Klant als koning, koning als klant: de meubels van Horrix en Mutters

Meer traditioneel vakmanschap dan vernieuwende vormgeving. Dat spreekt uit de meubels die de Haagse fabrieken Horrix en Mutters sinds de negentiende eeuw maakten. Beide waren lang medebepalend voor de Nederlandse wooncultuur. Karel Bodegom, vormgever en directeur van de eveneens Haagse maar innovatieve meubelwinkel en binnenhuisarchitectuur bas van pelt, bekijkt met Chris Reinewald de historische Horrix en Mutters-interieurs in het Haags Gemeentemuseum.

De Koninklijke wieg, Mutters 1909.
De Koninklijke wieg, Mutters 1909 (foto: Haags Gemeentemuseum).

Voor Karel Bodegom (45) is het museum vertrouwd terrein. Vijf jaar geleden was zijn bedrijf bas van pelt hier nog vertegenwoordigd op de expositie Wonen in Haagse stijl. ‘Iemand wees trots zijn wiegje aan, of een volledig interieur dat zijn ouders nog bij bas van pelt gekocht hadden’, glundert hij. Ook dit keer trekt een wiegje alle aandacht. Het is een wiegje dat Koningin Wilhelmina in 1909 van de Zuid-Hollandse gemeenten – minus Rotterdam – aangeboden kreeg bij de geboorte van kroonprinses Juliana. Hermanus Pieter Mutters III ontwierp dit geschenk en voerde het eveneens uit. In 1947 kraaide prinses Marijke (Christina) in de wieg, zestig jaar later prinses Ariane, de derde dochter van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima. Mooi meubelmakerschap, al blijft het, ook voor die tijd, toch een bonbonnière-achtig geval.

Een zaal verder gaan we wél vol bewondering op de knieën voor de eetkamermeubels van architect H.P. Berlage. Hij ontwierp die tussen 1914 en 1920 voor het jachtslot St. Hubertus van het echtpaar Kröller-Müller en Mutters voerde ze perfect uit. ‘Ge-wel-dig!’, juicht Bodegom, ‘Kijk eens naar dat onderstel. Wat een finesse. Zonder schroeven! Gelijmd. Echt ontwerpersvisie!’ Als we weer staan, wijst hij op het oorspronkelijke dessin van de bekleding dat een fraai optisch effect geeft tegenover de ranke constructie van donker coromandelhout.

Minder onderscheidend zijn de rococo-stoelen die Horrix in 1870 maakte voor de Groningse borg Ekenstein. Ze zijn zichtbaar meerdere malen bekleed. ‘Een interieur kreeg elke twee jaar een “verschoninkje.” Dan werden de stoelen opnieuw gestoffeerd. Dat kun je zien aan de verschillende nagels en spijkers.’

Exotische meubels van Horrix anno 1861.

Kwaliteitsnormen en waarden

Lijkt Bodegoms huidige praktijk met vaak kostbare interieurprojecten op die van Horrix en Mutters? ‘Recommandaties op basis van wat je gepresteerd hebt geven de doorslag, ja. Waardevolle meubels moet je met bezieling aan de man brengen. Je bent dan in de laatste fase bij de “eindgebruiker”: de klant thuis in zijn privé omgeving. Als interieurarchitect vertaal je beperkingen naar kwaliteitsnormen en -waarden. Je investeert – waar nodig – in onderscheidende rariteiten: zo’n droomkeuken bijvoorbeeld die we nu in onze zaak hebben.’

Hij zegt verder: ‘Onze klanten verschillen beduidend van de nieuwe rijken, die interieurs als een wegwerpartikel beschouwen. Wij willen generatie-overstijgende meubels leveren, zodat een nieuwe stoel over vijftig jaar een prachtig stuk antiek is geworden, waar hun kinderen nog plezier van hebben.’ Stilstaand bij een gravure van de winkel van J.J. Veelo merkt Bodegom op dat die op dezelfde locatie als bas van pelt zat en zijn we weer terug in de eervorige eeuw.

‘Mutters en Horrix waren in de negentiende eeuw de grootsten van Den Haag, toen ook al een dienstverlenende stad. Hier was behoefte aan niet te opvallende, goed gemaakte meubels, degelijk en waardevast als verzekeringspolissen. Dát is voor mij Mutters en Horrix. Zij richtten zich op de burgermanschic, op rijkgeworden directeuren. Instellingen, die een clubgevoel nastreefden, bestelden meubels bij ze. Aan hun bestuurskamers moest je zien hoe je met hard werken een burgermansideaal kon verwezenlijken. En zo beloonde de sociaal-bewogen directeur de eerlijke handwerkslieden met zijn kapitaal.’ Een goed voorbeeld is de inrichting van de Haagse Sociëteit De Witte aan het Plein van Horrix in 1870, hier gereconstrueerd via een foto en een deel van het meubilair voor de Grote Salon, een barokke Louis XIV conversatiezaal. ‘Kijk, door die staande kroonluchter op de centrale tafel kon je, als je daar zat, iedereen zien binnenkomen. Een typisch manneninterieur. Vrouwen koesterden zich in boudoirs. …maar wat ik dan weer níet begrijp, is dat ze deze stembus maakten en geen telefoontafeltje.’

Dubbeltje en penningen

Wat zalen verderop verbazen we ons weer, dit keer over rustieke, quasi-Aziatische stoelen met vernuftig houtsnijwerk. De takken en ranken zijn aan de voorzijde plastisch gesneden terwijl de achterzijde daarvan zo plat als een dubbeltje is. We lopen terug langs modernistische scheepsinterieurs met buismeubelen uit de jaren dertig. Het metaal oogt roestig en de stoffering is deerlijk versleten. Bodegom stopt bij een 120 jaar oude maar nog wel fraai uitziende Hollandse Empire-kast. ‘Hij staat weliswaar achteraf maar eigenlijk is deze kast eleganter dan de oorspronkelijk Franse Empire. Ik zou er wel ‘ns in willen kijken.’ Toevallig komt juist op dat moment directeur Benno Tempel langs die ons naar conservator en samensteller van de expositie Titus Eliëns verwijst. Maar: ‘nee, helaas. De restaurator heeft de sleutel. Het is een penningenkast waar te lang niet naar omgekeken is. Daarom ziet-ie er van binnen niet meer zo mooi uit.’

Karel Bodegom in zijn winkel bas van pelt.

Bas en Bodegom

Karel Bodegom spreekt respectvol over Bas van Pelt (1900-1945), de stichter van zijn winkel, meubelontwerper, binnenhuisarchitect en ondernemer die stierf als verzetstrijder. Vanaf 1931 onderscheidde hij zich met lichte, modernistische meubels en op maat gemaakte interieurs. Om hem blijvend te eren herdoopte zijn familie in 1956 de firma My Home tot het nog steeds fris klinkende bas van pelt in al even frisse onderkastletters. ‘De winkel ervaren bezoekers als een stapeling van indrukken’, aldus Bodegom. ‘In dat doolhof ben ik de gids, niet de suppoost, want bas van pelt is geen museum.’ Hij nam als medewerker en jong interieurarchitect tien jaar geleden het familiebedrijf over. Geregeld bedenkt hij voor zijn klanten onorthodoxe toepassingen en mogelijkheden met bestaande meubels. Zo liet hij in 2002 de normaliter effen gestoffeerde, tamelijk extreme stoelontwerpen van Konstantin Grcic bekleden met het exclusieve ‘Repeat classic houndstooth’-dessin van ontwerpster Hella Jongerius en ook met een stof van Hil Driessen. Zowel de producent, Classicon, stoffenfabrikant Kvadrat als de ontwerpster toonden zich enthousiast over het resultaat. Bodegoms bevlogenheid maakte dat het enthousiasme uiteindelijk oversloeg op de klanten.

Chris Reinewald, 2010.

De tentoonstelling over Horrix en Mutters liep tot 12 december 2010; de winkel bas van pelt is te vinden in de Lange Houtstraat 15B in Den Haag. www.gemeentemuseum.nl ; http://www.basvanpelt.nl/.

Het boek Koninklijk goedgekeurd. Horrix en Mutters: twee Haagse meubelfabrikanten werd geschreven door Joshua van Scherpenzeel en Titus Eliëns en verscheen bij uitgeverij Waanders, prijs euro 32,50.