www.designmuseum.nl 

Dit artikel is een geactualiseerde bewerking van artikelen (ITEMS, EOS) en lezingen over Papanek. Citaten zijn vertaald uit Papaneks boeken en uit verslagen van zijn Nederlandse lezingen. https://itemsmagazine.com/media/blog/pdf/2011/03/19963p20-26.pdf ;https://itemsmagazine.com/2012/1/12/klein-papanek-alfabet/

Naschrift en toelichting van Myriam Daru bij dit artikel:

Myriam Daru, in 1967 student aan de hfg Ulm, woonde de lezing van Papanek destijds bij en plaatst een kanttekening bij het verhaal dat de docenten aldaar de zaal verlieten omdat ze de getoonde radio voor ontwikkelingslanden lelijk zouden hebben gevonden. Docenten daar hielden zich ook bezig met de levenscyclus van producten zowel bij opdrachten als projecten met studenten, bijvoorbeeld Herbert Ohl. Abraham Moles benaderde de levenscyclus vanuit de sociologie. Esthetisch minimalisme stond niet op zichzelf, het ging gepaard met het vermijden van materiaalverspilling. Wel was industriële productie het uitgangspunt, niet het ambachtelijk in elkaar knutselen zoals het geval was bij de radio die Papanek presenteerde. Zie: https://www.researchgate.net/publication/344359128_The_HfG_Ulm_and_Sustainable_Design_a_comparative_analysis

Over de radio meldt Daru dat die ontstond op verzoek van het Amerikaanse leger. ‘In 1962 Victor Papanek, a designer and educator, was approached with a problem by representatives of the U.S. Army. New communications and transport issues were emerging on a global scale — especially in third world countries, where access to basic needs dwindled. The Army needed help designing a device that could deliver a radio signal to people living in remote parts of the world: villages which were primarily illiterate, unaware of the fact that they lived in a nation-state, and had no electricity, money for batteries, or access to broadcast news.’ https://medium.com/@alexanderjcat/painting-the-tin-can-485964ddb44 Het ziet er naar uit dat de radio ontworpen werd om mensen in ontwikkelingslanden ontvankelijk te maken voor Amerikaans nieuws (of: propaganda); een Koude Oorlog-verhaal, dus.

Zijn samenwerking met het Amerikaanse ministerie van Defensie bleek ook tijdens de lezing in Ulm waar hij als toepassing van bionics het ontwerp van een fragmentatiebom liet zien en van exoskeletten voor militairen. De bom was geïnspireerd op de explosieve verspreiding van zaden in de natuur. ‘De presentatie van Papanek over bionics was op zich inspirerend. Hij was zonder meer een van de vroege voorvechters van bionics voor de ontwerppraktijk, weg van het mechanistisch beeld van de eerste industriële revolutie. Bionics is in het kort het bestuderen van natuurlijke verschijnselen en het toepassen van de onderliggende principes voor het ontwerpen. Wat schokte, was het streven naar toepassingen voor het Amerikaanse leger dat toen volop verwikkeld was in een postkoloniale oorlog in Vietnam en daar dood en verderf zaaide. Wat Papanek in Ulm over bionics vertelde, heeft hij ook in een artikel uit 1969 vervat (aangevuld met gedachten van na zijn Europese rondreis), te lezen (maar niet compleet) op : https://ur.booksc.eu/ireader/11830864

Exoskeletten zijn een specifieke toepassing van bionics, die nu in de praktijk gebracht worden voor bijvoorbeeld het ondersteunen van mensen met een dwarslaesie. Wikipedia: ‘An exoskeleton is the external skeleton that supports and protects an animal’s body, in contrast to the internal skeleton (endoskeleton) of, for example, a human. In usage, some of the larger kinds of exoskeletons are known as “shells”.’ Voorbeelden zijn: sprinkhanen, krabben, kreeften, schelpdieren en slakken. 

Daru: In het begin van de ontwikkeling was de technologie nog niet ver genoeg om de fijne motoriek van mensen aan te vullen. In de jaren zestig waren de prototypen nog grof en zelfs gevaarlijk voor de drager. De ontwikkeling van exoskeletten was toen niet uitsluitend maar wel grotendeels gericht op militaire toepassingen. In huidige artikelen over de geschiedenis van het exoskelet komt het militaire aspect weinig of niet aan de orde, maar toen Papanek in Ulm hierover sprak, was de militaire toepassing overduidelijk aanwezig in zijn diapresentatie. Het door Papanek getoonde beeld was van een soldaat die door zijn exoskelet in staat was om zeer zware voorwerpen in zijn eentje te heffen. Overigens is DARPA (Defense Advanced Research Projects Agency) nog steeds actief op het gebied van exoskeletten, met het doel om supersoldaten te ondersteunen. Het bionics-verhaal als zodanig werd in Ulm positief ontvangen, maar er kwam flinke kritiek vanuit het publiek (vooral van studenten) op het exoskelet. We zaten nog middenin de Vietnamoorlog en een dergelijke houding van een bekende ontwerper schokte nogal. De verdediging van Papanek was dat hij dit soort projecten niet met jonge beginnende studenten deed, maar bij ‘graduates’ die voor zichzelf moesten uitmaken wat de ethische implicaties waren. Ook dit pikte het studentenpubliek niet. Zeker niet de studenten die lid of sympathisant waren van de SDS, de Sozialistische Deutsche Studentenbund.

Tot slot: nog een puntje over Papanek en de hfg Ulm. In 1973 publiceerde Papanek met James Hennessey het boek Nomadic Furniture met voorbeelden van kartonnen meubels. In 1966-1967 had Peter Raacke, toen docent aan de hfg Ulm, met zijn vrouw Ellen een collectie kartonnen meubels uitgebracht, waaronder de bekende stoel Otto. Of de kreet ‘Möbel für Besitzlose’ daar al bij hoorde of dat die achteraf is bedacht, weet ik niet. Maar dat past ook niet bij het beeld dat Papanek van de hfg verspreidde, waar overigens ook studenten uit Zuid Amerikaanse en Aziatische landen gestudeerd hebben. Het beeld van de sociaal bewogen en op de derde wereld gerichte designer Papanek tegenover de dogmatische westerse ontwerpleer van Ulm verdient nuancering.

Ter aanvulling van de Papanektentoonstelling verder een artikel van Joeri Pruys over onder meer diens WOBO-flesjes: https://www.archined.nl/2021/04/de-ahistorische-kijk-van-victor-papanek/