Hard Werken stond voor een vormgeving zonder stijl, concept, filosofie of ideologie. Het begon allemaal in 1979 met een tijdschrift, gemaakt door een groep jonge ontwerpers op de Grafische werkplaats in het pand Lantaren/Venster in Rotterdam. Op die goed-geoutilleerde werkplaats zwaaide Willem Kars de scepter en hij vond dat de aculturele havenstad wel een culturele impuls kon gebruiken. Het met veel bravoure gelanceerde blad maakte echter vooral een statement als ontwerp. Henk Elenga, Gerard Hadders, Tom van den Haspel en Rick Vermeulen gingen zich te buiten aan collages, geënsceneerde fotografie en een wirwar van letters en vormen. Het was de vrolijke anarchie van een roedel jonge honden, afkomstig van de Willem de Kooning academie, die zich nergens wat van aantrok en graag provoceerde. Het tijdschrift hield echter na tien nummers in 1982 al op te bestaan door financiële problemen. Terugblikkend kreeg het een enorme status als cultblad, avant-garde, underground en het toppunt van postmodernisme. Maar Hard Werken was ook een grafisch ontwerpbureau (tot 1994) en een multidisciplinaire studio.
Het overzichtsboek Hard Werken: One for All. Graphic Art & Design 1979-1994 van Ian Horton en Bettina Furnée stelt de vraag: wie of wat was Hard Werken en welke betekenis kunnen we daaraan toekennen?(1)Horton doceert aan het London College of Communication en publiceerde over architectuur, strips en grafische vormgeving. Furnée is kunsthistorica en kunstenaar woonachtig in Londen. Samen schreven ze over ‘oral history’ en kunst gebaseerd op tekst. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden want Hard Werken kende verschillende vormen en fases. Als groep was Hard Werken bovendien wel en geen collectief. De leden deelden weliswaar een ruimte, maar werkten zowel samen als alleen. Door de jaren heen vielen er mensen af en kwamen er mensen bij. Elenga vestigde zich bijvoorbeeld in Los Angeles.
Als ontwerpbureau raakte Hard Werken naast het tijdschrift bekend door talloze boekomslagen voor uitgeverij Bert Bakker en affiches voor het Rotterdamse Filmfestival. De Hard-Werkenstijl vormde een opzichtige breuk met de vormgeving van modernistische bureaus als Total Design, dat destijds het grafische ontwerplandschap nog domineerde. Hun werk baarde opzien; enerzijds werd hun non-conformisme geprezen, anderzijds werd het werk verketterd als onleesbaar en visueel te luidruchtig.
Je kunt echter niet eeuwig puber blijven. Als ontwerpbureau maakte Hard Werken dan ook een ontwikkeling door. De brutale anarchisten kwamen in financiële problemen en besloten rond 1986 hun koers te verleggen naar meer commercieel werk. Dat resulteerde in de jaren negentig in een fusie met het bureau voor verpakkingsontwerp Ten Cate Bergmans tot Inizio. Daarmee was Hard Werken ten einde.
Documentaire collage
Het boek behandelt achtereenvolgens al deze ontwikkelingen: in hoofdstuk 1 het tijdschrift, in hoofdstuk 2 het bureau en de groep, in hoofdstuk 3 het interdisciplinaire karakter en in hoofdstuk 4 de relatie met de Verenigde Staten. Maar om te beginnen is deze publicatie met tal van illustraties en getuigenissen een mooie, volle documentaire uitgave waarin laag op laag gestapeld wordt. Afbeeldingen van werk worden afgewisseld met snapshots uit de studio, krantenknipsels, werktekeningen, ontwerpen, foto’s van installaties, tentoonstellingen en scènes uit performances. Opvallend is de enorme hoeveelheid zwart-witfoto’s die nostalgie oproepen naar lang vervlogen tijden en een wilde jeugd. Uit alles blijkt hoe rijk dit ontwerparchief is en hoe waardevol zelfs ook de kleine kiekjes uit het privé-fotoalbum kunnen zijn: wie bewaart heeft wat.
De monografie is vormgegeven als één grote collage, een grote greep uit de archieven. De vormgeving van Hard Werken was wild en druk, de ontwerpers van het boek – Rens Muis en Pieter Vos van bureau 75B – doen daar nog een schep bovenop door elk hoofdstuk met uitvergrote decoratieve patronen te beginnen en per hoofdstuk andere lettertypes te gebruiken voor zowel de tekst als de noten. Het geheel wordt daardoor erg druk en vol – een beetje té – maar tegelijkertijd treden ze daarmee in de voetsporen van Hard Werken. Ze nemen geen afstand en lijken niet van plan een serieus, zwaarwichtig boek te presenteren. Desalniettemin heeft de publicatie een duidelijke structuur en is er zorgvuldige beeldredactie gepleegd.
De drukte mag dan in de geest van Hard Werken zijn, die geest spreekt niet uit de tekst, die wel degelijk heel serieus en grondig de geschiedenis en betekenis van Hard Werken behandelt. Inhoudelijk berust het goed geschreven boek op vele bronnen waaronder tal van gesprekken met mensen die bij Hard Werken betrokken waren en daar herinneringen aan ophalen. Daardoor ontstaat een goed en breed beeld, maar treedt ook een interessante spanning op tussen terugblikken en reconstrueren. De auteurs betrekken er nadrukkelijk de Rotterdamse culturele context bij. Terecht, want zonder de door de gemeente gesubsidieerde Grafische werkplaats en zonder de Rotterdamse Kunst Stichting – die destijds een bepalende rol speelde in het culturele beleid en klimaat – was Hard Werken er niet geweest. Typisch Rotterdams was wellicht de mentaliteit van ‘niet lullen maar poetsen’ en ‘tegen het geleuter, gewoon direct’, maar het was ook retoriek en folklore aangezien Hard Werken voornamelijk opdrachten van buiten de stad kreeg.
Een eye-opener is zonder meer de aandacht voor geënsceneerde fotografie, een gebied waar Hard Werken in excelleerde. Dat onderwerp bleef in de meeste publicaties over Hard Werken zwaar onderbelicht en nu kunnen we volop genieten van allerlei maffe, fantasievolle objecttaferelen (fotografie: Pieter Vandermeer). Studio Dumbar was in die periode met datzelfde medium aan het experimenteren, maar blijkt nu schatplichtig aan Hard Werken. Ook bijzonder zijn de theaterdecors en installaties die in het verlengde van de ‘staged photography’ liggen. Dat alles geeft veel sfeer aan het boek, maar biedt ook een blik op de grote ambachtelijkheid van de praktijk. Dat handmatige aspect krijgt in tijden van vormgeving-met-de-computer met terugwerkende kracht zo zijn eigen waarde.
Een mooi onderzoekend boek
Als grafisch ontwerpbureau slaagde Hard Werken er niet in om overeind te blijven. Financiële problemen bleven bestaan en het management van het collectief was problematisch. Willem Kars, de meest realistische Hard-Werker die het hele zootje bij elkaar hield, stelt achteraf dat de leden hun verstand niet gebruikten en in hun eigen wereldje bleven hangen. De omslag naar een meer commerciële koers was overigens ook niet geloofwaardig. De Hard-Werkers, die zich altijd hadden beroepen op vrijheid en anarchie, begonnen ineens marketingtaal uit te slaan. Mogelijk rekenden ze er teveel op dat ze vanzelf mainstream zouden worden, net als Gert Dumbar. Daarnaast kwam de computer opzetten, een verandering die een aanslag op de Hard-Werkensignatuur betekende en het bureau veel geld kostte in de vorm van ondersteunend personeel. Maar je zou ook kunnen stellen dat het Hard-Werkeneffect gewoon was uitgewerkt. Dumbar raakte in de jaren negentig net zo uit de mode en nieuwe jonge honden als Dietwee, Lava, Koeweiden Postma en de Designpolitie stonden aan de poort te trappelen. Opdrachtgevers van Hard Werken hadden hier wellicht nog licht op kunnen werpen, maar die komen in het boek eigenlijk niet aan het woord.
Horton en Furnée analyseren en onderzoeken, en ze stellen vragen. Dat geeft dit boek een enorme meerwaarde omdat het uitnodigt tot discussie. Zo is voor hen de status van het tijdschrift Hard Werken onbetwistbaar canoniek omdat het in alle overzichtsboeken over grafische vormgeving voorkomt. Minder duidelijk is echter of het hier een undergroundblad, fanzine of punktijdschrift betreft. De leden van Hard Werken zelf noemen als inspiratiebronnen de tijdschriften Interview en Furore. Net als Interview was Hard Werken een cultureel blad, met als inhoud het Rotterdamse kunstleven. In tegenstelling tot Furore van Piet Schreuders ging het echter niet om een door amateurs gemaakt tijdschrift. Hard Werken zag eruit als do-it-yourself maar werd vormgegeven door ontwerpers. Wél was de ‘vernacular’ voor beide tijdschriften een inspiratie: het alledaagse, het banale en het niet-esthetisch verantwoorde.
Dit alles staat van oudsher in de ontwerpgeschiedenis in het frame van heldhaftig verzet en protest, maar de term ‘titanische strijd’ die Horton en Furnée gebruiken (p. 119) lijkt me discutabel. In de eerste plaats omdat het blad in een lange traditie staat van door kunstenaars/vormgevers gemaakte blaadjes sinds Dada, en ten tweede omdat Hard Werken daarin niet alleen stond. Er waren destijds tal van ontwerpers tegen het Total-Designmodernisme en velen zochten naar andere benaderingen. Hier had meer aandacht kunnen zijn voor de context van de Nederlandse vormgeving van toen en de discussies die er gaande waren. De term ‘verzet’ moet ook op een andere manier gerelativeerd worden. Hard Werken had geen artistiek credo of programma, noch een visie op het vak buiten ‘anything goes’. Als grafisch object belichaamde het een vorm van kritiek door de typografische regels/conventies aan de laars te lappen, maar in het blad zelf kwam vormgeving als onderwerp niet aan bod. ‘Strijd’ is ook te sterk als we in aanmerking nemen dat Hard Werken weliswaar weerstand opriep, maar tegelijkertijd in vele kringen waardering ondervond. In dat opzicht is het interessant dat dit boek speciaal de ontvangst van Hard Werken in de VS behandelt, want hun vormgeving had daar grote invloed.
Ook interessant is dat het onderwerp ‘graphic authorship’ aan de orde komt. Dat komt voort uit een onafhankelijke positie en het ontplooien van eigen initiatieven, twee typerende kenmerken van Hard Werken. Of ze daarmee beeldend kunstenaars of ontwerpers zijn wordt door de verschillende deelnemers verschillend gezien, zoals ze daarover ook door de jaren heen heel uiteenlopende meningen hebben gehad. In de conclusie zien Horton en Furnée vooral het interdisciplinaire werken als een kracht. Hard Werken bleef uiteindelijk wat het was: een werkplaats.
Frederike Huygen, 2019.
Ian Horton, Bettina Furnée, Hard Werken: One for All. Graphic Art & Design 1979-1994, Rotterdam/Amsterdam: Stichting Kunstpublicaties/uitgeverij Valiz, 2018, 482 pp., € 35,- ontwerp: 75B.
noten
1. | ↑ | Horton doceert aan het London College of Communication en publiceerde over architectuur, strips en grafische vormgeving. Furnée is kunsthistorica en kunstenaar woonachtig in Londen. Samen schreven ze over ‘oral history’ en kunst gebaseerd op tekst. |