I don’t know where I’am going but I want to be there

Het Graphic Design Museum organiseerde met Sophie Krier op zaterdag 18 december voor de tweede keer een symposium in Amsterdam. Een symposium als een rockconcert. Een lange rij jonge mensen voor de deuren van Paradiso, een uitverkochte zaal, vj-achtige presentaties en bumpers (van Marjolein Ruyg, Muster en Benoît Martiny Ricording Co), en een merchandise-stand waar t-shirts van Experimental Jetset verkocht werden. Het was dat het buiten licht was, anders leek het of ik op London Calling was. En net als London Calling heeft ook dit symposium (al na één editie) een naam hoog te houden. Vanuit het buitenland ingevlogen ‘headliners’ waren Stefan Sagmeister, Paul D. Miller alias DJ Spooky That Subliminal Kid en Thomas Lommee van Intrastructures. De Nederlandse delegatie was niet minder imposant met presentaties van Lust, KesselsKramer en Metahaven. Dat er een aantal sprekers door winterse weersomstandigheden verhinderd was, viel in het overvolle programma gelukkig niet zo op.

i-dont-know-where-im-going-but-i-want-to-be-thereOngewisse toekomst

Het centrale thema was, net als op de vorige editie, verpakt in de prikkelende titel van het symposium I don’t know where I am going but I want to be there. Een titel die vrolijke verwarring schept als je vertelde wat je op 18 december ging doen. Maar vooral een goed startpunt voor de sprekers om na te denken over de toekomst van het vakgebied. Is grafisch ontwerp nog wel een afgebakende discipline te noemen nu het vak zo grensoverschrijdend en gedemocratiseerd is? Kunnen we niet beter alles maar gewoon ‘visuele communicatie’ gaan noemen? Valt er nog een rol te spelen voor grafisch ontwerpers in het ‘bombardement van beelden om ons heen?’ Kortom, het ging zaterdag over een vakgebied in beweging.

De vorige editie had door de lezingen van Andrew Keen en Bruce Sterling een behoorlijk pittig en filosofisch niveau (zie het verslag op deze site van Me You and Everyone we Know is a Curator). Deze keer was het iets meer plaatjes kijken en naar anekdotes luisteren. Aan designcritica Alice Rawsthorn de taak om in een half uurtje wat richting aan de dag te geven. Dat lukte met enige haperingen in de Skypeverbinding uitstekend. Ze begon met de stelling ‘I know (roughly) where I want to go but I don’t (quite) know how to get there’. Als criticus is het immers haar taak te weten waar we ongeveer naar toe gaan en hoe we daar zo’n beetje kunnen komen. Rawsthorn vatte de tijdgeest bondig samen in een aantal problemen, zoals data overload, duurzaamheid en ‘inclusivity’ (discriminatie). Bij elk probleem gaf ze voorbeelden hoe ontwerpers kunnen bijdragen aan oplossingen.

Data overload

Een van die problemen is de hoeveelheid data, het is voor mensen haast niet meer mogelijk om die hoeveelheid aan data te begrijpen. Ontwerpers kunnen daar door middel van datavisualisatie (zie het artikel op deze site over datavisualistatie) een oplossing voor bieden. Van de aanwezige ontwerpers houdt bureau Lust zich daar het meeste mee bezig. Thomas Castro presenteerde het vervolgonderzoek op Form+Code, Lusts boek over de relatie tussen grafisch ontwerp en het programmeren van code. De volgende stap in hun werk is taal aan deze mix toevoegen. Door digitalisering zijn er enorme datasets aan gedigitaliseerde taal beschikbaar waar je vervolgens wat mee kan doen. Eén van de ideeën die Castro presenteerde, was een lettertype  waarvan de letters zijn opgebouwd uit andere woorden met een associatieve relatie tot het woord en de tekst. Die associatieve relaties worden ‘real-time’ met behulp van Google gezocht. De hoeveelheid informatie van een tekst wordt op deze manier onvoorstelbaar veel groter en zo wordt de data overload weer op een zinvolle manier ingezet.

Duurzaamheid

Een ander probleem waar ontwerpers volgens Rawsthorn een positieve bijdrage aan kunnen leveren is duurzaamheid. Ze zijn handig en prachtig die iPads, MacBooks en iPods, maar ze belanden uiteindelijk toch allemaal op de vuilstort. Vervelend voor het milieu en de toekomstige generaties en eigenlijk zouden ontwerpers dat zich ook moeten aantrekken. Dat gebeurt helaas nog veel te vaak op een ondoordachte manier. Als voorbeeld gaf Rawsthorn de groen gekleurde ecoluier. Ironisch genoeg is groen de meest giftige kleurstof en door een ecologisch verantwoorde luier groen te verven, doe je in feite één stap vooruit en twee stappen terug.

Thomas Lommee legde uit hoe hij aankijkt tegen het ontwerpvak en zijn ideeën sluiten het meest aan bij het onderwerp duurzaamheid. Hij stelt dat het traditionele ontwikkelingsproces van een product teveel gebaseerd is op het telkens maar weer verzinnen van een nieuw product. Dat product wordt vervolgens via een producent en een marketingbureau aan de consument verkocht. Die heeft geen enkele invloed op het eindproduct, sterker nog, het product is beschermd door auteursrecht. Lommee gaat uit van een ander principe: alles bestaat al en je kunt dus niets wezenlijk nieuws meer ontwerpen. Dat lijkt misschien deprimerend maar is voor Lommee juist bevrijdend. Hij geeft als voorbeeld de Volkswagen Kever waarvan de luchtgekoelde motor met vier schroefjes vastzit. Handig voor de Volkswagenmonteur maar ook voor amateursleutelaars die er een vliegtuig, tractor, of wat-voor-voertuig-dan-ook mee kunnen aandrijven. Deze ontwikkeling heeft door het internet een enorme ‘boost’ gekregen want het uitwisselen van kennis en ervaringen gaat gemakkelijker en sneller. In plaats van een nieuw product is het dus veel beter om een nieuwe versie, of een onderdeel van een product te ontwerpen, dat vervolgens los te laten in het netwerk, waar de gebruikers het nut en de waarde van het ontwerp vinden. Op deze manier stimuleer je hergebruik en verminder je de hoeveelheid afval. Rawsthorn, die vanwege de sneeuw niet naar Amsterdam kon komen, was met haar Skypepresentatie misschien wel ook zo’n voorbeeld van duurzaamheid, zoals moderator Koert van Mensvoort opmerkte.

Grensoverschrijdend

Het grootste deel van de dag draaide om het overschrijden van grenzen. Het was daarom volkomen logisch dat het eigenlijk nauwelijks over grafisch ontwerp ging. Het onderzoek van Metahaven met voorstellen voor de identiteit van WikiLeaks kwam misschien nog het dichtst in de buurt van een ouderwetse huisstijl. Maar dan toch een behoorlijk onconventionele opdracht, geïnitieerd door Metahaven zelf, voor deze ongrijpbare en gecompliceerde webbeweging. Het engagement van de ontwerpers van Metahaven werd nog eens onderstreept door WikiLeaks-buttons in de zaal uit te delen. Ook het werk dat Lust toonde had nog wel duidelijke verbanden met grafisch ontwerp en typografie.

Bij de rest van de presentaties draaide het vooral om interacties met, en transformaties van, het vakgebied. De dagboekfragmenten van Sagmeister bijvoorbeeld zou je grafisch ontwerp kunnen noemen, maar net zo goed film, fotografie, ruimtelijk ontwerp of reclame. Sophie Krier sprak over acrobatiek en liet de aanwezigen jongleren (Max Kisman blijkt een natuurtalent). KesselsKramers project voor de rotonde in Lopik is eigenlijk meer performance art of zelfs misschien wel cabaret. Deze ontwikkelingen zijn ontzettend interessant en fijn, maar de wereld is er nog niet altijd klaar voor. Want het ontwerpproces, het concept of het verhaal rondom het product is niet altijd voor iedereen zichtbaar in het eindproduct. Het vereist een omschakeling in het denken over vormgeving en kunst als een organisch fluïde productie. De toeschouwer moet participant worden om het werk te kunnen begrijpen. Dat creëert ook buitenstaanders. Van de bewoners van Lopik die niet deelnamen aan de ontwerpwedstrijd, die geen brochure met de ‘winnende’ vergulde beeldjes kregen, die niet bij de feestelijke ingraving van de beelden op de rotonde waren, kun je niet verwachten dat ze de pijl die verwijst naar ‘het goud van Lopik’ snappen. Die uitsluiting maakte mensen zo agressief dat de pijl meerdere malen omver gereden werd. Is dat erg? Performance art is immers maar eenmalig en roept soms ook flinke wrevel op.

Ultieme sampling

Paul D. Miller, alias dj Spooky That Subliminal Kid, was misschien wel de meest grensoverschrijdende gast. Van Mensvoort kwam woorden te kort om dit multitalent te omschrijven. Miller schakelde onnavolgbaar snel over van filmkunstenaar George Meliés naar Ing Tubby, de uitvinder van de eerste sample machine, naar witwasparadijs Nauri en een kleine dj set, naar een geluidsproject op de Noordpool en weer naar Vanilla Ice. Het was voor ons gewone stervelingen wat lastig te volgen, maar hiermee gaf hij een goed beeld van de huidige samplecultuur van beeld en geluid. Miller is zich ten volle bewust van de herkomst van die samples, en legt intelligente auditieve en visuele verbanden tussen heden en verleden.

Als er één conclusie getrokken kan worden uit dit symposium dat voelde als een rockconcert, dan is het dat de toekomst van grafisch ontwerp open ligt en dat alles mogelijk is. Grafisch ontwerp is dood, lang leve grafisch ontwerp!

Liselotte Doeswijk, december 2010

Ter gelegenheid van dit symposium verscheen de uitgave I don’t know where I’m going but I want to be there, een bundel met korte essays waarin verschillende auteurs hun visie geven op een (vooral door nieuwe technologische ontwikkelingen) sterk veranderend toekomstbeeld van het vak grafisch ontwerpen. Maar het leeuwendeel van het boekje bestaat uit een lang beeldessay van de hand van Sophie Krier waarin ontwerpen uit het verleden en die over de toekomst (1900-2020) op associatieve wijze aan elkaar zijn gekoppeld. Krier legt visuele verbanden tussen beeldtalen, vormen en opvattingen en haar essay is een stimulerende manier om het verleden te re-actualiseren. De vele (vergelijkende) afbeeldingen tonen bovendien hoe eigentijdse ontwerpers dat verleden oppakken, hergebruiken, sampelen, wijzigen en aanpassen om op die manier een nieuwe beeldtaal te creëren.

Minke Kampman, Marjolijn Ruyg, Sophie Krier (ed.), I Don’t Know Where I’m Going but I Want to be There. The Expanding Field of Graphic Design 1900-2020, Amsterdam 2010, ISBN 978 90 6369 257 5. Prijs 25 euro.

Op de website van het Graphic Design Museum, www.graphicdesignmuseum.nl, is een aantal video’s van de presentaties te zien.