The Ghosts of Sunday Morning, keramiek als geestverschijningen

Binnen vijf jaar verscheen de derde publicatie over het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC)  Oisterwijk.

Liet Talking Ceramics (1)https://deleesclubvanalles.nl/book-review/talking-ceramics/ met zijn af te bakken (!) omslag zakelijk een aantal oud-deelnemers aan het woord, in een wat stroeve doctoraalscriptie belichtte keramist/docent Nick Renshaw het centrum binnen de maakindustrie en keramische kunsten.(2)https://deleesclubvanalles.nl/book-review/demystified/ Nu begeleidt de catalogus The Ghosts of Sunday Morning de gelijknamige expositie en geeft daarin ook interviews met de technische medewerkers van het Sundaymorning@EKWC. Ongetwijfeld zal deze tentoonstelling een ijkpunt blijken in de discussie over hoever een curator met zijn concept objecten in een geheel ander context mag dwingen.   

Tentoonstelling The Ghosts of Sunday Morning, inrichting: Trapped in Suburbia.

De eerste aanblik op de expositie The Ghosts of Sunday Morning in het Design Museum Den Bosch is ronduit sprookjesachtig. Stoom vult transparante kunststof sokkels onder het wakend smal blauwige oog dat de oven voorstelt. In de subtiele soundscape (!) hoor je getinkel: zo klinkt gebakken keramiek als het de oven verlaat en afkoelt.

Op de sokkels staan keramiekobjecten, waarvan de kenner een aantal bekend voorkomt. Maar er is iets mee. Vorm, maat en uitvoering wijken van het origineel af. Ieder object is wit waardoor de objecten tot een familie zijn gaan horen. Dat werkt. Geen afleidend glazuur ook. Een soort geestverschijningen dus.

Op fotootjes vindt de bezoeker het oorspronkelijke object: sculptuur, installatie, designproduct van de echte maker, ontstaan tijdens een werkverblijf in het EKWC. Maar in deze ‘standaardvorm’ zijn ze gemaakt door de technische specialisten van het centrum, eigenlijk ook een soort spoken. Vanzelfsprekend zijn dit professionele keramisten met buitengewone technische kennis waarmee ze de vaak aanzienlijk minder ervaren residenten bijstaan.

Blanche

Gekozen is voor keramiek uit de afgelopen 30 jaar van het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC), thans residerend in Oisterwijk. Het EKWC bestaat al langer: het werd 50 jaar geleden als Nederlands centrum voor keramisten in Heusden aan de Maas gesticht. Nu hang je zelf niet zo gauw slingers op voor je verjaardag, dus bedachten directeuren Ranti Tjan (EKWC) en Timo de Rijk (Design Museum) het volgende. Ze gaven dé Amerikaanse crafts-expert Glenn Adamson carte blanche een tentoonstellingsidee te bedenken. Interessante zet om zo’n invloedrijke kenner van buiten de Nederlandse scene in te schakelen. Adamson stelde voor belangrijke stukken te kiezen, maar wilde geen ‘arbitrair of plichtmatig retrospectief of met achtergebleven werk’. Zijn concept was verder simpel: voor ieder object was 25 kilo klei beschikbaar om het object – als geestverschijning – (na) te maken.

‘ghost’ van Paper Cup van Scholten & Baijings.

Voor kleine voorwerpen – servies – impliceerde dat uiteraard dat er veel te veel klei zou zijn. Door schaalvergroting [no pun intended] was dat probleem verholpen, al heeft het natuurlijk wel zo zijn consequenties. Zo is het bepaald schokkend om het oorspronkelijk als karton zo flinterdunne kopje van Scholten & Baijings terug te zien als matig afgewerkt soort sanitair. Omgekeerd werden grotere sculpturale vormen verkleind. Dergelijke ingrepen vormen een inbreuk op het auteursrecht, maar het mag natuurlijk wel als het herinterpretatie betreft en als de makers hebben toegestemd. Toch dringt de vergelijking met muziek en theater zich op: Bohemian Rhapsody op neusfluit, Soldaat van Oranje in Holiday on Ice-vorm, onherstelbaar anders. Maar als het mag… kan het dan ook?

‘ghost’ van een werk van Babs Haenen.

Zo sta je voor twee kleine bergachtige sculpturen, die door de nonchalante, plompe afwerking bijvoorbeeld door de neo-expressionistische schilder Baselitz gemaakt hadden kunnen zijn. Dan herken je het origineel: twee fijn gedetailleerde en geraffineerd geglazuurde vormen van Babs Haenen. Op de voorbezichtiging verklaarde zij ruimhartig hier geen probleem mee te hebben. Zolang maar duidelijk was dat zijzelf het echt níet gemaakt had.

De echte makers vertelden bij de rondgang wat ze ook tegen bedenker Adamson in het boekje hadden gezegd. Als er geen oorspronkelijk of virtueel (computer)model van bestond dan maakten ze iets op intuïtie naar een vage schets of eenduidige foto (na). We bekijken dus een tentoonstelling die slechts één aspect – de technische begeleiding – van het EKWC accentueert; al zal een gemiddelde bezoeker – ondanks de uitleg erbij –  deze meerlagige bedoeling ontgaan. En zie je dan ook dat de figuratieve kleinsculpturen, het katje van Johan Creten, de Zwaanpump van Gijs Assmann lomper uitpakken dan de originelen? Van Andrew Lords magnifieke als schilderij geglazuurde installatie blijft in de kale versie weinig appetijtelijks over.   

Geen voer voor discussie

Gezien zijn reputatie hoopte ik vurig dat Adamson met een essay in de catalogus tot discussie aanzet, wat de expositie alleen niet bewerkstelligt. Wat hij beoogt intrigeert namelijk wél. Hij slecht de clichés van het autonome handwerk: de ambachtsman, die altijd maker moet zijn; die niet geacht wordt als designer zijn ontwerp bij een anonieme uitvoerder te laten produceren. Uniciteit.((https://deleesclubvanalles.nl/book-review/ceci-nest-une-copie/)) De vakmatige obsessie met makershand, kleihuid en glazuur pareert Adamson treffend door de standaard witte uitvoering. En met het negeren van het formaat – weliswaar niet meer zichtbaar in boekvorm – zet hij de reproductie af tegen het origineel; denk aan de door Walter Benjamin in 1935 geagendeerde discussie.

Er valt een verbinding te leggen naar archeologische musea of sites die replica’s van antieke kunstschatten exposeren om de kwetsbare originelen veilig in depot te houden.  Over de teruggedraaide emancipatie en autonomie van keramiek, de grote gedachte achter het concept, valt ook een flinke noot te kraken. Maar dat vleugels gevend essay blijft uit.

Adamson schetst kort de geschiedenis van het EKWC en zijn concept. De uitvoering volgde hij thuis vanuit de VS. De makers vertellen in een informatief groepsgesprek met Adamson over hun betrokkenheid bij het EKWC en hoe ze het project, buiten werktijd, uitvoerden. Enige haast was geboden. Soms paste men een beeld aan vanwege tijdgebrek: het kon niet over. Tja.

Pijnlijk eerlijk is de conclusie van de makers Katrin König en Marianne Peijenburg over de latere bestemming van hun maaksels: ‘Gooi het maar in de container. Vernietigen. Omdat ze niet duidelijk zijn. Het zijn niet onze stukken. Ik denk dat het alleen om het proces gaat. Gemaakt voor een speciaal doel [de expositie] en daarvoor hebben ze hun werk gedaan. Geen enkele noodzaak dat ze voor altijd en eeuwig hier blijven.’ Alleen Pierluigi Pompei wil ‘zijn’ object na de expositie wel mee naar huis nemen.

Conclusie: conceptueel slim bedacht voer voor discussie. De expositie bekijken met verstand – en  kennis van zaken – op nul. In het boekje laat Adamson na om de kwesties die hij met het tentoonstellingsconcept oproept in de steigers te zetten. Het gevoel dat daarbij opwelt is niet verontwaardiging maar teleurstelling over zoveel gemiste kansen bij dit ogenschijnlijk grote-stappen-snel-thuis-project.

Chris Reinewald, 2019

Eerder gepubliceerd op: Alleroogen en De Leesclub van Alles.

De expositie duurt tot 19 mei, 2019: #DesignmuseumDenBosch

Glenn Adamson, Timo de Rijk: The Ghosts of Sunday Morning, English | paperback | 17 x 21,5 cm | 128 pagina’s |uitgegeven door nai010, Rotterdam met Design Museum Den Bosch, ISBN 978-94-6208-494-0, https://www.nai010.com/en/publicaties/the-ghosts-of-sunday-morning/240701

fotofilmpje van de expositie: https://www.facebook.com/alleroogen/ i

noten   [ + ]