Henrion: ontwerper van vele identiteiten

‘Institutions like to talk to institutions’, zo hield de Britse ontwerper F.H.K. Henrion de oprichters van ontwerpbureau Total Design in 1963 voor. Wil je als ontwerper grote opdrachten binnenhalen zoals huisstijlen, dan moet je zelf ook groot zijn, een serieus te nemen gesprekspartner. Zij kenden hem van het gezelschap verenigd in de Alliance Graphique Internationale (AGI), de internationale crème-de-la-crème van grafisch ontwerpers die leden slechts op uitnodiging en zeer selectief toeliet. Henrion kon het weten want toen onze eigen KLM een huisstijl wilde, had de luchtvaartmaatschappij de Nederlanders tot hun ontzetting gepasseerd en voor de Brit gekozen.

Uit een brief, die ik in het archief van Pieter Brattinga vond, valt te lezen waarom. Daarin schreef president-directeur H. Albarda, dat de KLM contact had gezocht met ‘one of the leading Dutch designers’ maar dat deze ontwerper een klein half jaar later nog niet erg was opgeschoten.(1)Brief van H. Albarda aan Pieter Brattinga, 7 oktober 1963, archief Brattinga Bijzondere Collecties UvA, inv.nr PB00535. De ontwerper in kwestie zou volgens Albarda in de loop van 1959 benaderd zijn. ‘By February, 1960, no visible progress had been made and there was no indication as to when results could be expected.’ Tegelijkertijd bleek ‘that so extensive a commission could only be carried out by a firm of designers with a considerable studio capacity’. Zo gezegd, zo gedaan. De ontwerper in kwestie was Otto Treumann en de brief was in het Engels geschreven omdat Brattinga in New York verbleef. Wibo Bakker beschreef het ontstaansproces van deze huisstijl in detail in zijn boek Droom van helderheid maar deze brief ontsnapte aan zijn aandacht omdat hij op een onvermoede plek lag.(2)Wibo Bakker, Droom van helderheid. Huisstijlen, ontwerpbureaus en modernisme in Nederland, 1960-1975, Rotterdam 2011. De vondst bevestigt het verhaal dat tot nu toe als een anekdote onder ontwerpers de ronde deed.(3)Zie: Ben Bos, TD 63-73 Total Design and its Pioneering Role in Graphic Design, an Insider’s View, Londen 2011, p. 24. Bos citeert Henrion als: ‘institutions prefer to work with institutions’. We kunnen er ook de enorme teleurstelling uit aflezen die de keuze van de KLM teweegbracht. Maar ontwerper Brattinga, toen Professor of Art aan het Pratt Institute, werd wel op het hoogste niveau te woord gestaan.

Henrion, zo kunnen we nu lezen in de enorme monografie die over hem verscheen, noemde zijn bureau in die periode weliswaar Henrion Design Associates, maar een ‘aanzienlijke studiocapaciteit’ is overdreven. Hij had een partner en twee junior assistenten. Maar hij beschikte wel over veel charme en wist de KLM met een goed verhaal te overtuigen. Het boek, geschreven door Adrian Shaughnessy, laat zien dat Henrion zich inderdaad ontpopte als een specialist op het gebied van corporate identity. De auteur wil echter ook benadrukken dat dit beeld beperkt is. Henrion was tevens docent, schrijver en actief in professionele organisaties. Hij ontwierp vele affiches, tijdschriftomslagen, exposities, boeken en verpakkingen, en verdiepte zich in het medium televisie en de semiotiek. In zijn veelzijdigheid lijkt hij op de Nederlandse ontwerper Jurriaan Schrofer, ook iemand die zichzelf telkens opnieuw uitvond.(4)Frederike Huygen, Jurriaan Schrofer: grafisch ontwerper, fotoboekenpionier, art director, docent, kunstbestuurder, omgevingskunstenaar, Amsterdam 2013.

Het boek lijkt op het eerste gezicht een grote sarcofaag: een zware, zwarte doos met de kapitalen FHK. Uit die zwarte baksteen blijkt evenwel een feloranje boek tevoorschijn te knallen: FHK Henrion: The Complete Designer. Shaughnessy behandelt Henrions levensloop en zijn werk in een reeks korte chronologisch-thematische en rijk geïllustreerde hoofdstukken, gevolgd door nog meer beeldmateriaal geordend op genre. Dit eindigt met een sectie ‘artwork’: werktekeningen en films uit het Henrionarchief. Complete indeed. De auteur, die inzage had in alle archivalia van Henrion, ziet in hem geen hardcore rationalist maar een betrokken ontwerper die zich evenzeer liet inspireren door kunst en sociaal-maatschappelijke kwesties. Deze visie gaat op voor meer ontwerpers in die periode. Ze is kenmerkend voor de professie zoals die zich na 1945 ontwikkelde.

Dit grootse overzichtswerk over Henrion vult wederom een leemte in de ontwerpgeschiedenis. Zo komt de staalkaart van het beroep en de praktijk in de naoorlogse tijd steeds vollediger in beeld. Eerder al schreef Shaughnessy boeken over de Brit Ken Garland en de Amerikaan Herb Lubalin. Samen met ontwerper-uitgever Tony Brook vormt hij het energieke duo dat vanuit Unit Editions de ene na de andere publicatie initieert. Het Nederlandse modernisme neemt binnen dat fonds overigens een opvallende plaats in met uitgaven over Wim Crouwel, Total Design, Jurriaan Schrofer en de Kwadraatbladen van Steendrukkerij De Jong. Wat verder opvalt is dat Unit altijd kiest voor een krachtige vormgeving: harde kleuren, vette letters en kloeke omslagen. Dat werkt goed maar ontbeert wel eens subtiliteit en gevoel. In deze uitgave bijvoorbeeld door het glimmende papier.

Identiteiten

Henrion was rond 1960 een pionier van corporate identity. Identiteit is ook het sleutelbegrip in zijn leven en zijn carrière. Dat begint al bij zijn eigen naam die hij voortdurend veranderde. Heinrich Fritz Kay Kohn, geboren in Neuremberg in 1914, werd Friedrich Heinrich Köhn en Frederick Henri Kay: FHK. Zijn ouders waren joodse Duitsers die in 1938 naar Palestina vertrokken. Heinrich of Heiner Kohn was zes jaar eerder door zijn ouders naar Parijs gestuurd waar hij voor een textielontwerpstudio werkte en zich bekwaamde in affichetekenen. Zijn rolmodel was A.M. Cassandre. Hij signeerde zijn affiches met Henrion, een samentrekking van zijn namen. Na Parijs ging hij naar Israël waar hij opdrachten kreeg van de Britse firma die Jaffa citrusvruchten exporteerde. Zo kwam hij in 1936, 22 jaar oud, in Engeland terecht.

affiche 1944, US Office of War Information

Henrion hoort tot wat de Engelsen de emigré’s noemen, immigranten die het Europese cultuurgoed – waaronder het modernisme – importeerden.(5)Robin Kinross, ‘From Commercial Art to plain Commercial’, Blueprint (1988) 46, pp. 29-36; en Kinross, Modern Typography, Londen 1992; Unjustified Texts, Perspectives on Typography, Londen 2002. Zij waren bepalend voor de ontwikkelingen van het grafisch ontwerpen. In Londen ging Henrion werken voor het Ministry of Information en voor het Amerikaanse Office of War Information, instellingen die verantwoordelijk waren voor oorlogspropaganda en volksvoorlichting. Omdat ze talrijke affichecampagnes initieerden stimuleerden zij het vak. Daarna belandde hij bij grote reclamebureaus als Crawford en Erwin, Wasey & Co waar hij advertentiecampagnes ontwierp. Tegelijkertijd werkte hij als Studio H zelfstandig voor boek- en tijdschriftuitgevers, aan exposities (Festival of Britain), producten en als docent. Henrion was dus vrijwel direct een allround ontwerper met veel verschillende opdrachtgevers onder wie Philips. In 1961 ontstond Henrion Design Associates dat tien jaar later werd herdoopt tot HDA International.

Hoewel Henrion zich afkeerde van de reclamewereld kwam hij daar tot de ontdekking dat het mooi getekende grafische ontwerp op zijn laatste benen liep. In Amerika zag hij dat er behoefte was aan samenhang in een campagne (in druk en op televisie) en een meer analytisch-wetenschappelijke benadering. Hij bleef de inbreng van de ontwerper weliswaar verdedigen als een creatieve daad, maar raakte sterk onder de bekoring van denken in systemen. Het beroep zag hij als de synthese van irrationeel talent en rationeel denken, en iets nieuws voortbrengen op basis van bestaande elementen. Dat is bij de KLM zichtbaar in het opnieuw vertalen van het al aanwezige bal-en-streep-motief. Voor Tate & Lyle ontwierp hij een woordbeeld met het suikerklontje als bouwsteen. Henrion nam, mede door zijn werk voor KLM, een nieuwe identiteit aan: hij noemde zich consultant. Al snel volgde het ene na het andere bedrijf, op zoek naar moderne representatievormen en een visueel krachtige aanwezigheid in het publieke domein: Blue Circle Group (cement), Britse luchtvaartmaatschappijen, de London Electricity Board, de postgiro en C&A. In 1967 publiceerde hij het boek Design Coordination and Corporate Image dat bijdroeg tot zijn bekendheid en zijn autoriteit onderstreepte.

Op dit boek gaat Shaughnessy niet erg in, maar hij maakt wel duidelijk dat Henrions bureau een zeer systematische methode voorstond. Dat was met name te danken aan zijn rationele partner Alan Parkin die erg goed was in wiskunde en logisch denken. Een uitgebreid interview van Wibo Bakker met Parkin is dan ook een van de belangrijkste bronnen van deze monografie. Henrion en Parker spraken in die tijd over design management. Henrions rationele benadering liet echter altijd ruimte voor intuïtie en gevoel. Wat hij echter als bestuurder van vakverenigingen als de SIAD of binnen de Design Council naar voren bracht over de professie en de ontwikkeling daarvan in Engeland blijft onderbelicht.

De vele illustraties geven een goed beeld van het werk van Henrion. De affiches, advertenties en brochures voor Olivetti en de omslagen voor tijdschrift Design in de jaren vijftig springen eruit. Ze vallen op door hun fraaie kleuren en het over elkaar projecteren van vlakken, vormen, letters en foto’s. Het corporate identity-werk kenmerkt zich vaak door schuine lijnen en kapitalen. Henrion was wel een modernist maar geen purist. Lang niet alles lijkt op een strikt stramien gemaakt en hij beperkte zich niet tot schreefloze letters. In de huisstijlhandboeken (manuals) waarvan er vele zijn afgebeeld, valt een didactische aanpak op: korte puntsgewijze statements die de voordelen van een huisstijl samenvatten en duidelijke instructies.

Henrion was internationaal georiënteerd en bereisd, een kosmopoliet. De immer goed geklede ontwerper had charme en sprak zijn talen. Dat was in het insulaire Engeland een uitzondering ofschoon de ontwerp- en reclamewereld er in rap tempo internationaliseerde. In het kielzog van Henrion werden bureaus als Allied Industrial Designers en Wolff Olins geduchte concurrenten van Nederlandse ontwerpers. Na de KLM zouden meer bedrijven met Britten in zee gaan, denk aan AKZO Nobel en de Rabobank. Aan het einde van zijn leven keerde Henrion zich evenwel tegen het in zijn ogen al te ver doorgeslagen big business van de ontwerpwereld onder Thatcher. Dat is ironisch, want hij stond zelf aan de wieg van zulke ontwikkelingen. Maar het toont tevens aan hoe dominant een bepaalde mentaliteit als een subtiele scheidslijn door het beroep heen loopt, met de commerciële jongens als de bad guys en de meer sociaal georiënteerde ontwerpers als de good guys.

Shaughnessy noemt Henrion ‘glamorous’, de ‘pin-up boy of corporate identity’ en een ‘status-seeking outsider’. Dat roept de vraag op of de emigré-ontwerpers meer dan anderen gemotiveerd werden door een drang naar erkenning. Was hun positie als relatieve buitenstaander een voordeel of juist een nadeel, of allebei?

Frederike Huygen, 2013.

Adrian Shaughnessy, FHK Henrion: The Complete Designer, Unit Editions 2013, www.uniteditions.com; vormgeving: Sarah Schrauwen, Claudia Kat en Tony Brook, ontwerpbureau Spin. ISBN 978-0-9575114-2-2, 544 pp. prijs: 65 pond.

noten   [ + ]

1. Brief van H. Albarda aan Pieter Brattinga, 7 oktober 1963, archief Brattinga Bijzondere Collecties UvA, inv.nr PB00535. De ontwerper in kwestie zou volgens Albarda in de loop van 1959 benaderd zijn. ‘By February, 1960, no visible progress had been made and there was no indication as to when results could be expected.’
2. Wibo Bakker, Droom van helderheid. Huisstijlen, ontwerpbureaus en modernisme in Nederland, 1960-1975, Rotterdam 2011.
3. Zie: Ben Bos, TD 63-73 Total Design and its Pioneering Role in Graphic Design, an Insider’s View, Londen 2011, p. 24. Bos citeert Henrion als: ‘institutions prefer to work with institutions’.
4. Frederike Huygen, Jurriaan Schrofer: grafisch ontwerper, fotoboekenpionier, art director, docent, kunstbestuurder, omgevingskunstenaar, Amsterdam 2013.
5. Robin Kinross, ‘From Commercial Art to plain Commercial’, Blueprint (1988) 46, pp. 29-36; en Kinross, Modern Typography, Londen 1992; Unjustified Texts, Perspectives on Typography, Londen 2002.