Design bij Philips anno 1977, 2

Werkwijze

Binnen de designteams van het CIDC geldt de volgende taakverdeling: de groepsleiderszijn verantwoordelijk voor de dagelijkse contacten met de opdrachtgevers en voor de verzameling van alle gegevens die voor de bij de groep ondergebrachte ontwerpopdrachten noodzakelijk zijn. Zij delegeren de opdrachten naar de teamleden en zijn ervoor verantwoordelijk dat de opdracht wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in de ‘projectbrief’ vermelde specificaties en verdere voorschriften. De ontwerpers werken alleen of in teamverband aan een of meerdere projecten voor een of meerdere HIG’en, steeds in nauw overleg met de technische en commerciële vertegenwoordigers van de HIG die de opdracht heeft verstrekt en steeds onder supervisie van de groepsleider. Hij of zij wordt geacht zijn/haar werk te doen in overeenstemming met de gegeven directieven en met de in de Design-track neergelegde werkwijze, waarmee getracht wordt het creatieve designproces van een systematische basis te voorzien. In deze Design-track zijn een zestal stappen te onderscheiden:

– De project briefing: de binnengekomen opdracht wordt vergezeld van een ‘project brief’ waarin is opgenomen de specificatie van het desbetreffende project alsmede de geschatte vormgevingskosten en het geschatte tijdsschema. Dit document biedt ruimte voor het vermelden van zoveel mogelijk relevante technische, commerciële en algemene informatie, waardoor de vormgevers rekening mee moet worden gehouden. In een design-brief wordt gestreefd naar een zo volledig mogelijk antwoord op de volgende vragen. Wie gebruikt het productproductsysteem? Is het bedoeld voor de internationale of een locale markt? Welke doelgroep? Wat is het profiel van de gebruiker? Welke functies moeten door het product worden vervuld? Waar wordt het gebruikt moet het product passen in een bepaalde styling-trend of kan het als trendsetter fungeren? Wat is de ‘lifetime’ van het product, hoe lang zal het op de markt zijn? Hoe staat het met de kostprijs, kwaliteit en het uiterlijk in vergelijking met soortgelijke producten van de concurrentie? Hoe komt het product tot stand? Is het gebaseerd op nieuwe technologieën of zijn nieuwe technologieën vereist? Hoe wordt het geadverteerd? Wat zal de wijze van distributie zijn; hoe, waar en wanneer wordt het verkocht? Welke visuele impressie moet het product uitstralen? Moet het refereren aan de ‘company image’ of aan een ‘product image’? Tezamen vormen deze gegevens de ‘design-brief’, het eigenlijke werkbriefje op basis waarvan gewerkt wordt.

– The investigating: op basis van de designbrief start het designproces. In deze fase van het designproces wordt zoveel mogelijk informatie verzameld en doorgesproken met vertegenwoordigers van de opdrachtgevende partij. Punten die daarbij aan de orde komen zijn de commerciële doelstellingen, de productietechnische mogelijkheden, de voorhanden zijnde materialen enz. De omvangrijke archieven van het CIDC worden bestudeerd (wat heeft de concurrentie op het desbetreffende terrein gepresteerd) teneinde zo geprepareerd mogelijk aan het eigenlijke vormgeven te beginnen.

– The designing: dit zou men het creatieve deel van het designproces kunnen noemen, zoals dat plaatsvindt aan de tekentafels en in de modelruimten. In deze fase wordt getracht om op basis van de in de vorige fasen ingebrachte informatie tot een zo optimaal mogelijk ontwerp te komen. Benadrukt moet worden dat met creativiteit niet een soort individuele expressie van de betrokken vormgevers wordt bedoeld, maar een soort van combineervermogen om alle informatie om te bouwen tot een geïntegreerd geheel.

– The pre-selecting: tijdens de wekelijkse Desta-vergaderingen worden de verschillende modellen en schetsen door de staf beoordeeld en gedetailleerd besproken – zowel wat betreft hun eigenschappen en gebruiksmogelijkheden, hun productietechnische uitvoerbaarheid, hun verkoopkansen, als ook wat betreft hun overeenstemming met de desbetreffende norm- en standaardisatievoorschriften. Vervolgens wordt een selectie van schetsen en modellen gemaakt, die worden gepresenteerd aan de opdrachtgevende HIG, waar tenslotte een definitieve keuze wordt gemaakt.

– The modelmaking, finalising, styling en consumer testing: in deze laatste fase wordt de laatste hand gelegd aan het definitieve productontwerp. Er wordt een proefmodel vervaardigd en na een laatste ‘finishing touch’ gaat het in productie. Het designteam blijft dan nog tot de eerste exemplaren van de band rollen bij het productieproces betrokken, om toezicht te houden op kwaliteit en uiterlijk van het product. Een enkele maal vindt er voor de definitieve introductie op de markt een ‘comsumer-testing’ plaats. Het betreft hier een interne activiteit, die los staat van eventuele ‘consumer-testings’ door de HIG. Deze ‘consumer-testing’ heeft vooral een feedback-functie naar de vormgevers toe.

– The packaging: deze fase heeft betrekking op het ‘follow-up’-werk. Niet alleen de verpakking van het product, maar ook de gebruiksaanwijzing moet worden verzorgd. Tevens wordt contact opgenomen met de reclameafdelingen om aan te geven welke punten in reclame en advertenties moeten worden benadrukt.

De ‘information-group’ en de ‘service-group’

Beide groepen vervullen op het CIDC een dienstverlenende, ondersteunende functie, waarbij de taak van de service-group een min of meer huishoudelijk karakter heeft: zorgen voor het beschikbaar zijn van alle bij het designgebeuren noodzakelijke materialen en uitrustingen. De information-group houdt zich bezig met de documentatie van uiteenlopende soorten van informatie. 1) Documentatie met betrekking tot ontwikkelingen in de technologie. Allerlei informatie wordt verzameld over beschikbare materialen (diverse soorten plastics, metalen enz.), halffabrikaten (knoppen, schakelaars enz), verfsoorten, kleursoorten, decoratiematerialen, enz. 2) Documentatie over Philipsproducten. Dat betekent allerlei informatie uit folders, catalogi en brochures. 3) Documentatie over normvoorschriften zoals die door het Central Standardisation Department en de verschillende HIG’en worden voorgeschreven. 4) Documentatie van rapporten en verslagen van consumentenbonden zoals die in de diverse nationale en internationale dag- en weekbladen en andere periodieken gepubliceerd worden. 5) Documentatie van folders, catalogi en brochures van producten van de concurrentie.

Daarnaast draagt de ‘information-group’ zorg voor de uitgave en verspreiding van interne communicatiemedia zoals [omschrijvingen iets ingekort]: Design Signals (een onregelmatig verschijnende publicatie waarin algemene zaken betreffende industriële vormgeving worden aangesneden. De publicatie is vertrouwelijk, Info-letters (informatie over materialen, technieken, commerciële ontwikkelingen en trends), Newsletters (korte berichten en agenda over industriële vormgeving), Design-points (persoonlijk commentaar van CIDC-designers over vormgeving), CIDC Weekly (informatiebulletin over wat er bij het CIDC gebeurt, over bezoekers en bezoeken, en huishoudelijk nieuws), diaseries van het werk van de vormgevers die circuleren tussen alle bij het CIDC aangesloten afdelingen in binnen- en buitenland. [volgt een opsomming van de design-vaktijdschriften waar het CIDC op is geabonneerd]

Commentaar bij de structuur van het CIDC

Als we alleen naar de formele structuur kijken, lijkt het CIDC een perfecte organisatie te hebben, alwaar de radertjes soepel in elkaar grijpen. Toch zijn er in de praktijk wel enkele fricties te bespeuren, die vooral betrekking hebben op de relatie tussen de staf en de vormgevers.

Zoals boven is beschreven, heeft de staf naast een beleidsbepalende ook een controlerende functie, terwijl de vormgevers zorgdragen voor het eigenlijke designwerk. Fricties treden vooral aan de dag in de ‘working session’ van de Desta waar beide functies elkaar ontmoeten. Weliswaar wordt er bij de functieomschrijving van de diverse stafleden herhaaldelijk gesproken van delegeren naar en begeleiden van de vormgevers – wat een zekere mate van contact veronderstelt – in de praktijk blijkt daar niet zoveel van terecht te komen. Vrijwel alles wat aan het verschijnen van een schets of ontwerp in de Desta vooraf gaat (contacten met vertegenwoordigers van de opdrachtgevende partij, de werkbesprekingen e.d.) wordt aan de vormgevers zelf overgelaten (in eerste instantie aan de groepsleiders). Zo gauw er echter iets driedimensionaals op tafel komt, komt de staf in actie en gaat het ontwerp met gedetailleerde kritiek te lijf, wat – althans door sommige vormgevers – als irritant millimeterwerk wordt ervaren. Bovendien betekent kritiek in een dergelijk vergevorderd stadium, behalve een hoop ergernis bij de vormgevers, ook geldverspilling.

Wat deze vormgevers zouden willen is dat de staf zich meer met de algemene lijn bezighoudt in plaats van te werken in de marge van het designproces. De contacten met de HIG’en en andere instanties kunnen niet alleen aan designteams overgelaten worden. Vanuit de ondernemingsraad van het CIDC is het voorstel gedaan dat een keer per twee à drie maanden elke designgroep zijn werkprogramma door zou praten met de staf, zodat allerlei achtergronden betreffende het werk aan de orde zouden kunnen komen (zoals productprogrammering en inkooppolitiek van de HIG’en, hoeveelheid van het werk en beschikbare capaciteit, kwalitatief gehalte van het werk in relatie tot de concurrentie e.d.). Als een soort compromis is de briefing-session – als onderdeel van de working-session – ingevoerd, waarin binnengekomen opdrachten met de groepsleiders worden doorgesproken.

De vormgevers zouden ook een daadwerkelijke bemoeienis van de staf bij het totale designgebeuren willen. Nu gebeurt dat nog te zeer op een weinig systematische basis, al naar gelang de persoonlijke relatie tussen stafleden en de vormgever(s).

Veel van deze bezwaren lijken m.i. het gevolg te zijn van het stempel dat de heer Yran, directeur van het CIDC, op het geheel drukt. Hij wenst in alles gekend te worden en zonder zijn goedkeuring kunnen er praktisch geen beslissingen genomen worden. Wanneer hij afwezig is worden alle belangrijke beslissingen aangehouden tot na zijn terugkeer. Deze overheersende positie van één man, zit duidelijk ingebakken in de structuur van het CIDC. Het Desta-systeem is zodanig opgesteld dat in de beslissingsstructuur zijn stem de doorslag geeft. Tijdens de ‘personnel administration en information session’ kan hij toezicht houden op alle relevante stafaangelegenheden, waarbij geen enkele beslissing genomen wordt zonder zijn instemming. In de ‘working session’, waar onder andere de ‘pre-selecting’ van de Design-track plaatsvindt, kan hij zijn invloed doen gelden op het werk van de designers. Deze ‘working session’ heeft dan ook veel weg van een one-manshow waarin alle beslissingen in feite door één man worden genomen. Suggesties voor de verdere voortgang van een product behoeven eerst zijn instemming, voor zover althans die suggesties niet reeds van hemzelf afkomstig zijn. En wanneer een project in zijn eindfase is beland, wordt de uiteindelijke beslissing ‘OK for external presentation’ feitelijk door één man genomen. Tijdens zijn afwezigheid kunnen dan ook slechts routinegevallen ongehinderd doorgang vinden. Hierbij moet wel aangetekend worden dat de heer Yran op zijn vakgebied, dat van de industriële vormgeving, over dusdanige kwaliteiten beschikt, dat daardoor zijn overheersende positie tijdens de ‘working session’ gerechtvaardigd zou kunnen worden. Het wekte echter wel mijn bevreemding dat deze overheersende positie ook in de overige sessies bleek te bestaan, waardoor de autonomie van de overige stafleden slechts als marginaal gekwalificeerd kan worden.

Overigens lijkt deze overheersende positie van hun directeur als zodanig niet ter discussie te staan. Met name de overige stafleden, maar ook het merendeel van de designers (ook al is daar wel enige kritiek te bespeuren op zijn functioneren) beschouwen hem duidelijk als de grote man en steken hun bewondering voor hem niet onder stoelen of banken. Dat deze bewondering in de zakelijke sfeer leidt tot een vanzelfsprekende acceptatie van zijn autoriteit op alle andere terreinen was voor mij, als buitenstaander, echter een onthullende ervaring.

Verder zijn er nog een tweetal zaken die om nader commentaar vragen. Allereerst de Design-track. Van deze Design-track is al eerder gezegd, dat ze een systematische basis beoogt te geven voor het designproces. Meer moet men er zich ook niet bij voorstellen; zeker niet dat bij ieder project het gehele programma stapsgewijs wordt afgewerkt. In de praktijk overlappen die stadia elkaar en is er van een overgang van de een naar de ander niets te merken. Het allerbelangrijkste bij het designproces is niet hoe dit proces verloopt, maar op basis waarvan het start. Dat betekent dat de eerste fase het belangrijkste is. Hoe ziet de specificatie op de projectbrief eruit en hoe wordt die specificatie in een design-brief vertaald, op basis waarvan de vormgevers aan de slag gaan?

Van de veelgeroemde artisticiteit van de vormgever is in de praktijk dan ook niet meer te merken dan dat er overdreven veel door het raam naar buiten wordt gekeken. Het vormgeven lijkt veel meer bepaald te worden door een soort combineervermogen om alle informatie om te bouwen tot een visueel verantwoord geheel. De Design-track geeft dan ook geenszins het feitelijk verloop van het designproces weer. Veel meer moet ze beschouwd worden als een formele, theoretische benadering van dit proces. In de praktijk, waar het meer dan eens voorkomt dat de commerciële afdeling van een der HIG en plotseling met een opdracht komt die op korte termijn moet worden uitgevoerd, kan ze ook niet méér zijn.

Het tweede punt dat om enige nadere toelichting vraagt, is het bestaan van zoveel interne communicatiemedia. Het lijkt erop alsof er voor ieder type mededeling een aparte publicatievorm bestaat en je zou je kunnen afvragen of niet volstaan zou kunnen worden met één of twee informatiebulletins, die bovendien niet regelmatig verschijnen. Toch heeft het bestaande systeem wel bepaalde voordelen. Allereerst komt dat omdat alle publicaties zeer onregelmatig verschijnen (alleen het CIDC Weekly verschijnt regelmatig – inderdaad, elke week). Een voordeel hiervan is dat er direct gereageerd kan worden, als er op een bepaald gebied iets nieuws te melden valt. Bovendien is de term communicatiemedia wel een erg groot woord. Het gaat bij al deze publicaties meestal maar om enkele velletjes van A4-formaat. Zou je echter alles samenvoegen tot één of twee, regelmatig verschijnende bulletins, dan zou je daarmee echter wel je slagvaardigheid opgeven, omdat het meestal om berichten gaat die je niet kunt bewaren totdat het volgende informatiebulletin verschijnt (met name wanneer het gaat om informatie met betrekking tot nieuwe materialen en/of nieuwe technologieën). Niettemin blijft een aantal van vier verschillende publicatievormen rijkelijk veel.

Vormgeving bij Philips

In een brochure van het CIDC wordt het beleid als volgt verwoord: ‘Het is de taak van het Concern Industrial Design Centre om in inter-disciplinair teamverband technologie te helpen vertalen in produkten en produkt-systemen, die in harmonie met de maatschappij zijn, eenvoudig kunnen worden vervaardigd, ergonomisch gemakkelijk en veilig zijn in gebruik en onderhoud – en er bovendien attraktief uitzien, zodanig dat zij ook in esthetisch opzicht de eigenschappen en kwaliteit weerspiegelen, welke beantwoorden aan het streven van het Concern naar verbetering van het comfort en de omgeving van de mens. Getrouw aan zijn beroeps-idealen en gebaseerd op de gedragsregels, die er zijn vastgelegd door de ontwerpersverenigingen, dient iedere ontwerper van het Design Centre te streven naar een effektief gebruik van tijd, materialen en resultaten van research-werk, binnen het kader van de “marketing” doelstellingen en richtlijnen. De ontwerpers dienen zich bewust te zijn dat goede resultaten uiteindelijk steeds een kombinatie zijn van kreatieve bekwaamheid en vindingrijkheid – en tevens dat de resultaten noch worden geboren in een ivoren toren van esthetische isolatie of indoctrinatie, nich uit “marketing” eisen alléén voortvloeien.

Evenals architektuur niet wordt gekreëerd door kleuren, strukturen of the skulpturele effekt van bouwelementen alleen, wordt goede vormgeving van produkten nimmer bereikt door louter “styling” – doch ligt hieraan een net van betrekkingen tussen de produkt-aktiviteiten ten grondslag. Goede vormgeving vereist niet alleen gevoel voor vorm en kleur, maar ook het verwerken van de informatiestroom, die tot ontwikkeling van de veelvuldig veranderende produkten en diensten leidt. De ontwerper wordt daarbij betrokken in uitgebreide interdisciplinaire aktiviteiten, waarbij nauwe samenwerking plaatsvindt op het gebied van toegepaste research, milieustudies en onderzoek naar de gedragspatronen en behoeften van de konsument. In het Design Centre van het Concern zal men de volgende wandspreuk aantreffen: “Vraag een ontwerper nooit een brug te ontwerpen – doch een manier om de rivier over te steken”, waarmede de ambitieuze doelstellingen van ontwerpers weerspiegeld worden om eveneens probleemoplossers te zijn.” De in deze fraaie bewoordingen opgestelde beleidsvisie maakt ons echter nog niet duidelijk hoe een product precies tot stand komt. [volgt een enquête met vragen beantwoord door een aantal productdivisies]

Conclusies met betrekking tot industriële vormgeving

Algemeen kan worden gesteld dat vormgeving bij Philips in eerste instantie wordt bepaald door het streven naar een zo verkoopbaar mogelijk product. Dit geldt natuurlijk niet voor Philips alleen: elke producent, die met een markt te maken heeft, waarvoor meerdere ondernemingen in de slag zijn, is gedwongen om aandacht te besteden aan verkoopbaarheid van zijn product. Dat kan bereikt worden door een gunstiger prijsstelling van zijn product in vergelijking met de concurrentie, door een betere kwaliteit, door intensieve reclamecampagnes, of door aandacht te besteden aan zijn verkoopkanalen. De vormgever, deel uitmakend van een bedrijf dat streeft naar een zo groot mogelijke verkoop, doet in feite niet anders dan op zijn gebied gestalte geven aan dit algemene ondernemersbelang.

Deze dienstbaarheid van de vormgever aan de doeleinden van de onderneming waarbij hij werkt, komt bovendien, wat Philips betreft, duidelijk in de beslissingsstructuur tot uiting. Het is in laatste instantie altijd de commerciële afdeling die bepaalt wat in productie genomen wordt. De vormgever heeft daar geen enkele invloed op, zoals hij ook geen invloed heeft op de specificatie op basis waarvan zijn actieve bemoeienis met het product van start gaat. In het gunstigste geval wordt die specificatie in overleg met de opdrachtgever uitgewerkt, maar de uiteindelijke beslissing dienaangaande ligt niet bij hem, maar bij de commerciële afdeling van de HIG waarvoor hij werkt (wiens wensen natuurlijk wel gebonden zijn aan de technische realiseerbaarheid).

Alhoewel het werk van de vormgevers het stempel draagt van de wensen en beslissingen van hen, die zich expliciet met de verkoopbaarheid van een product bezighouden, is daarmee nog niet gegeven dat vormgeving per definitie een zaak is van verkoopstimulerende toevoeging van additionele ‘features’ en ‘gimmicks’. Het zou theoretisch even juist zijn te stellen dat vormgeving de kwaliteit van een product als uitgangspunt neemt en deze visueel tracht te optimaliseren, vanuit de overtuiging van een ‘goed’ product tevens een verkoopbaar product zal blijken te zijn. Beide enigszins schematisch tegenover elkaar geplaatste stellingen lijken een kern van waarheid te bevatten, al naar gelang de categorie van producten waarvan je spreekt: consumentgoederen of goederen voor professionele en/of industriële toepassing.

Consumentgoederen

Voor de meeste consumentgoederen geldt dat zij min of meer gemeengoed zijn geworden of, om in lifecycle-termen van een product te spreken: zij zijn grotendeels in de stabilisatie- en/of verzadigingsfase van hun bestaan beland, dat wil zeggen hun verkoop nadert of verkeert op zijn hoogtepunt; de volgende fase is er een van neergang. De producent beschikt echter over een aantal middelen om de lifecycle van een product nieuw leven in te blazen. Hij kan de prijs van de in omloop zijnde producten laten dalen ten opzichte van de prijs van de concurrentie, hij kan een ‘blitz’-actie op het gebied van de reclame starten, hij kan zijn verkoopkanalen uitbreiden waardoor zijn product toegankelijk wordt voor een groter publiek, of hij kan – en hier komt vormgeving in het geding – nieuwe producten op de markt brengen. Dat nieuw kan dan slaan op producten met nieuwe gebruiksmogelijkheden of op een nieuwe versie van reeds bestaande producten.

Wat het eerste betreft, producten met nieuwe gebruiksmogelijkheden zijn op het gebied van de consumentenartikelen bijna onmogelijk. De meeste producten zitten technisch gezien aan hun plafond. Bij de radio dateert de laatste reële technische vernieuwing van jaren her, toen de buizen overbodig werden en de invoering van portable radio’s mogelijk werd. Hetzelfde is het geval bij de shavers: in technisch opzicht is daar de laatste jaren niets principieels veranderd. Om toch verzekerd te zijn van een continue afzet worden daarom voortdurend nieuwe modellen op de markt geïntroduceerd, welke principieel niet van hun voorgangers verschillen. De shaver heeft in de loop der jaren tal van veranderingen ondergaan, die aan de technische mogelijkheden weliswaar in wezen niets veranderde, maar die toch de suggestie wisten te wekken dat het om iets nieuws ging. Dat nieuwe bestond er dan uit dat het koppensysteem verder was geperfectioneerd, dat er ergonomisch het een en ander aan was verbeterd enz. Bovendien gaat het hierbij om een gedoseerde toepassing waarbij het ene model pas op de markt wordt geïntroduceerd wanneer het andere zijn aantrekkingskracht heeft verloren en de verkoop dientengevolge een dalende curve vertoont.

Deze met de lifecycle van producten samenhangende situatie brengt op vormgevingsgebied een toenemende esthetisering met zich mee, die op twee manieren functioneel is: allereerst kan, door gebruik te maken van nieuwe kleuren en andere vormen en materialen, de indruk gewekt worden dat het ook werkelijk om iets nieuws gaat (in wezen wordt door reclame deze functie expliciet vervuld; wanneer zij op haar taalinhoud wordt geanalyseerd, dan blijken haar slogans steeds weer de nadruk te leggen op twee producteigenschappen: nieuwer en beter). Ten tweede blijkt deze esthetisering in de vormgeving uit concurrentieoverwegingen functioneel te zijn. Op een markt waar de producten qua prijs, kwaliteit en bereikbaarheid via verkoopkanalen onderling niet veel verschillen, lijkt de concurrentiestrijd zich in toenemende mate af te spelen op het gebied van de warenesthetiek (i.c. reclame en vormgeving), waarbij echter rekening gehouden moet worden met de ontvankelijkheid van het publiek. Dit geldt voor Philips misschien in extra sterke mate omdat ze zich met haar verkoopstrategie richt op een zo groot mogelijk publiek. Philips verschijnt dan ook pas met haar producten op de markt, wanneer het publiek massaal tot aankoop overgaat en laat de risicovolle introductiefase over aan andere merken. Enerzijds heeft dit het voordeel dat het baanbrekende werk door anderen wordt verricht; anderzijds heeft dit wel tot gevolg dat men zich sterk moet richten op de productkenmerken van de concurrent omdat men rekening moet houden met bij de consument ontstane verwachtingen. De eerste marktbetreders stellen de norm, zowel wat betreft de prijs, de kwaliteit als ook de vormgeving.

Bovenstaande in aanmerking genomen lijkt de conclusie gewettigd dat de taak van de industriële vormgever op het gebied van de consumentgoederen voornamelijk op het esthetische vlak ligt. Hij is als het ware de laatste in de rij om een fraai omhulsel aan te brengen rondom een reeds bestaand technisch gegeven en daarmee het product aantrekkelijk te maken in de ogen van de consument. Voor Philips komt daar nog bij dat ook dit esthetische aspect van het product min of meer een reeds door andere merken bepaald, bestaand gegeven is, waarop men zich uit marktstrategisch oogpunt wel moet oriënteren. Deze indruk wordt mijns inziens alleen nog maar versterkt wanneer we nagaan bij welke HIG-en de inbreng van industriële vormgeving het grootst is. Volgens het jaarverslag van het CIDC over het jaar 1975 blijkt deze inbreng het grootst in de sector Kleine Huishoudelijke Apparaten. 11,4% van de totale ontwikkelingskosten komt voor rekening van het CIDC. Dan volgen respectievelijk Audio (4%), Groot Huishoudelijke Apparaten (2,2%) en ELA (1%).

De grootste inbreng van industriële vormgeving blijkt dus te liggen op het gebied van de consumentenartikelen. Video blijft enigszins achter bij de percentages van met name Kleine Huishoudelijke Apparaten en Audio. Een mogelijke verklaring daarvoor is misschien gelegen in het feit dat meer dan bij andere producten, het grondconcept hetzelfde blijft, namelijk het ontwerpen van een (zo mooi mogelijk) kastje om het basisgegeven, de beeldbuis.

Professionele/industriële producten

Het belangrijkste verschil met de consumentgoederen is gelegen in het feit dat het lifecycle-model van deze producten in principe niet verschilt met dat van de consumentgoederen, maar dat de vernieuwing van oude producten veel meer dan bij de consumentenartikelen is gebaseerd op reële vernieuwingen. Dit heeft een tweetal oorzaken: deze producten worden door de gebruiker/koper meestal vervangen wanneer zij echt ‘op’ zijn of wanneer zich reële technische verbeteringen hebben aangediend. Je hebt op deze markt te maken met specialisten die de gebruikskwaliteiten van de producten terdege weten te beoordelen. Hun koopgedrag is rationeler dan dat van de doorsneeconsument, die veel ontvankelijker is voor allerlei kwaliteits-suggererende vormgevingstechnieken.

Vormgeving heeft in deze sector dan ook veel meer een kwaliteit-uitbeeldende functie. Deze kwaliteit kan natuurlijk net als bij de consumentartikelen door een bepaalde wijze van vormgeving extra worden gesuggereerd. Ook in deze sector worden de producten meer en meer esthetisch bewerkt, teneinde ze net als de consumentartikelen een prettiger uiterlijk te geven. Enerzijds omdat de gebruikers hier in toenemende mate ontvankelijk voor blijken te zijn – dat geldt met name voor die producten die al wat meer in de statussfeer zijn komen te liggen, zoals dicteerapparaten, pocket-memo’s en in het algemeen al die producten die een meer persoonsgebonden karakter hebben gekregen; anderzijds uit commerciële overwegingen: door middel van een ‘goede’ vormgeving representeert de producent zich naar buiten toe. En een goede presentatie in de ogen van (toekomstige) gebruikers en/of kopers is in deze sector, waar het om dure apparatuur en grote opdrachten gaat, minstens zo belangrijk als bij de consumentartikelen.

Frans Oosterwijk, 1977.