Dirk van Sliedregt

De BONAS-reeks is een nieuwe monografie rijker: Dirk van Sliedregt, meubelontwerper, interieur-architect, docent. Dit boek, deel 57 in de reeks, corrigeert overtuigend het vertekende beeld waarin Van Sliedregt geheel vereenzelvigd werd met rotanmeubels. Die misvatting was in het verleden reden geweest om zijn archief niet op te nemen in het Nederlands Architectuurinstituut (nu: het Nieuwe Instituut), waarmee stichting BONAS nauw samenwerkt.

Stoel 685, 1959.
Stoel 685, 1959.

De onafhankelijke BONAS-stichting (Bibliografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedebouwkundigen) verzamelt en inventariseert, maar inmiddels is de doelstelling verruimd: ook interieurarchitecten, tuin- en landschapsarchitecten en vormgevers komen in aanmerking voor archivering en onderzoek. Van Sliedregt (1920-2010) past zonder meer in het BONAS-profiel omdat hij behalve als meubelontwerper – zoals het grote publiek hem kent – ook een belangrijke rol als (interieur-)architect heeft gespeeld. Daarnaast is de tijd rijp voor een goed overzicht van zijn meubelontwerpen voor de rotanindustrie: het waren letterlijk beeldbepalende meubels. Volgens het beproefde stramien van de BONAS-reeks bestaat de publicatie uit twee nagenoeg autonome delen: een uitgebreid biografisch overzicht van de hand van designhistorica Anja Tollenaar en een beredeneerde oeuvrecatalogus, samengesteld door architectuurhistorica Femke Huisman.

1 omslag boekEen spiritueel en veelzijdig mens

Anja Tollenaar heeft voor haar onderzoek naast het rijk gedocumenteerde archief van Dirk Van Sliedregt onder meer de memoires van collega en zwager Ouwens bestudeerd, en vele artikelen (veelal recensies) die Van Sliedregt heeft geschreven. Ze verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat ze Van Sliedregt en zijn familie nog uitgebreid kon spreken. In wat ze zelf bescheiden een ‘essay’ noemt en een basis voor vervolgstudies, schetst ze Van Sliedregt ten voeten uit: een boeiend en aimabel persoon, een veelzijdig professional met functionalistische uitgangspunten en een dienende mentaliteit. Tollenaar gaat uitvoerig in op zijn diepgewortelde levensovertuigingen, die hun oorsprong vonden in het geloof van zijn jeugd – hervormd binnen de Gereformeerde Bond – en gevoed werden door de Christelijke verbanden waarvan hij deel uitmaakte. Later haalde hij ook inspiratie uit filosofische geschriften van o.a. Martin Buber. Hij was wars van bekeringsdrift en stond tolerant tegenover andere opvattingen, zoals hij zelf ooit (naar Buber) verwoordde: ‘Als men ergens naartoe wil komen is het een voorwaarde ook ergens vanuit te gaan. Hoewel dat waar men vanuit gaat de ander niet dwingend kan worden opgelegd.’

Van Sliedregt was een selfmade man, die het van meubelmaker, via meubelontwerper, binnenhuisarchitect en docent tot academiedirecteur bracht. Voor hem waren dat geen opeenvolgende stadia in een ontwikkeling maar gelijkwaardige pijlers van zijn carrière. Hoezeer hij ook zijn theoretische en culturele horizon verruimde, de timmerman in hem bleef levenslang hameren op het belang van goed vakmanschap en praktijkervaring. Deze achtergrond maakte hem, volgens Tollenaar, tot een sleutelfiguur in het beeldende kunstonderwijs, waar het artistieke experiment nogal eens ten koste ging van techniek en materiaalbeheersing.

Van Sliedregt (in stofjas rechts) op de AKI, circa 1954.
Van Sliedregt (in stofjas rechts) op de AKI, circa 1954.

Van docent tot academiedirecteur (1949 – 1987)

Van Sliedregt, die in de oorlogsjaren uit voorzorg een onderwijsakte in het nijverheidsonderwijs had gehaald, begon zijn docentschap aan de Academie voor Kunst en Industrie (AKI) te Enschede (1949-1955). Omdat het onderwijskarakter niet met zijn idealen strookte, verruilde hij de AKI voor het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam (de latere Gerrit Rietveld Academie), waar hij tot 1978 verbonden was aan de afdeling Architectonische Vormgeving. Toen hij rond die tijd zijn scepsis uitte over de grondslagen waarop een nieuwe Christelijke Academie in Kampen zou worden gevestigd, leidde dat – zo wordt gesuggereerd – er min of meer pardoes toe dat Van Sliedregt daar in 1978 directeur werd; dan moest hij het maar inrichten zoals hij dat wenselijk achtte. Dat deed hij voortvarend; hij benoemde veelal jonge docenten (soms oud-leerlingen) en liet zich voor het curriculum inspireren door het Bauhaus: er bestond een nauwe relatie tussen theorie en praktijk. Van Sliedregt werkte er tot zijn pensioen in 1987.

Uit de hoofdstukken gewijd aan Van Sliedregts onderwijs doemt het beeld op van een inspirerende directeur, een loyaal collega, en bovenal een betrokken, bevlogen en niet-hiërarchisch ingestelde docent. Anekdotiek krijgt ruim de aandacht; vooral de onvergetelijke studiereizen waarop hij zijn studenten kennis liet maken met de bouwtradities die hij als basis zag voor het (interieur-)bouwen in het heden. Afgaande op de reisdoelen zocht hij die traditie vooral in sobere, functionele bouwwerken: middeleeuwse kerken (Romaans en Gotisch), werken van Le Corbusier en modernistische projecten. Tussen de regels door krijgt men het vermoeden dat hij niet zo gecharmeerd was van uitbundiger bouwstijlen. Maar het blijft gissen hiernaar, want helaas is in de tekst tussen de helicopterview en de ingezoomde anekdotiek geen concrete informatie te vinden over zijn dictaten en ander lesmateriaal, roosters, toetsvormen, duur en aard van de opleidingen et cetera. Evenmin zijn er, al was het maar als illustratie, diploma’s of examenwerkstukken opgenomen. Wellicht ontbrak dit materiaal in het archief, maar aanvullend onderzoek had hier wel toegevoegde waarde gehad.

Rotan fauteuil 514, 1952.
Rotan fauteuil 514, 1952.

Typisch Van Sliedregt

In een volgend hoofdstuk, voorafgaand aan de capita over zijn scheppende activiteiten, resumeert de schrijfster de eigenschappen die Van Sliedregt nastreefde. Hij had, niet zonder zelfkritiek op vroegere creaties, een hekel aan gezochte vormen en wat wij nu ‘statements’ zouden noemen, en stelde het gebruiksgemak/functionaliteit voorop. Die functionaliteit gold ook de productiewijze, maar hij vond – de betreffende passage is wat cryptisch, elders in het boek wordt dit duidelijker – dat de machine niet de overhand moest krijgen. Hij hechtte aan een zichtbaar ambachtelijke signatuur, en verkoos meubels uit één stuk boven geassembleerde modellen. In zijn architecturale projecten (jaren vijftig tot tachtig), die overigens nauwelijks besproken worden, lijkt de tegenstelling tussen open en gesloten vormen de belangrijkste eigenschap.

De aansluitende paragraaf over Afrikaanse kunstnijverheid en etnografica, een grote interesse van Van Sliedregt, zou meer op zijn plaats zijn in het volgend hoofdstuk ‘Inspiratie en drijfveren’, op één lijn met de Scandinavische ontwerpers (van wie Tollenaar helaas geen beeldmateriaal opneemt en ook weinig concrete overeenkomsten met Van Sliedregt laat zien) en de Shakermeubelen. In de geloofsovertuiging van de Shakers ziet Tollenaar overeenkomsten met de dienstbare aspecten in Van Sliedregts werk. In hun praktische mentaliteit signaleert ze parallellen met Van Sliedregts nauwgezette apotheekinrichtingen.

Raadhuis in Losser, 1963-70 met een relief van Gabrielle Mulder.
Raadhuis in Losser, 1963-70 met een relief van Gabrielle Mulder.

(interieur-)architect (1945 – 1985)

Erg beknopt qua omvang en informatie is het hoofdstuk over zijn woonhuizen en interieurontwerpen. Hierin wordt naast het tiental woningen dat Van Sliedregt heeft getekend een intrigerende niche uit zijn oeuvre aangestipt: de inrichting, inclusief verlichtingsarmaturen, van een zestal wederopbouw-raadhuizen in traditioneel protestantse gemeenten. Het betrof sobere eigentijdse gebouwen. Van Sliedregt hield bij zijn interieurontwerpen rekening met de stijl van het gebouw en het vereiste representatieve karakter van de ruimtes. Aan de overige activiteiten uit zijn (interieur-)architectenpraktijk, waaronder de apotheekinrichtingen, wordt verder amper aandacht besteed. Ook wordt niet duidelijk via welke netwerken Van Sliedregt aan deze selecte opdrachten kwam. De oeuvrecatalogus stelt deze boeiende projecten, die de veelzijdigheid van Van Sliedregt uitdrukkelijk bevestigen, gelukkig wel uitgebreid aan de orde met afbeeldingen en informatieve teksten.

Stoel 570, ca 1954 voor Gebr. Jonker in Noordwolde.
Stoel 570, ca 1954 voor Gebr. Jonkers in Noordwolde.

De man van de rotanmeubelen (1949 – 1979)

Wellicht om af te rekenen met het eenzijdige beeld van Van Sliedregts rotanmeubelen als core business bespreekt Tollenaar diens meubelontwerpen pas in derde instantie, en afwijkend van de volgorde die de boektitel suggereert. Ze vervlecht de geschiedenis van de rotanindustrie in het algemeen met die van de Gebr. Jonkers uit Noordwolde en Van Sliedregts decennialange (1949 – 1979) betrokkenheid bij dit bedrijf.

De firma Jonkers was destijds op zoek naar een ontwerper die de te zware en omslachtig bewerkte draagconstructie van de stoelen kon verbeteren. Desgevraagd attendeerde het Instituut voor Industriële Vormgeving (IIV) de fabrikant op Van Sliedregt, die indruk had gemaakt met prijsvraagontwerpen voor demontabele en materiaalbesparende meubelen. De rest is geschiedenis; Van Sliedregt kwam zag en overwon, en werd haast een familielid. Omdat hij vanwege zijn achtergrond als meubelmaker dicht bij de praktijk stond was er een uitstekend contact met de rietvlechters die zijn modellen uitvoerden. Zij hadden genoeg aan een werktekening op ware grootte, door Van Sliedregt aangeleverd op bruin pakpapier. Voor de archivering zou deze werkwijze, die trouwens sterk afweek van wat hij zijn studenten inprentte, minder gunstig uitpakken.

Zijn gevoel voor de zeggingskracht van het materiaal, zijn befaamde heldere en eerlijke constructies, met duidelijk onderscheid tussen zitting en frame, en het geslaagde samenspel van machine en handwerk maakte dat ook de kieskeurige stichting Goed Wonen haar fiat gaf aan een aantal Van Sliedregt-stoelen en ze gunstig besprak in haar lijfblad Goed Wonen. De meubels in kwestie worden door de schrijfster overigens helaas niet afgebeeld, wat – door het ontbreken van verwijzingen naar de oeuvrecatalogus – enig zoekwerk oplevert.

Dat Van Sliedregt in de naoorlogse periode ruim tweehonderdvijftig appetijtelijke meubels ontwierp, rekening houdend met zitcomfort, materiaal-schaarste en ruimtegebrek, verklaart niet alleen het succes voor de firma Jonkers, maar ook de aantrekkingskracht op concurrenten. Die kopieerden meer dan eens zijn ontwerpen. Van het tijdloze karakter van sommige ontwerpen getuigt het voornemen anno 2013 van Meubelfabrikant Lensvelt om een stoel van staal en pitriet opnieuw in productie te nemen.

Trouwzaal in het stadhuis Genemuiden, 1967-68.
Trouwzaal in het stadhuis Genemuiden, 1967-68.

Helaas worden Van Sliedregts veel robuustere houten meubels, veelal ontworpen voor raadhuizen in de jaren zestig, enkel summier vermeld in een passage over zijn bouwactiviteiten. Deze meubels maken voor Tollenaar kennelijk vooral deel uit van zijn dienstbare, op de opdrachtsituatie afgestemde totaalontwerpen. Zodoende zijn ze niet opgenomen naast, laat staan vergeleken met de rotanmeubels. Dat is jammer, want hierdoor mist ze de kans om zowel de invloed van de inspiratiebronnen als de typische Van Sliedregt-signatuur overtuigender aan te tonen.

Ook was het plezierig geweest om in citaatvorm Van Sliedregts credo over rotanmeubels te vernemen. Hoe keek hij naar voorgangers als Ida Falkenberg-Liefrinck en Elmar Berkovich? En omringde hij zichzelf nog steeds met deze meubels toen de schrijfster hem op hoge leeftijd bezocht? De ietwat verdwaalde paragraaf ‘na zijn pensionering’ lijkt voort te vloeien uit de vermelding van een tentoonstelling over Van Sliedregts werk toen hij afscheid nam van de CABK.

De schrijver Van Sliedregt

In het laatste hoofdstuk wordt duidelijk dat de veelzijdige Van Sliedregt ook het nodige gepubliceerd heeft: als coauteur van het boek Wonen Gisteren Vandaag (1957), als gretig recensent (dat betekende gratis boeken, die hij overigens vaak weggaf) en als schrijver van (levens)beschouwelijke stukjes in de dorpskrant van Oosterleek, waar hij na zijn pensioen woonde. Uit de artikelen op zijn vakgebied (volgens de literatuurlijst maar liefst 47 titels) wordt in het boek relatief weinig geciteerd. Ook dat is jammer. De paragraaf ‘Van Sliedrecht en zijn boeken’ gaat overigens niet over werken die op zijn naam staan, maar over zijn inmiddels niet meer te reconstrueren bibliotheek. De relevantie daarvan is niet helemaal duidelijk.

Na een korte schets over de heroplevende belangstelling voor de fifties en sixties en van thema’s die Van Sliedregt na aan het hart lagen, evalueert Tollenaar de erfenis van Van Sliedregt. Hij heeft niet alleen veel concreet materiaal nagelaten, maar – als immateriële erfenis – zijn kennis, inspiratie en wijsheid gedeeld met veel studenten die op hun beurt het vakgebied hebben kunnen ontwikkelen. Samenvattend: Anja Tollenaar heeft na jarenlange betrokkenheid bij dit onderwerp een sympathieke studie geschreven over een charismatisch en getalenteerd man. Het is nog net geen hagiografie geworden want Slier, zoals zijn zwager en vakgenoot Ouwens hem noemde, had ook menselijke zwakheden, waaronder een maniakale rijstijl. En wie zijn ontwerpen plagieerde keerde hij niet de andere wang toe, maar gaf hij een pak slaag. Het essay is toegankelijk geschreven, informatief en onderhoudend, en een overtuigend pleidooi voor Van Sliedregts opname in het Pantheon van Nederlandse vormgeving. Daar doen de soms bevreemdende hoofdstukindeling en enkele ‘losse eindjes’ niets aan af.

Maquette voor een kerkgebouw, 1955-56.
Maquette voor een kerkgebouw, 1955-56.

De oeuvre-catalogus

Ook Femke Huisman, die veel minder tijd had voor haar aandeel, de beredeneerde oeuvre-catalogus, verdient lof. In minder dan een jaar moest zij zich buigen over deels ongedateerd, niet op naam overgeleverd en anderszins lacuneus archiefmateriaal. Aanvullend onderzoek behelsde literatuuronderzoek, gesprekken met Van Sliedregts naasten en werkrelaties. Het resultaat is een indrukwekkende lijst waarin de reikwijdte zichtbaar wordt van zijn activiteiten: binnenhuisarchitectuur, bouwprojecten en een schier eindeloze reeks meubelontwerpen. Incidenteel waagde hij zich zelfs aan een tuinontwerp.

Er is veel interessant beeldmateriaal: foto’s van gerealiseerde projecten, maquettes en bouwtekeningen. Dit wekt bewondering voor het inlevingsvermogen en de precisie waarmee Van Sliedregt apotheken inrichtte, en voor de degelijkheid waarmee hij inspeelde op de waardige uitstraling die raadhuizen (trouwzalen) van protestante gemeenten vereisten. In het ontwerp van uiteenlopende woonhuizen, waarvoor men hem vaak inschakelde uit onvrede over andere architecten, ging hij met zijn tijd mee, zonder spectaculair eigen handschrift. Zijn opdrachtgevers kregen niet zozeer een herkenbaar ‘Van Sliedregt-huis ’als wel een op hun wensen afgestemd ontwerp. Wel lijkt er een lichte voorkeur aanwijsbaar om de functies wonen en slapen in afzonderlijke vleugels onder te brengen. Opmerkelijk zijn de studies voor (niet gerealiseerde) kerkgebouwen, waarbij hij het experiment bepaald niet schuwde, al bedoelde hij ze juist als reactie op ‘extravagante bouwsels’ van tijdgenoten. Hier leek hij wel een eigen stijl te willen neerzetten, met ook weer duidelijk onderscheiden bouwvolumes voor uiteenlopende functies.

8 Stoel 750, 1963
Stoel 750, 1963.

Wie de paginalange reeks meubelontwerpen ziet kan alleen maar onder de indruk komen van de enorme markt die er is geweest voor dit assortiment, in aanmerking genomen dat de firma Jonkers met het Van Sliedregt-meubilair slechts één van de destijds bestaande leveranciers was! Er was bij de consumenten veel vraag naar betaalbare meubels en de woonadviseurs propageerden dit moderne meubilair omdat het licht, praktisch, ruimtebesparend en esthetisch verantwoord was. De meubels zijn vrijwel altijd gefotografeerd onder Van Sliedregts regie, ook wel bij hem thuis, in een sober ontvolkt vertrek, of op zijn gazon. De serie rotanstoelen vertoont talloze kleine en grote variaties. Het is niet eenvoudig om een duidelijke lineaire ontwikkeling aan te wijzen. Gaandeweg lijkt Van Sliedregt naar een grotere versobering te streven; de zweepslag en de ‘tempo doeloe’-curves van het frame maken plaats voor strakkere geometrische vormen, vierkanten en cirkels, met minder omwikkelingen. Soms werd een ouder thema opnieuw opgepakt. De uitstraling hangt sterk af van materiaalgebruik en techniek: de combinaties van vlechtwerk met staal en chroom hebben een tijdlozer karakter dan de geheel uit rotan bestaande meubels. En sommige materialen lenen zich beter dan andere voor toepassing op eenzelfde ontwerp.

De interessante objectbeschrijvingen maken de lezer enigermate vertrouwd met het vakjargon: ze attenderen op ketting-geweven of dicht geweven zittingen in rotan en (gerookt) pitriet, tafelbladen van geweven splijtrotan, stoelen met lusvormige en slede-poten, parallelle en straalsgewijs lopende rotanstengels et cetera. Ze vormen daarmee een welkome aanvulling op de basisinformatie uit het essaygedeelte. Er zijn ook wat onvolkomenheden aan te wijzen in dit gedeelte. Sommige adressen zijn onvolledig (alleen een plaatsnaam), de datering van foto- en objectbeschrijving vertoont soms discrepanties, een lessenaarsdak wordt zadeldak genoemd (bij een kerkmaquette), en een bijschrift vermeldt een eettafel die op de foto ontbreekt. Maar deze en andere schoonheidsfoutjes doen geen afbreuk aan de inhoud. Kortom: beide schrijfsters bieden de lezer waar voor zijn geld. Het prettig leesbare en informatieve boek over de veelzijdige Van Sliedregt hoort zonder meer thuis in de BONAS-reeks. Rest alleen nog de slotvraag; waarom staan op de omslag uitgerekend twee rotanstoelen afgebeeld?

Godelieve Huijskens, 2015.

Publicatie Anja Tollenaar, Femke Huisman, Dirk van Sliedregt 1920-2010, meubelontwerper, interieur-architect, docent, Rotterdam (Stichting Bonas) 2013, ISBN 978-90-76643-57-1, 240 pp., prijs € 30,- De BONAS-reeks zal overigens binnenkort stoppen.