Lezingen Wonen in het Stedelijk

Bij Spui 25 vond op 23 september 2020 een lezingenavond plaats naar aanleiding van de tentoonstelling Van Thonet tot Dutch Design. 125 jaar wonen in het Stedelijk, georganiseerd in samenwerking met de Alumnikring kunstgeschiedenis van de UvA. We mogen de link naar de videopname van deze avond doorplaatsen. Met dank aan Spui 25 en Paul Faber.

Er waren drie lezingen. Onderzoeker Lieske Tibbe ging in op de praktijk van tentoonstellen aan het einde van de negentiende eeuw. Marjan Boot, oud-conservator vormgeving van het Stedelijk lichtte een aanwinst van Sheila Hicks en een tentoonstelling over Grayson Perry toe. Amanda Pinatih, haar onlangs aangestelde opvolger, vertelde meer over haar achtergrond en ideeën.

https://bit.ly/3kzNKnr

Lieske Tibbe, docent aan de Radboud Universiteit tussen 1976 en 2012, begon met de stijlkamers die vanaf het begin in het Stedelijk museum te zien waren. Ze ging in op de wijze van exposeren en de ontwikkelingen daarin, en op de opkomst van de modelinrichting als smaakopvoeding. De geschiedenis van de opstellingen in het Stedelijk werden door haar in context geplaatst door vergelijkingen met het Rijksmuseum, museum Willet-Holthuysen en de vereniging Kunst aan het Volk. In 1934 ging het Stedelijk over tot de stichting van het ‘museum van moderne toegepaste kunst’, dat aan de bron ligt van het beleid op dit gebied.

Marjan Boot, werkzaam bij het Stedelijk als conservator tussen 1996 en 2013, was gevraagd naar haar favoriete aankoop en een memorabele expositie. De aankoop betrof een serie miniatuurweefsels van Sheila Hicks. Deze textielkunstenaar, die doorbrak in de jaren zestig, nam deel aan tentoonstellingen over textiel en het Stedelijk kocht destijds ook werk van haar aan, zoals de grote Trapèze de Cristobal, die lange tijd in de hal van het gebouw hing. Zij was een leerling van Josef Albers, afkomstig van het Bauhaus, en noemde zichzelf zowel een ambachtsvrouw als ontwerper en kunstenaar. Hicks heeft over de hele wereld gewerkt, vaak met lokale kunstenaars en ambachtslieden. In de miniaturen, die het museum in 2010 wist te verwerven, verwerkte ze haar reisindrukken en experimenteerde ze met technieken en kleur. De kleine weefwerkjes stammen uit verschillende periodes en reflecteren onder andere de landschappen die ze zag. Vaak gebruikte ze daarvoor lokale materialen. In 2006 verscheen er een bijzonder boek over haar werk, ontworpen door Irma Boom.

Grayson Perry, nu een wereldvermaarde kunstenaar, kreeg in 2002 zijn eerste museale solotentoonstelling in het Stedelijk: Guerilla Tactics. Hij was toen nog niet beroemd en volgens Boot worstelde hij destijds met zijn gender-identiteit en zat hij in de knoop. Het museum had een pot van hem in de collectie, aangekocht door Rudi Fuchs in 1994. In kleine kring was zijn werk wel bekend, maar waardering was er niet. Zijn werk – ceramische potten, quilts en tal van andere media – is sterk autobiografisch en zit vol verwijzingen naar geweld, seks en volkskunst. Maar Perry is ook een hoogst geëngageerd en maatschappijkritisch kunstenaar. Guerilla Tactics leidde mede tot de toekenning van de Turner Prize. Perry ontvangt dit jaar de Erasmusprijs. Beide kunstenaars vertegenwoordigen de emancipatiebeweging van het ambacht die al sinds de jaren zestig speelt.

Amanda Pinatih studeerde kunstgeschiedenis aan de UvA, werkte voor platform Droog design, dreef een pop-upstore en was curator van tentoonstellingen over de hele wereld. Ze is aan het promoveren op Indonesisch koloniaal erfgoed en de omgang daarmee. Haar praktijk is geëngageerd en sociaal. Ze zoekt vanuit ambacht en gemeenschappen naar verbindingen, nieuwe perspectieven en meerstemmige verhalen. Zo bedacht ze voor een achterstandswijk in Mumbai een mobiel museum met, voor en door de bewoners. In Marokko verbond ze lokaal talent en de lokale traditie van tapijten maken aan westerse ontwerpers die daar gingen leven. In het Stedelijk Base maakte ze onlangs een presentatie waarin het lichaam en gender aan de orde worden gesteld.