Nationale identiteit en design breed belicht

Nationale ontwerpgeschiedenissen bestaan er in overvloed. Ook is het gebruikelijk de vormgeving uit een land te zien als de belichaming van specifieke nationale karaktertrekken en identiteit. In de literatuur over Droog Design valt bijvoorbeeld te lezen dat de eenvoud in die vormgeving te verklaren valt uit het Calvinisme en de Nederlandse mentaliteit van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. En de grafische vormdiversiteit in de twintigste eeuw wordt niet zelden gerelateerd aan de religieuze tolerantie in zeventiende-eeuws Nederland. Dit zijn allemaal verhalen die ervan uitgaan dat er een nationaal karakter in Nederlandse producten zit. Cultuur is in deze essentialistische interpretatie een oorzaak in plaats van een gevolg. Die benadering is inmiddels echter door vele designhistorici en -theoretici verlaten en ‘ontmaskerd’ als een set stereotypen, geconstrueerde verhalen en beeldvorming die samenhangen met een nationalistische ideologie. Identiteit is geen essentie maar een proces. Bovendien heeft de globalisering geleid tot een discussie over nationalisme en nationale identiteit.

Javier Gimeno-Martínez, assistent-professor Design Cultures aan de VU, biedt in Design and National Identity (2016), een overzicht van de ideeën en theorieën over naties, nationalisme en nationale identiteit, en relateert deze aan design. Het begrip natie staat voor een historisch gegroeide discursieve constructie en een ideologie die een bevolking koppelt aan het sociale, politieke en economische leven in een geografisch gebied, en aan een identiteit. Daarin spelen symbolen, waarden, gedrag, tradities, taal, religie, etniciteit en cultuur een rol. De staat is een set instituties die verbonden is met gezag, macht en de grondwet, maar ook met de burgerlijke samenleving. Begrippen als natie, staat en ‘civil society’ zijn onderling verschillend maar hangen ook samen, hun betekenis is daarenboven niet onveranderlijk en verschilt ook per auteur en per land. Dat maakt het onderwerp nationale identiteit niet gemakkelijk.

In drie hoofdstukken onderscheidt Gimeno-Martínez achtereenvolgens het primordialisme en het modernistische denken, een top-down benadering van nationale identiteit en een bottom-up benadering. De primordialisten – bijvoorbeeld Johan Gottfried Herder – denken essentialistisch en gaan uit van heel oude ideeën over de natie, terwijl de modernisten – bijvoorbeeld Benedict Anderson en Anthony Smith – nationalisme koppelen aan het ontstaan van naties sinds de Verlichting en aan moderniseringsprocessen. Beide zijn relevant en beide komen terug in relatie tot culturele uitingen en vormgeving. Gimeno-Martínez besteedt bijvoorbeeld veel aandacht aan het teruggrijpen op vormen van volkskunst en ambachtelijke, vermeend authentieke tradities. Enerzijds had dat een sterk regionaal aspect, maar anderzijds kreeg het als vorm van nationale expressie vanaf de negentiende eeuw een politieke betekenis via wereldtentoonstellingen. Modernisering bedreigde uiteraard tradities en regionale verschillen, maar stond de herleving daarvan niet in de weg.

Traditionele, authentieke elementen werden vaak ingezet voor het proces van natievorming en het imago. Maar ook moderne producten werden als ‘nationaal’ of ‘nationalistisch’ gezien en gepresenteerd. Internationale stromingen als de art nouveau of het modernisme fungeerden evengoed als dragers van een nationale identiteit, bijvoorbeeld in Japan, in communistisch Rusland of Nazi-Duitsland. Je zou kunnen spreken over een genationaliseerd modernisme. Ook oorspronkelijk uitheemse objecten kunnen symbool worden van een nationalistische identiteit, bijvoorbeeld het Chinese porselein dat als Delfts blauw geldt als typisch Nederlands. Veel van die producten noemt Gimeno-Martínez ‘hybridisch’, al is dat een generaliserende term. Zijn voorbeelden komen uit vele landen, van Nederland en Engeland tot Japan, Korea, Soedan en het Oostblok; het brede spectrum omvat nationale wapens, mode, tentoonstellingen, volkskunst, reclame, voedsel en gedrag. Hij is er niet op uit om casestudies uit te pluizen en baseert zich onder meer op onderzoek van zijn studenten die dat wél deden. Evengoed hadden andere voorbeelden gebruikt kunnen worden.

In dit boek ligt het zwaartepunt bij het discours over nationalisme en nationale identiteit. Dat wordt voor designhistorici opengelegd en uitgebreid weergegeven. Het is als overzicht van de verschillende discussies, opvattingen en interpretaties een uiterst waardevolle bijdrage aan onze discipline, maar het steeds terugkerende discours van wie op wie reageert komt soms de leesbaarheid niet ten goede. Het is erg veel, complex en het grijpt allemaal in elkaar.

Er is sprake van nationale identiteit als een geloof (een ideologie) en als een constructie – het maken van verhalen en ideeën. De modernisten gaan uit van het laatste maar Gimeno-Martínez maakt daarbinnen een onderscheid tussen de top-down- en de bottom-up-benadering. De top-down-denkers leggen de nadruk op de staat en de elite als degenen die een nationale identiteit implementeren. Bijvoorbeeld de staat die opdracht geeft tot het maken van symbolen of een huisstijl, of de overheid die een designpolitiek voert of designpromotie, tentoonstellingen en subsidies bevordert. Maar de burgers en individuen (bottom-up) en de populaire cultuur creëren ook nationale identiteit. Hun manier van samenleven, gedrag en de materiële (regionale) productie kunnen symbool worden van een nationaal karakter. Denk bijvoorbeeld aan aardewerk, de klomp of voedsel.

De bewegingen van onderop en het alledaagse vallen volgens Gimeno-Martínez doorgaans buiten het blikveld van designhistorici evenals de materiële cultuur van minderheden. Duidelijk wordt ook dat de multiculturele samenleving en de geglobaliseerde wereld het nationalisme onder druk zetten. Hoewel het homogene karakter van een land berust op geloof of constructie, vermindert dat de kracht van het idee niet. In de praktijk heersen heterogeniteit, diversiteit en bestaan er volkomen uiteenlopende ‘belevingen’ van identiteit. Iedereen wil echter tot een gemeenschap behoren.

Gimeno-Martínez gooit het nationalisme als benadering niet overboord maar volgens hem zou een nationale designgeschiedenis zich moeten concentreren op ‘the objects that configure a national visual and material landscape’ [p. 203] in plaats van op de canon van bedrijven, ontwerpers en hun biografieën. Het grote voordeel daarvan is in zijn ogen dat dit het mogelijk maakt ook ‘immigrant design’ te omvatten en dat dit het denken in stereotypen en bevolkingsgroepen zal doen afnemen. Er kunnen dan ook transnationale objecten bestaan en vormen van mobiliteit worden geïncorporeerd.

Het voorstel van Gimeno-Martínez verwijst naar material culture en Igor Kopytoffs ‘cultural biography of things’. Zijn visuele en materiële landschap van objecten onderkent dus multiculturaliteit en diversiteit, maar een term als ‘immigrant design’ lijkt me paradoxaal. Die klinkt toch naar denken in groepen, het verschil en oorsprong. Het interculturele karakter van objecten en ideeën is juist nu erg aan de orde in vele disciplines (antropologie, postkoloniale en culturele studies) mede door de globalisering. Dat wordt onder andere geadresseerd via het begrip ‘translation’. In translation studies wordt cultuur opgevat als een complex en gefragmenteerd fenomeen dat vol ambivalentie en verschillen zit, en waarbinnen voortdurend ‘vertalingen/vertaalactiviteiten’ plaatsvinden (inclusief betekenisverandering) via menselijke interactie en sociale praktijken. Het begrip, ‘addressing such processes as displacement, alienation, differentiation and mediation’, zou daarmee een einde maken aan tegenstellingen als integratie – fragmentatie.(1)Doris Bachmann-Medick 2016. Cultural Turns. New Orientations in the Study of Culture. Berlijn/Boston: Walter de Gruyter; Lawrence Venuti 2012. The Translation Studies Reader. Londen: Taylor & Francis. Wellicht gaat dit interdisciplinaire concept ook een rol spelen in designgeschiedenis.

Frederike Huygen, 2018

Javier Gimeno-Martinez, Design and National Identity, 2016, Bloomsbury Academic, 240 pp., ISBN 9781472591036, $ 26.96.

noten   [ + ]

1. Doris Bachmann-Medick 2016. Cultural Turns. New Orientations in the Study of Culture. Berlijn/Boston: Walter de Gruyter; Lawrence Venuti 2012. The Translation Studies Reader. Londen: Taylor & Francis.