Diek Zweegman: onbekend ontwerper van een bekend product

Overzicht tentoonstelling De vijfde wand. Werk van Diek Zweegman, Audax Textielmuseum Tiburg.
Overzicht tentoonstelling De vijfde wand. Werk van Diek Zweegman, Audax Textielmuseum Tiburg.

Met een tentoonstelling over Diek Zweegman geeft het Textielmuseum een gezicht aan zoiets alledaags en onopvallends als vloerbedekking. Het idee bestond al sinds 2004 toen Zweegman overleed en haar archief in het museum terecht kwam. Zeven jaar later is het dan eindelijk zover: haar werk wordt in de volle breedte getoond, van rollen tapijt tot ontwerptekeningen, stalen en bedrukte stoffen, maar ook bijna abstracte foto’s van planten. Zich bewust van het weinig sexy karakter van het onderwerp hebben de makers van de tentoonstelling er alles aan gedaan de inhoud zo aantrekkelijk mogelijk te presenteren. Miriam van der Lubbe tekende voor de helder vormgegeven, lichte inrichting met vitrines die met witte koorden als het ware bijeen worden gehouden. Twee zalen tonen het werk, een derde legt de nadruk op de prijzen die zij gewonnen heeft en er is een filmzaal. Zweegman was een felle vrouw, berucht om haar uitgesproken mening. De objecten zijn dan ook gegroepeerd rondom uitspraken als: ‘Persoonlijk hou ik eigenlijk niet van tapijt; ik heb het liefst een harde vloerbedekking: als je kat erop kotst kun je het zo weer schoonmaken.’

Maar wie was Diek Zweegman? Geboren in 1937 te Vlissingen in een doorsnee gezin vertrok ze op haar achttiende naar de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam. Als vrouw kwam zij automatisch terecht op de afdeling Kostuumtekenen en -ontwerpen. De mode veroverde haar hart niet, maar het dessintekenen (‘lekker met inkt en verf rotzooien’) en werken met textiel bevielen haar uitstekend. Na haar opleiding bood ze haar diensten als dessinontwerper aan bij diverse ateliers en werd na flink aandringen aangenomen bij Het Paapje, een knoop-, druk- en weefbedrijf in Voorschoten. Ze werkte er vijf jaar en ging naast stoffendessins ook tapijten – toen nog ‘karpetten’ genoemd – ontwerpen, knopen en weven. Na een korte tussenstop bij weverij De Ploeg werd Zweegman in 1968 door ontwerper Benno Premsela gevraagd voor Van Besouw te komen werken. Hij was met ontwerpbureau Premsela Vonk door dit familiebedrijf voor woningtextiel gevraagd de omslag naar de moderne tijd te begeleiden. Premsela zag Zweegman als de juiste persoon om die transformatie mede vorm te geven. Ze vervingen het oude assortiment van oubollige Perzische tapijtjes en traplopers door vernieuwende ontwerpen, vaak monochroom en in verrassende materialen uitgevoerd. Zweegman mocht samen met het technische team naar hartenlust experimenteren met garens, technieken, kleuren en texturen.

Stalen van het vlastapijt, Diek Zweegman voor Van Besouw vanuit bureau BRS/Premsela Vonk, 1979, coll. Audax Textielmuseum Tilburg.
Stalen van het vlastapijt, Diek Zweegman voor Van Besouw vanuit bureau BRS/Premsela Vonk, 1979, coll. Audax Textielmuseum Tilburg.

Beroemd is het katoenen lusjestapijt 380, het resultaat van een onvoorzien ‘foutje’ in het spinnen. Katoen in plaats van het geijkte wol – dat was eind jaren zestig nog niet eerder vertoond en met 60% van de totale verkoop bleek het een grote hit. Een andere topper was nummer 5401, het linnen- ofwel vlastapijt uit 1979. De naturelkleur van het vlas stak af tegen een gekleurde rug: de structuur was de vorm, de pool de vormgeving. De banen werden in het dagelijks gebruik plat gelopen, waardoor de kleur van de ondergrond bijna verborgen raakte. Dit vonden Zweegman en Premsela juist mooi, die subtiliteit en bescheiden aanwezigheid. Aan de ontwikkeling van zo’n tapijt gingen jaren van experimenteren vooraf, iets wat de consument nauwelijks beseft. Het is moeilijk voor te stellen hoeveel werk er in een dergelijk simpel ogend ontwerp gaat zitten en hoeveel mensen bij de totstandkoming betrokken zijn. Het is het lot van veel industrieel ontwerpers, en nog meer van technisch medewerkers, dat hun teamwerk naamloos de geschiedenis van goede productvormgeving ingaat. In het geval van het linnen ‘vegentapijt’ vond Zweegman haar bijdrage – bestaande uit het ontwikkelen van de rapporten (of bindingen) die het textiel zijn kenmerkende uitstraling gaven – van zulk wezenlijk belang, dat zij Premsela erop aansprak: ‘Jij hebt die veren in je reet toch niet nodig’, zei ze tegen hem tijdens de wekelijkse autorit van Goirle naar Amsterdam. Het was immers zijn naam die aan de gehele ‘kollektie’ hing, dus zou zij dit keer niet als ontwerper genoemd mogen worden? Zo geschiedde.

Detail synthetisch tapijt, 1993 Van Besouw Goirle, coll. Audax Textielmuseum Tilburg.
Detail synthetisch tapijt, 1993 Van Besouw Goirle, coll. Audax Textielmuseum Tilburg.

Het tapijt dat voorgoed met de naam Diek Zweegman verbonden zou blijven, was echter het synthetische ‘glitter-de-glitter’ karpet dat in 1993 op de markt kwam. Ze had vier jaar aan de ontwikkeling gewerkt. Het oersterke tapijt dat zijn kunstmatigheid niet verdoezelde maar juist trots etaleerde, leverde haar zowel de Rotterdam Designprijs als de Emmy van Leersumprijs op. Aanvankelijk werd het door de Rotterdamse jury, onder leiding van Wim Crouwel, over het hoofd gezien. Het tapijt was gebruikt als ondergrond om de andere inzendingen te tonen. Concurrenten waren onder andere Studio Dumbar met de huisstijl voor de politie en bureau Mijksenaar met de bewegwijzering van Schiphol. Maar er waren ook papieren sieraden van Nel Linsen te zien, ondergoed, een bikeboard en een rotatiezeefdrukmachine.

In het juryrapport viel te lezen: ‘Bescheiden, maar met een eigenzinnige uitstraling, representeerde het tapijt voor de jury ook de Nederlandse ontwerpmentaliteit, die volgens haar leidde tot mooie, heldere, terughoudende, humane en functionele produkten.’ Het is opvallend dat in een tijd waarin het postmodernisme al hoogtij vierde (we spreken hier over 1994) een zo ingehouden, modernistisch en ‘anoniem’ ontwerp unaniem tot favoriet werd verkozen. De internationale jury zag er karakter in: ‘Zo discreet dat je het bijna over het hoofd ziet, maar met zo’n persoonlijkheid dat het toch weer de aandacht weet te trekken. (…) Het is niet eenvoudig een goede ontwerper te zijn bij zoiets banaals als vloerbedekking.’ Voor Diek Zweegman betekende het een welkome erkenning aan het einde van haar carrière als tapijtontwerper voor de vele jaren die zij aan ‘de vijfde wand’ (de vloer) gewijd had.

Tekening van Diek Zweegman, gemaakt in haar academietijd 1956-57. Coll. Audax Textielmuseum Tilburg.
Tekening van Diek Zweegman, gemaakt in haar academietijd 1956-57. Coll. Audax Textielmuseum Tilburg.

Waar de kracht van Diek Zweegman als ontwerper lag, is goed na te gaan aan de hand van haar tekeningen. Zelf zei ze hierover: ‘Het zijn weliswaar gescheiden gebieden, maar het komt natuurlijk wel uit hetzelfde lijf en hoofd voort. Een tekening ontstaat op één moment, terwijl zo’n tapijt een ontstaansproces van jaren heeft.’ De werken laten een fascinatie voor lijnen en structuren zien, iets wat ook weer terugkomt in de tapijten. Lopend over de tentoonstelling vallen de overeenkomsten op tussen tapijt, bedrukte stof, tekeningen en foto’s. De laatste tien jaar van haar leven had Zweegman zich namelijk op de fotografie gestort. Met haar camera trok ze de Amsterdamse Hortus in, tegenover haar huis, en maakte detailopnames van  planten, zo sterk ingezoomd dat slechts details – structuur en lijnen – zichtbaar bleven.

Een andere kant aan het werkzame leven van Zweegman was haar docentschap aan de Gerrit Rietveld Academie. Ze blies het industriële ontwerpen op de afdeling textiel nieuw leven in. Op de meer op autonome kunst gerichte academie was dat niet altijd makkelijk: ‘Er is zoveel wat niet mag of kan dat je een tapijt rustig het moeilijkst te ontwerpen artikel mag noemen. Mijn studenten op de Rietveldacademie (…) konden niet leven met die beperkingen, maar ik ga net zo lang door tot ik een machine heb die doet wat ik wil.’ Zweegmans blik reikte echter verder dan de industrie. Ze was ook uitermate geïnteresseerd in beeldende kunst, architectuur, vormgeving en mode; een eigenschap die haar ook populair bij studenten uit andere disciplines maakte. Op de tentoonstelling komen in korte filmpjes drie oud-studenten (Beppe Kesler, Barbara Broekman en Helen de Leur) aan het woord. Zweegman blijkt een bevlogen en inspirerende docent te zijn geweest, die gewaardeerd werd om haar vakmanschap en er niet voor terugdeinsde studenten een spiegel voor te houden.

Portret Diek Zweegman, ca 1995, fotograaf onbekend. Particuliere collectie.
Portret Diek Zweegman, ca 1995, fotograaf onbekend. Particuliere collectie.

Dat Zweegman een markante vrouw was, valt niet te ontkennen. Eenieder die over haar aan het woord komt – in de filmpjes, in de catalogus of tijdens de praatjes op de opening – schetst een kleurrijk beeld. Zo leren we over haar ongezonde levensstijl (ze had een grote voorliefde voor drank en sigaretten), haar liefdesleven (Zweegman was lesbisch en had met enkele ontwerpsters een relatie), haar opvliegendheid (gezellige diners vielen zo nog wel eens in het water), haar kledingkeuze (ze had een voorkeur voor masculiene overhemden en broeken) en haar fysieke beperkingen (doordat ze in de puberteit haar voet verbrijzelde, ging ze haar hele leven vergezeld van een stok).

De vraag dringt zich op of deze kennis iets toevoegt aan de beleving en waardering van haar oeuvre. Valt de ontwerper los te zien van de persoon? Of zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden? Bij beeldend kunstenaars lijkt het meer voor de hand te liggen de biografie te betrekken op hun artistieke expressie. Zou het persoonlijke leven van Zweegman vooral interessant zijn, omdat ze niet alledaags was – in tegenstelling tot het textiel dat ze vorm gaf? De makers van de tentoonstelling hebben een goede balans gevonden door de expositie vooral over het werk te laten gaan. Haar persoonlijkheid weerklinkt in de citaten op de muur en in de filmpjes, waaronder een interview met Zweegman zelf. Wie goed kijkt ontdekt op de tentoonstelling ook wel persoonlijke ontboezemingen, bijvoorbeeld in de briefwisseling met textielontwerper en oud-student Barbara Broekman. De catalogus vertelt zowel over werk als leven.

Tot slot heeft het Textielmuseum, om de tentoonstelling naar het heden te trekken, studenten van de opleiding visuele communicatie aan de Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg gevraagd korte filmpjes (VODcasts) over Diek Zweegman te maken. Deze zijn in het museum op een smartphone te bekijken. De drie bijdragen die als beste zijn aangemerkt vertellen de bezoeker van de tentoonstelling eigenlijk niets nieuws, maar zijn wel het creatiefst met de opdracht omgesprongen. Interessanter qua inhoud zijn de interviews. Hierin vertelt Hanneke Oosterhof, hoofd Collectie en Presentatie en conservator van de tentoonstelling, in het depot over een stalenboek. Vooral het gesprek met meneer Van Dun, gepensioneerd textieltechnisch productontwikkelaar bij Van Besouw, is verhelderend. Hij toetste de ideeën waar Zweegman en Premsela mee aankwamen. In de VODcast legt hij uit hoé een tapijt gemaakt wordt, iets dat op de tentoonstelling achterwege blijft.

Kortom, met deze tentoonstelling, catalogus én filmpjes krijgt de kijker en lezer een compleet beeld van zowel de persoon Diek Zweegman als van haar werk. Wie had gedacht dat ‘de vijfde wand’ zoveel karakter zou hebben?

Victoria Anastasyadis, 2011.
De vijfde wand – Werk van Diek Zweegman 1937-2004 is t/m 29 mei te zien in het Audax Textielmuseum te Tilburg. (www.textielmuseum.nl/textielmuseum/agenda.html?agid=681)

Bij de tentoonstelling is een catalogus verschenen met essays van gastconservator Annemarie de Bree en Marjan Unger en een interview dat Guus Ros met Diek Zweegman in 2004 had. Het boek is vormgegeven door de neef van Diek, Robbert Zweegman.

De VODcasts zijn ook te zien op YouTube: http://www.youtube.com/results?search_query=diek+zweegman&aq=f

De foto’s van Diek Zweegman zijn tot 30 april te zien op de expositie De fascinatie van kijken in De Gang, Grote Houtstraat 43 te Haarlem (www.vdgh.nl).