Thonik, een tonicum?

Vergeet Studio Dumbar, want tegenwoordig wordt de vormgeving in de Nederlandse publieke sector gedomineerd door bureau Thonik dat bovendien het modernisme weer hip en hot maakte, al delfde zij in de pitch voor de overheidshuisstijl het onderspit. Studio Dumbar is niet langer uitverkoren, ofschoon het na de KPN verantwoordelijk werd voor de centralisatie en gelijkschakeling van het imago van de Rijksoverheid. Een rijksoverheid die meer aandacht besteedt aan autoritaire window-dressing dan aan democratisch besturen. Vergeet ook bureau BRS dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw de geuzennaam Ministerie voor Vormgeving kreeg toebedeeld en in hoog tempo een groot aantal overheidsinstanties zichtbaarder en herkenbaarder maakte door middel van een huisstijl. BRS werd vervolgens via fusies en expansie (zoals die eerder geassocieerd werden met reclamebureaus dan met ontwerpers) BRS/Premsela Vonk en later Eden en EdenSpiekermann. Van ministerie tot paradijs. Inmiddels is Eden niet langer de meest gewilde partij op deze vormgevingsmarkt, laat staan monopolist en bovendien onlangs failliet verklaard. Ook Total Identity, ooit begonnen als Total Design – destijds een grote speler in het veld – schaart zich inmiddels onder het gemene volk van vele andere bureaus en bureautjes, ondanks zijn even tautologische als pretentieuze statement op de website dat het ‘dienstverlenende organisaties bij veranderingsprocessen en transities’ ondersteunt.

Thonik met Eden voor de gemeente Amsterdam
Thonik met Eden voor de gemeente Amsterdam

Het bureau Thonik, bekend van werk voor de SP, de gemeente Amsterdam en verschillende musea, slaagt er op dit moment als een van de weinige in om tot de verbeelding te spreken, al blijft het de vraag in hoeverre een dienstverlenend ontwerpbureau dat eigenlijk wel moet doen. Thonik gold, althans voor mij, in de jaren negentig als een welkom tonicum voor de vervlakte en ‘vertroste’ designwereld. Thomas Widdershoven kwam als relatieve buitenstaander en voorzien van een spirituele achtergrond (hij studeerde filosofie) het toen wat zelfgenoegzame speelveld van Dutch Design binnengewandeld en liet zien dat de helderheid van De Stijl en het modernisme opnieuw tot leven konden worden gewekt. Thonik werd het Droog Design van de corporate identity, en ontwierp overigens de ‘huisstijl’ voor Droog. Inmiddels lijkt echter de prik uit Thonik vervlogen en komt de houdbaarheidsdatum van het afstandelijke en sterk geserreerde idioom in zicht. Als er nog sprake is van spiritualiteit en humor dan is die geestigheid mijns inziens weinig dienstbaar aan de communicatie maar veeleer verworden tot een zielloos intellectueel spel.

nrc_boemerangHet laatste wapenfeit van Thonik is de campagne voor NRC Media die gebruik maakt van de guillemet oftewel het ganzenvoetje, het typografische teken dat, althans volgens NRC-spreekbuis Paul Steenhuis, staat voor zowel ‘play’, speel af, (‘fast-)forward’, snel vooruit en zo ook voorsprong, als voor het aanhalingsteken oftewel ‘quote’, een in de journalistiek veel toegepast middel. Niet genoemd wordt het gebruik als pijl in de zin van ‘zie daar’, ‘lees verder’ en het gebruik in de betekenis van ‘volgt op’ (sneeuw>gladheid).

De minimalistisch harde, directe vormgeving met bijbehorende ultrakorte slogan ‘Ik denk NRC’ wordt niet door iedereen op prijs gesteld. Reacties spreken van een weinig inhoudelijke noch communicatieve strategie en nogal wat mensen zeggen liever zelf te denken dan dat hun krant het voor ze doet. Een slijpsteen voor de geest is toch wat anders dan een simpele afspeelknop of aanhalingsteken dat eerder iets beperkts en ‘uitsluitends’ uitstraalt. Critici van de huidige knip-en-plak-tendensen in de (burger-) journalistiek laken zelfs het gemakkelijk gebruik van ‘sound-bites’ en ‘quotes’ dat ten koste gaat van reflectie en beschouwing in de media, maar dat terzijde. Zulk commentaar weerspiegelt eigenlijk het gebrek aan finesse dat de campagne en haar vormgeving kenmerkt. Als beeldmerk mogen de ganzenvoetjes sterk zijn (dat zijn ze voor Citroën ook), als betekenisdragende communicatiemiddelen lijken ze minder te voldoen. De twee gehoekte lijntjes, al zijn ze nog zo virtuoos ontworpen door Bram de Does – de maker van de NRC-letter – leiden in handen van Thonik tot een nogal flauw en afstandelijk visueel spel dat goochelt met variaties qua plaatsing op het vlak. Dat neemt niet weg dat Thonik er opnieuw in geslaagd is een spraakmakend ontwerp te realiseren.

20sp_logo_roodDe SP en de Gemeente Amsterdam vertonen naast grote verschillen ook gelijkenis met de NRC-campagne. Rood is opnieuw prominent aanwezig en ook is weer efficiënt gebruik gemaakt van het recycle-principe. Wat ligt meer voor de hand dan voor de gemeente Amsterdam de drie Andreaskruizen te gebruiken en voor de SP een rode ster en een tomaat? De guillemet was eveneens voorhanden in het areaal van zowel de geschreven pers als de multimedia en hoefde ‘slechts’ te worden herontdekt. Dit hergebruik van vertrouwde middelen vergroot de kans op herkenbaarheid en acceptatie en levert sterkere beelden op dan bijvoorbeeld het politielogo en het herkauwde rijkswapen.

Maar mijn probleem zit ‘m nu net in die vlakheid, de ‘eendimensionaliteit’ van de beelden die Thonik toepast. Ze mogen aanvankelijk louterend en verfrissend werken maar zullen we er niet snel op uitgekeken raken? Of is dat niet erg omdat we gaan wennen aan een steeds grotere omloopsnelheid van visuele identiteiten, die overigens meestal gedreven wordt door mezo-economische wetten en lifecycles van merken, en minder door visuele slijtage ‘an sich’, zoals die bij instituties als politieke partijen, openbare bibliotheken of gemeenten kan optreden.

Inmiddels is dit stuk, begonnen op verzoek van de redactie van Designgeschiedenis.nl als een recensie van Thoniks tentoonstelling zomer 2009 in Breda, dermate uit de hand gelopen qua tijd dat die aanleiding alweer ingehaald is door andere actualiteiten. Geen nood, want Thonik exposeert aan een stuk door. Na Breda en Tokyo hebben er twee tentoonstellingen in Parijs plaatsgevonden en nu is er een in de Openbare Bibliotheek in de hoofdstad, een instelling waarvoor Thonik eveneens een uitgebreide huisstijl ontwierp.

thonik_gdmbOm ons te beperken tot de genoemde tentoonstelling: die was een reprise van een presentatie van Thonik in het kunstmuseum van Shanghai in mei 2008, zoals ook daarvan weer gedeeltes werden gerecycled in Japan en Parijs. Zij bestond voornamelijk uit een verzameling handgeknoopte, wollen tapijten gebaseerd op bestaande Thonik-ontwerpen. Lichtbewerkte logo’s en vignetten vormen de patronen op de immense, luxueus dikke en kleurige tapijten. Aan het begin van de zaal worden blauwe overschoentjes uitgedeeld. De tapijten zijn indrukwekkend groot, bedekken de vloer en laten slechts smalle gangetjes ertussen vrij. Met de overschoentjes moet het mogelijk zijn de tapijten te betreden maar ik zie mensen daarbij weifelen. Twee studenten hebben hun schroom overwonnen en zijn op een van de zachte beelden neergestreken.

Kort gezegd: de presentatie dwingt door het gebruik van de ruimtelijke middelen respect af en maakt de bezoeker zelfs nederig in de aanwezigheid van dergelijke overdaad. Museumdirecteur Mieke Gerritzen van het Graphic Design Museum Breda heeft gelijk: het belang van het bureau rechtvaardigt ruimschoots een ‘solo’-tentoonstelling. Maar is dit de vorm die we van een museum verwachten? Waar zijn toelichting, verklaring, analyse of duiding? Waar is de context die het voor een niet-ingevoerde bezoeker verklaarbaar maakt wat hier gebeurt? Of is dit een vrije installatie door Thonik, een uiting van het zelfbeeld, een weergave van de identiteit van de entiteit geleid door Thomas Widdershoven en Nikki Gonnissen?

Mocht dat zo zijn, dan is het nog steeds een boeiend verhaal, maar een museale presentatie zou ik het niet willen noemen. Eerder een daad van exhibitionisme. En als zodanig een interessante bijdrage aan de discussie over het leven of sterven van design in musea. In de catalogus Power (2008) bij de expositie in Shanghai stelt Thonik dat de meeste tentoonstellingen van grafisch werk niet interessant zijn. En dat zij het in essentie efemere en meestal waardeloze drukwerk wilden transponeren naar een ander niveau, naar iets unieks en waardevols. Het tweede argument was dat er in China nog een cultuur van tapijt-maken bestaat en dat het tapijt een traditie heeft van prestige, status en macht (denk aan de wandtapijten uit de middeleeuwen). In overleg met de Chinese gastheren van het museum in Shanghai besloot Thonik dat het thema van de expositie ‘macht’ zou zijn, Power.

Dit concept was ook de vertaling van het feit dat bureau Thonik voornamelijk werkt in het publieke domein waar zowel het SP-werk onder valt, als de gemeente Amsterdam en de musea. Hugues Boekraad voegde daar in zijn tekst in diezelfde catalogus aan toe dat het monumentaal maken van het grafische werk een vervreemding teweeg brengt die tevens afstand schept en ruimte voor reflectie. Boekraad stelde in de introductie dat Thonik rigoreus afstand nam van het postmodernisme en de beeldcultuur door zich te concentreren op typografie en het modernisme weer van stal te halen. Maar in tegenstelling tot de laat-modernisten als Crouwel, werken zij niet met een stramien en hebben zij veel aandacht voor de inhoud. Het werk ziet er ‘vriendelijk, optimistisch en natuurlijk’ uit. Widdershoven heeft dit zelf wel eens ‘happy modernism’ genoemd.

thonik-a-in-parisDe grafische ontwerpen van Thonik bewegen zich nadrukkelijk in de richting van ‘branding’, het creëren van merken. En niet in de laatste plaats van het merk Thonik. Thonik biedt het grafisch ontwerpen daarmee een uitweg vanuit de totale en integrale communicatie, naar de fusie van huisstijl/corporate identity en de media-campagne. Die genres vermengt Thonik en daardoor is het een eigenwijs bureau, of een exponent van een bredere opvatting van het vak die sedert de jaren zestig, ondanks Total Design, niet werd waargemaakt. Waarom die integratie van grafisch ontwerp, corporate identity en reclame in Nederland niet doorzette is volgens mij te wijten aan de verschillen in visie op de positie van de eindgebruiker in het communicatieproces. Maar dit onderwerp zou een nieuw artikel rechtvaardigen.

Thonik slaagt erin die gebieden met elkaar te verbinden en revitaliseerde het modernisme, maar ondanks die vitaliteit – die weldegelijk haar ontwerpen kenmerkt – loopt het idioom van het bureau ook de kans te verarmen en – net als Total Design rond 1980 – aan zeggingskracht in te boeten. De vormgeving van het bureau is domweg soms te weinig subtiel en te zeer recht voor zijn raap waardoor de kracht afneemt en het gevaar van eendimensionaliteit op de loer ligt. We kijken uit naar een nieuw decennium Thonik maar dan een waarin het bureau zijn typo-logo-stijl met nog meer intelligentie weet te kruiden.

Carel Kuitenbrouwer, 2010.

Carel Kuitenbrouwer is ontwerper, criticus en docent visuele journalistiek.

Thomas Widdershoven en Nikki Gonnissen vormen sinds 1993 een ontwerpbureau. Ze studeerden aan de Gerrit Rietveld Academie respectievelijk de Utrechtse Hogeschool voor de Kunsten. Widdershoven had daarvoor ook een studie filosofie gedaan en maakte het literaire tijdschrift De zingende zaag. In 1996 baarde het door hen gemaakte jaarverslag voor de Raad voor de Kunst opzien omdat zij er hun eigen vakantiekiekjes in hadden verwerkt; later pasten ze dit idee ook toe in een boek over Droog Design waarin hun eigen interieurobjecten figureerden. In 2000 noemden zij zich Thonik, een samentrekking van hun voornamen.

Thonik raakte bekend door zijn huisstijl voor het Centraal Museum Utrecht en voor Droog, en door die voor andere musea als het Marta Herford in Duitsland en Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Ook werkten zij met Eden aan de huisstijl van de gemeente Amsterdam (2003) en aan die voor de Openbare Bibliotheek in diezelfde stad. De campagnes annex huisstijl van de SP (2006) baarden veel opzien en wonnen tal van prijzen. Andere opdrachtgevers zijn tijdschrift Items en de VPRO.

De expositie Woordbeeld over Thonik in de Openbare Bibliotheek Amsterdam duurt tot 28 juni, www.oba.nl

www.thonikbyyou.com