Art Nouveau in Nederland, Gemeentemuseum Den Haag

Dat de art nouveau in esthetisch opzicht een hoogtepunt in de kunstgeschiedenis vormt, zal tegenwoordig niemand meer durven betwisten. Dat geldt ook voor het Nederlandse deel ervan, zoals nog tot en met 28 oktober 2018 op een omvangrijke tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag is te zien.

Theetafel 1904 (H.P. Berlage/M. Hack), servies na 1903 (J. Eisenloeffel), theemuts ca 1906 (B. Bake).

Art Nouveau in Nederland, zoals deze tentoonstelling kortweg heet, biedt de bezoeker veel waar voor zijn (toegangs)geld. De expositie omvat zo’n 350 objecten van circa 60 kunstenaars, onder wie niet alleen befaamde ontwerpers (zeker bij liefhebbers en collectioneurs) zoals Berlage, Dijsselhof, Eisenloeffel en Colenbrander, maar ook vele alleen bij insiders bekende, onder wie diverse vrouwen als Johanna van Eybergen, Cornelia van der Hart en Anna Sipkema. Tezamen geven die een goed beeld van de rijkdom en pracht van de Nederlandse toegepaste-kunstproductie uit deze stijlperiode, die grofweg de drie decennia tussen 1885 en 1915 beslaat. Je zou hooguit kunnen opmerken dat de samenstellers iets te veel uit de eigen collectie hebben geput – op zich uit organisatorisch oogpunt een begrijpelijke keuze en het museum heeft natuurlijk een zeer rijke collectie – waardoor niet alle belangrijke kunstenaars even goed zijn vertegenwoordigd. Een gebatikt kamerscherm van Chris Lebeau had mijns inziens niet misstaan (in het boek staat wel een afbeelding van een detail daaruit!). Verder had ik wel wat sieraden willen zien (van Bert Nienhuis bijvoorbeeld), ook al omdat er wél kleding wordt getoond (met een eigen hoofdstuk in het boek).

Anna Sipkema, ontwerp kalenderblad, 1904, potlood en waterverf op papier.

Zoals in de inleidende tekst in de eerste zaal wordt verteld (maar veel minder expliciet in het boek), zijn drie hoofdthema’s als richtsnoer bij de opzet gebruikt: I. terug naar natuur, II. verlangen naar het Oosten, III. terug naar ambacht. Daarnaast zijn er aparte (sub)secties waarin aandacht wordt besteed aan vrouwelijke ontwerpers en aan ‘de leer van het ornament’ (het stileren van motieven uit de natuur in het kunstnijverheidsonderwijs). Ook wordt nog ergens iets verteld over zoeken naar ‘het authentieke’ (o.a. aan de hand van een Rozenburg-tegeltableau van Jan Toorop met figuren in Zeeuwse klederdracht). Deze thema’s, die nogal heterogeen van aard zijn, worden in de tentoonstelling niet erg uitgediept, maar geven wel een handvat om de objecten wat grondiger te bekijken.

In het begeleidende boek, dat mooi is vormgegeven door A10design en rijk geïllustreerd, is hier meer over te lezen. Het bevat ter ondersteuning ook enkele afbeeldingen van niet geëxposeerde objecten en oude foto’s die een tijdsbeeld oproepen (hiervan had van mij wat meer in de expositie mogen zitten). De teksten zijn van Jan de Bruijn — die ook voor het concept en de organisatie van de expositie tekende —, Frouke van Dijke en Madelief Hohé, waarbij niet overal duidelijk is wie wat precies heeft geschreven. Sommige hoofdstukken zijn gesigneerd, andere niet.  Aan de verschillende hoofd- en subthema’s zijn aparte hoofdstukken gewijd, en door de heterogeniteit van die thema’s is het boek wat fragmentarisch geworden. Wel is het lovenswaardig dat de complete tekst achterin ook in het Engels te vinden is; hierdoor is dit onderwerp nu tevens voor lezers in het buitenland (waar veel belangstelling voor de Nederlandse art nouveau bestaat) beter toegankelijk geworden. Ik miste wel een inleidend hoofdstuk waarin al deze thema’s met elkaar verbonden worden; in het eerste hoofdstuk ‘Moderne kunst, nieuwe kunst?’ wordt niet meer dan een beknopte aanzet hiertoe gegeven. Dat maakt het boek toch vooral interessant voor lezers die al over wat achtergrondkennis beschikken. Wel is duidelijk dat de auteurs zich veel moeite hebben gegeven om de meest recente literatuur te verwerken, zoals bijvoorbeeld het boek van Yvonne Brentjens over ‘t Binnenhuis en zijn klantenkring.(1)Yvonne Brentjens, Rechte stoelen, rechtschapen burgers. Wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1929), Den Haag/Zwolle 2001. Dit had overigens wat explicieter vermeld mogen worden dan alleen door middel van een verwijzing in een noot. Dat de socialistische sympathieën van Berlage en andere ontwerpers uit de kring rond deze interieurfirma allerminst betekende dat zij probeerden betaalbare voorwerpen te ontwerpen voor een minder draagkrachtig publiek is vooral dankzij Brentjens’ studie pas echt goed duidelijk geworden; in het boek wordt enigszins de suggestie gewekt dat dit een inzicht van de auteurs zelf is. Zoals Brentjens overtuigend heeft aangetoond was veel ‘ideologie’ toch vooral bedoeld ter afscherming van de eigen markt. Het is in dit verband leuk om te memoreren dat de Vlaming Henry van de Velde op het moment dat hij door Berlage verketterd werd als representant van de ‘foute’ internationale zweepslagstijl, in eigen land juist als voorvechter van een rationele ontwerpopvatting werd afgezet tegen de kronkelende Franse art nouveau.

Javaanse hofdanseres, 1904-1907, Carel Wirtz voor Plateelbakkerij Haga; gebatikte zijde, ca. 1906, Bertha Bake.

In dit verband mis ik trouwens een meubel van Willem Penaat, de leider van de meubelwerkplaats van Amstelhoek. Hij wordt weliswaar enige keren terloops in de tekst genoemd, maar er is niets van hem in de tentoonstelling te zien. Juist hij is een van de weinige ontwerpers geweest die al vroeg inzagen dat het ambachtelijk vervaardigen van prachtige dingen niets bijdroeg aan de verbetering van de maatschappij. Terecht wordt in de epiloog van het boek opgemerkt dat het in de expositie getoonde slechts het topje van een enorme ijsberg is en dat in de rest van die ijsberg wel degelijk objecten zitten die voor een wat breder publiek bereikbaar waren, zoals bijvoorbeeld de producten van de firma Pander.(2)Dit punt werd eerder al aangeroerd door Mienke Simon Thomas in Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland, Rotterdam 2008. Daar had ik wel wat van willen zien. Is daar nergens meer iets van te vinden of zit daar niets bij dat onder de noemer van ‘art nouveau’ gerangschikt mag worden? Iets anders wat meer uitgewerkt had kunnen worden is de inspiratie op oosterse kunst. Het was verhelderend geweest om wat vaker een oosters voorbeeld naast het erop gebaseerde object te tonen: bijvoorbeeld een Japanse prent naast een stuk eierschaalporselein van Rozenburg, of een Japans ceramisch keteltje naast het messing exemplaar van Jan Eisenloeffel. In dat laatste geval was goed te zien geweest dat Eisenloeffel zijn ontwerp direct ‘gejat’ heeft. En dan te bedenken dat juist hij zich in deze periode zeer sterk maakte voor het verkrijgen van meer auteursrechtelijke bescherming voor ontwerpers.

Dat alles neemt echter niet weg dat ik het een prachtige tentoonstelling vind, een waar feest voor het oog. Ook het boek mag er zijn, maar dan toch nog iets meer dankzij de vele fraaie afbeeldingen dan dankzij de tekst. Tot slot nog enkele detailopmerkingen. De firma De Woning werd opgericht door slechts zes uitgetreden medewerkers van ’t Binnenhuis (Eisenloeffel, Jesserun de Mesquita, Lebeau, Leverington, Mol en Penaat), niet door ‘vrijwel alle’ (p. 68). De Rijksschool voor Kunstnijverheid en de Rijksnormaalschool waren niet gehuisvest in een gebouw in de tuin van het Rijksmuseum (p. 38), maar in het hoofdgebouw zelf (in dat tuingebouw, de zogenoemde ‘Oefenschool’ werd door studenten van de Rijksnormaalschool praktisch geoefend in het lesgeven). J.W. Mijnlieff, de eigenaar-directeur van ceramiekfabriek Holland ontwierp en beschilderde niet zelf, maar had daarvoor J. Leurs en J. Heytze in dienst (p. 54). En waarom is op p. 237 een hangklokje van Kobus de Graaf afgebeeld (een interessante figuur!), maar staat er niets over hem in de tekst? Het is echter een kniesoor die over dat soort puntjes valt, al mag een recensent best af en toe een beetje kniezen.

Jan Jaap Heij, 2018

PS. Bij een tweede bezoek aan de tentoonstelling, enige tijd later, stond er wel een kamerscherm van Lebeau, terwijl een ander scherm (met een beschildering van Jac. van den Bosch) nu niet meer aanwezig was. Desgevraagd bleek dat deze schermen uit conservatorische overwegingen helaas niet de hele tentoonstellingsduur mochten blijven staan en daarom omgewisseld waren. Misschien is het een goed idee om dat aan te geven aan het publiek, liefst met een foto erbij.

Tentoonstelling Art Nouveau in Nederland, Gemeentemuseum Den Haag, 21 april t/m 28 oktober 2018. www.gemeentemuseum.nl; publicatie Jan de Bruijn (met bijdragen van Frouke van Dijke en Madelief Hohé), Art Nouveau in Nederland, Den Haag/Zwolle: Gemeentemuseum/WBOOKS, 2018, 240 pp., Euro 24,95.

noten   [ + ]

1. Yvonne Brentjens, Rechte stoelen, rechtschapen burgers. Wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1929), Den Haag/Zwolle 2001.
2. Dit punt werd eerder al aangeroerd door Mienke Simon Thomas in Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland, Rotterdam 2008.