100 jaar De Stijl… so what?

Hoeveel rollen rood, geel, blauw en zwart tape heeft de middenstand in Den Haag, Utrecht, Leiden, Harderwijk, Drachten en Helmond – om maar enkele plaatsen te noemen – gebruikt om het Stijljaar te vieren? De omzetstijging die de fabrikant in 2017 heeft geboekt staat niet in de persberichten die afgelopen maand verschenen. Wel andere wapenfeiten: 35.000 bezoekers voor het museum in Drachten, twee keer zoveel als in 2016; 4.000 voor de Villa Mondriaan in Winterswijk, 50.000 in Helmond, 45.000 voor het Mondriaanhuis in Amersfoort, en Harderwijk ontving zo’n 17.000 betalende bezoekers.(1)Berichten in o.a. NRC-Handelsblad. Geheel in de geest van Van Doesburg presenteerde het Nationaal Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) op 13 december jl. de resultaten van dit ‘buitengewoon succesvol verlopen themajaar’: de samenwerking van 32 partners leverde 600.000 bezoekers op, waarvan 120.000 uit het buitenland die ruim 75 miljoen euro uitgaven. De financiële waarde van de media-aandacht werd geschat op vijftien miljoen. Ter vergelijking: het Van Goghjaar trok een miljoen internationale bezoekers, was goed voor 500 miljoen euro bestedingen en vertegenwoordigde media-aandacht ter waarde van dertien miljoen. Hoe deze cijfers tot stand kwamen en hoe groot de investering was om dit resultaat te behalen wordt niet vermeld. Eerlijk gezegd, het zal me een worst wezen. Hoe meer geld er naar de musea gaat hoe beter. Wat ik wel belangrijk vind is hoe de musea omgaan met dit cultureel erfgoed. Die vraag bleef rondzeuren in mijn hoofd.

Wat deden de musea?

Ik had me voorgenomen in het Stijljaar naast de verplichte nummers in de grote musea, zo veel mogelijk kleine tentoonstellingen en presentaties te bezoeken. In praktijk heb ik maar een fractie van het aanbod kunnen zien. Tot mijn verrassing was dat alleszins de moeite waard. Kleine musea bleken met geringe middelen een programma te kunnen bieden dat uitsteeg boven het lokale belang. Vaak zag ik dingen die ik niet kende of werden zaken in een nieuw perspectief geplaatst. De Stijl bloeide en bloeit in de provincie, op de hei in Blaricum, in de dorpen van Drenthe, de steegjes van Leiden en aan de rand van Utrecht. Het programma was geheel in lijn met het fragmentarische karakter van De Stijl, de beweging waarin iedereen zijn eigen weg ging, de onderlinge contacten op enkele uitzonderingen na vluchtig en onregelmatig waren en iedereen graag gebruik maakte van het podium dat Theo van Doesburg met het tijdschrift bood, maar zelden zijn denkbeelden volledig onderschreef.

En de grotere musea? Het Gemeentemuseum Den Haag pakte flink uit met drie tentoonstellingen: één over Mondriaan en Van der Leck, één alleen aan Mondriaan gewijd en een samenwerkingsproject met Het Nieuwe Instituut, terwijl in december 2016 al de grote monografie over Mondriaan van hoofdconservator Hans Jansen was verschenen. Het Kröller-Müller Museum maakte een interessante expositie over Bart van der Leck en zijn mecenas Helene Kröller-Müller.(2)De mecenas en de ‘verversbaas’, nog tot 2 april 2018. In het Centraal Museum was uitgebreide aandacht voor ‘Rietvelds meesterwerk’ het Schröderhuis. Opvallend afwezig waren het Rijksmuseum, het Museum Boijmans Van Beuningen en Het Nieuwe Instituut. Het Rijksmuseum, dat sinds enige jaren ook de twintigste eeuw tot zijn terrein rekent, hield wel een symposium over ‘Vrouwen in De Stijl’ met een piepkleine tentoonstelling Het debuut van De Stijl in de toch al weinig zichtbare afdeling twintigste eeuw.(3)Naar verluid moest een grote tentoonstelling over Nelly van Doesburg en Peggy Guggenheim in een laat stadium worden afgeblazen. De wil was kennelijk aanwezig. Het Nieuwe Instituut organiseerde samen met en in het Gemeentemuseum Architectuur en Interieur. Het verlangen naar stijl. En Boijmans maakte het een beetje goed door de medewerking van directeur Sjarel Ex aan de tentoonstelling in Harderwijk over Vilmos Huszár.

Dan waren er nog diverse tentoonstellingen van hedendaagse kunstenaars die inspiratie bij De Stijl vonden. Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Waar de een het geel in de schilderijen van Mondriaan en de stoelen van Rietveld groen verft, zegt de ander dat het om de overtuiging en niet over vorm of kleur gaat. Mag allemaal, het geeft alleen geen enkel inzicht in wat De Stijl toen, van 1917 tot 1932, inhield, en ook niet in het beeld van De Stijl dat in de jaren vijftig is gecreëerd en sindsdien een onvervreemdbaar onderdeel van onze Nederlandse identiteit schijnt te zijn.(4)Zie de tekst van de lezing van Ida van Zijl, ‘The Dance around the Red Blue Chair’, 2016, http://www.designhistory.nl/2017/from-de-stijl-to-dutch-design-canonising-design/.

Wat in dit herdenkingsjaar ontbrak was een overkoepelende presentatie, een manifestatie, tentoonstelling, tv-serie of wat dan ook over De Stijl, waarin de inhoud en betekenis van deze beweging centraal stond, bij voorkeur met verschillende interpretaties en standpunten over dit onderwerp. Nu werd de oogverblindende merchandising in rood, geel en blauw de gemeenschappelijke noemer van al die activiteiten, een bevestiging van alle clichés die je maar kunt bedenken.

‘Van Mondriaan tot Dutch Design’, de handschoen in de titel van het themajaar, is door de musea niet opgepakt. De nieuwbakken directeur van het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch Timo de Rijk, voormalig hoogleraar Designgeschiedenis in Amsterdam en Leiden, die van zijn museum hét designmuseum in Nederland wil maken, bracht tijdens het Stijljaar de tentoonstelling De laatste avant-garde. Radicaal design in Italië  1966-1988.  Het zou goed geweest zijn als hij ook het initiatief had genomen voor een meer diepgaande museale presentatie van Dutch Design. Holland in vorm in 1987 was de laatste poging de Nederlandse vormgeving in breder verband te analyseren en te exposeren. Zo’n project vraagt echter jaren voorbereiding. Kennelijk heeft niemand in 2012, 2013 of 2014 bedacht dat het jubileumjaar van De Stijl  een mooie aanleiding zou zijn voor een serieus onderzoek naar de Nederlandse bijdrage aan de twintigste-eeuwse beeldende kunst, vormgeving en architectuur.

Architectuur en interieur. Het verlangen naar stijl.

Een gemiste kans? Welnee, zo’n aanleiding is niet eens nodig. De actuele maatschappelijke discussies over identiteit, over gender en over Europa bieden genoeg aanknopingspunten het Nederlandse erfgoed in een nieuw perspectief te zetten. In de tentoonstelling Chris Beekman, de afvallige van De Stijl in het Stedelijk Museum Amsterdam, waar de politieke stellingname van de kunstenaar terecht veel aandacht kreeg, was die mogelijkheid in potentie aanwezig. Hoge verwachtingen had ik van de tentoonstelling Architectuur en interieur. Het verlangen naar stijl. Interessant was de tentoonstelling zeker, leuk materiaal, maar inhoudelijk moeilijk te volgen en de pretentie dat ‘… wordt ontrafeld hoe de leden van De Stijl een radicaal nieuwe vormentaal scheppen, maar ook bestaande technieken, materialen en ideeën toepassen om hun verlangen naar een nieuwe stijl te verwezenlijken’, werd niet waargemaakt.(5)https://hetnieuweinstituut.nl/architectuur-en-interieur-het-verlangen-naar-stijl. Als laatste voorbeeld van een naar mijn mening gemiste kans wil ik het symposium ‘Vrouwen in De Stijl’ van het Rijksmuseum noemen. Ook dit was een interessant initiatief en een leuke middag om bij te wonen, maar achteraf knaagde er iets. ‘Stand by your man’ is het devies van Annie Oud-Dinaux, Truus Schröder-Schräder en Nelly van Doesburg. De waarde van hun bijdrage aan de bekendheid van respectievelijk J.J.P. Oud, Gerrit Rietveld en Theo van Doesburg werd behoorlijk aangedikt. Veel interessanter vind ik de vrouwen die hun eigen weg gingen, hun eigen talent vooropstelden, zoals Til Brugman, Marlow Moss en Peggy Guggenheim. Ze waren rijk of lesbisch of allebei. Dat is een interessant (gender) thema, maar het werd niet aangestipt, laat staan uitgewerkt.

Is dat erg? Ja, dat is erg. De druk op de Nederlandse musea om eigen inkomsten en steeds hogere bezoekersaantallen te genereren leidt ertoe dat zij zich toeleggen op infotainment, het fabriceren van ‘content voor amusement’. Grote musea hebben nog de financiële armslag en de staf die het mogelijk maken belangrijke maatschappelijke discussies door aantrekkelijke tentoonstellingen en catalogi in een voor het publiek toegankelijke vorm te gieten. Het Rijksmuseum heeft dat gedaan met Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600. Mensen gaan graag naar het museum, de tentoongestelde werken ziet men als waardevol en de informatie wordt betrouwbaar geacht. Doe daar wat mee, ’Noblesse oblige’.

Ida van Zijl, 2018.

noten   [ + ]

1. Berichten in o.a. NRC-Handelsblad.
2. De mecenas en de ‘verversbaas’, nog tot 2 april 2018.
3. Naar verluid moest een grote tentoonstelling over Nelly van Doesburg en Peggy Guggenheim in een laat stadium worden afgeblazen. De wil was kennelijk aanwezig.
4. Zie de tekst van de lezing van Ida van Zijl, ‘The Dance around the Red Blue Chair’, 2016, http://www.designhistory.nl/2017/from-de-stijl-to-dutch-design-canonising-design/.
5. https://hetnieuweinstituut.nl/architectuur-en-interieur-het-verlangen-naar-stijl.