Eigenzinnig en controversieel: de criticus Simon Mari Pruys, deel 2

 

smp-jarenzestig03

Dingen vormen mensen

Het boek waar het allemaal om te doen was, Dingen vormen mensen, verscheen in 1972 en was niet zozeer een pragmatisch stuk als wel een meer principiële verhandeling over industriële vormgeving in relatie tot de mens en tot de maatschappij. Hoewel het uiteraard gekleurd was door de opvattingen en kwesties uit die periode, getuigde het ook van inzichten die verder gingen en ook nu nog actueel zijn.

Pruys’ definitie van het vak was: ‘de verbetering van de relatie tussen industriële produktie enerzijds en de maatschappij anderzijds. Zij beoogt de harmonisatie van produktie en konsumptie.’ (p.8) Het belang van de samenleving als geheel en de relatie mens en ding zouden volgens hem centraal moeten staan. Vormgeving moest niet zozeer geconcentreerd zijn op weer een nieuw product of op omzetvergroting dan wel concurrentie, maar op kwaliteit met inachtneming van duurzaamheid, energie- en grondstoffenverbruik. Tevens haalde hij zijn bekende stokpaardjes van stal: de betekenis van producten en hun communicatieve waarde. Naar zijn mening diende de Stichting Industriële Vormgeving een onafhankelijke en kritische positie in te nemen, vergelijkbaar met de Consumentenbond.

Hoewel het boek genuanceerd was en problemen van alle kanten belichtte, heette Pruys in kringen van het IIV een ‘activist’ en ‘apodictisch’.(1)M. van Rooy, ‘De toekomst van de industriële vormgeving en de sterke arm’, NRC Handelsblad, 5 januari 1974; J.M. Dirken, ‘Dirken over Dingen vormen mensen’, IV-Nieuws 57 (1972) november; interview I. de Roode met A.A. van der Sande, 28 juni 1990. Wouter van Dieren schreef in een recensie: ‘Gangbare theorieën over materiele welvaart en de erbij behorende produktiegroei komen op deze en andere in het boek genoemde gronden op de helling te staan.'(2)W. van Dieren, ‘De criteria voor overbodigheid’, NRC Handelsblad, 10 november 1972. Pruys voelde zich door de hele gang van zaken teleurgesteld en miskend.(3)Zie brief Pruys aan Reinoud, voorzitter van de Raad, 25 september 1973 (archief Pruys) en zijn ingezonden brief in NRC Handelsblad, ‘De toekomst van de industriële vormgeving en de sterke arm’, 12 januari 1974; artikelen uit de pers in archief Pruys. Hij begreep dat de eerder uitgezette koers om van het IIV een plaats voor discussie en debat te maken, verkeken was. De economie had het gewonnen van de cultuur. Toch bleef hij doorschrijven en kwam hij met nieuwe stukken en boeken. Intussen was hij een knipsel- en documentatieservice voor bibliotheken begonnen onder de naam Design Scripta en bleef hij doceren in Den Haag.

Meisjes van twintig

Pruys was sinds 1969 betrokken bij het ontwerponderwijs toen hij lessen verzorgde aan de weekendcursus industriële vormgeving van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten (KABK) in Den Haag. Daar werd hij twee jaar later tevens docent aan de afdeling binnenhuis voor theorie met 14 uur in de week.(4)Brief Raad van bestuur KABK aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, 6 september 1971, archief KABK/Gemeentearchief Den Haag. Dat vak werd voorheen door directeur J.J. Beljon gegeven.(5)Interview I. de Roode met J.J. Beljon, 10 augustus 1990. Volgens Beljon was het de wens van het ministerie dat de studenten meer intellectuele bagage kregen, meer kunstgeschiedenis, cultuurgeschiedenis en maatschappelijke oriëntatie. Die vakken stelden in Den Haag niet veel voor en werden slecht gegeven, de studenten bleven er weg. In het jaarverslag over 1971 stelde de KABK zelf ook dat de studenten een te beperkte kijk hadden op hun studie. ‘De afgestudeerde Academie- en HB-student dient, naar de mening van de Raad van Bestuur, immers onze instelling te verlaten met een nieuwe visie op zijn toekomst, met een evenwichtig inzicht in de waarden – geestelijk en cultureel – van onze hedendaagse maatschappij, en met de erkenning dat de door hem gekozen opleiding een vrijheid van denken en handelen voor hem heeft geschapen, welke hij nog niet ten volle kan hebben ontdekt en onderzocht.'(6)Jaarverslag 1971 Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten Den Haag, Den Haag 1972, p. 3.

In het Jaarboekje van de academie 1973 heette het dat de vaktheorie inhoudt: ‘Oriëntatie en discussie over allerlei onderwerpen in relatie tot wonen en leven.’ (p. 65) Pruys gaf volgens dit boekje ook lessen kunstbeschouwing. De afdeling binnenhuis vond Beljon verouderd; er was weinig animo voor en de studenten vond hij onvoldoende gemotiveerd en zonder veel talent.(7)Interview I. de Roode met J.J. Beljon, 10 augustus 1990. De docenten wisselden vaak en bleven maar kort. Beljon trok in 1973 Joop van Osnabrugge aan als hoofd van de afdeling omdat hij een ‘politieagent’ zocht die de zaak bij elkaar kon houden. Maar Van Osnabrugge, volgens hem een rauwe figuur zonder enige smaak, kon niet met Pruys overweg.

Ook Pruys en Beljon hadden aanvaringen; hij wilde telkens salarisverhogingen omdat het voorbereiden van zijn lessen meer tijd kostte en werd daarom ingeschaald voor meer uren dan hij werkelijk gaf. Beljon herinnerde zich ook onderlinge haat en nijd tussen de docenten en een vijandige houding ten opzichte van theorie. Pruys nam zijn vak en zichzelf serieus, terwijl Beljon met humor enige relativering probeerde aan te brengen in de sfeer op de academie. De theoriedocent gaf eens een schrijfopdracht aan meisjes over de vraag waarom hij in een bepaalde kleur auto reed. Hij verwachtte een stuk over de esthetische kwaliteiten van de auto, maar kreeg een verhaal over zijn eigen ijdeltuiterij en op willen vallen. Daarop ging hij verontwaardigd naar Beljon, die zei: ‘ik ben jaloers dat een stel meisjes van twintig zich een hele avond met een man van vijftig hebben beziggehouden. Dat je dat nog mag beleven…’ Pruys kon dat niet waarderen.

De studenten hadden volgens Beljon wel respect voor Pruys en waardeerden zijn lessen. Na diens overlijden kon Beljon geen geschikte opvolger vinden en verdween het vak. In zijn In memoriam stelde Beljon dat hij Pruys niet goed had gekend en noemde hij hem ‘een eeuwige student in de gunstige zin van het woord’, omdat hij lessen omgevingskunst van Beljon wilde volgen.(8)J.J. Beljon, ‘Klassiek feuilletonist. Stem van Pruys wordt gemist’, de Volkskrant, 8 september 1980. ‘Hij kende geen menselijk inzicht. Hij studeerde en dacht en durfde met de bevindingen van zijn onderzoek in te gaan tegen alles en iedereen. Zo was hij ook als criticus.’ Pruys, ‘deze geboren franc-tireur’ die alleen stond, had lef getoond. ‘Op de academie waren de meningen over Pruys verdeeld. Hij was iemand die van nature geen poot verzette om bij wie dan ook in de smaak te vallen. Het docentschap vatte hij zeer hoog op maar de respons voor theoretische vakken op een “doe-school” is per definitie gering. Degenen die hem waren toegedaan waren dat echter voor de volle honderd percent.’

Volgens Robert Schütte, leerling aan de academie tussen 1970 en 1975, gaf Pruys lessen waarin hij de theorie over vormgeving in verband bracht met maatschappelijke theorieën en problemen.(9)Interview I. de Roode met Robert Schütte, 17 mei 1990. Ook besteedde hij aandacht aan de geschiedenis van het vak. Pruys voerde discussies in de klas over het boek van Victor Papanek Design for the Real World, over de derde wereld en over de Club van Rome. Hij liet de studenten teksten lezen, zich verdiepen in begrippen en werkstukken maken over vragen als: ‘wat gebeurt er als morgen de auto verboden wordt?’ Maar hij had ook oog voor praktische zaken als materiaalkennis, relativeerde het ‘schwärmen’ met het Bauhaus en stelde ook ter discussie of er überhaupt nog weer een nieuwe stoel ontworpen moest worden. Door zijn enorme kennis en het vermogen door dingen heen te prikken, dwong Pruys respect af. De studenten vonden hem echter ook nors, te direct en niet tactvol. Dat hij het schrijven van een scriptie verplicht stelde in het laatste jaar werd hem evenmin in dank afgenomen.

Schütte besloot zijn stage bij Pruys te gaan lopen, ofschoon het niet gebruikelijk was dat een leerling zich tijdens zijn stage niet met de praktijk maar met de theorie bezig hield. Hij hielp Pruys bij zijn onderzoek naar semiotiek; het benoemen van associaties, eigenschappen en begrippen. Schütte werd naar eigen zeggen door Pruys beïnvloed door een stappenschema en een structuur aan te brengen in de aanpak. Ook bevestigde hij de praktijkgerichte instelling van de studenten en die van Beljon die zich tot een tegenstander van Pruys ontpopte.

In de jaren zeventig was Pruys ook voor enkele uren theoriedocent aan de Gerrit Rietveld Academie, maar hij vertrok omdat hij het niet eens was met de benoeming van Teun Teunissen van Manen als opvolger van Wim Jaarsveld.(10)Pruys was er tussen 1974 en 1978 in dienst. Gesprek I. de Roode met René van der Land, 4 juli 1991; brief Pruys 28 augustus 1978, archief Pruys.

Wetenschap

Pruys ging onvermoeibaar verder met zijn onderzoeken en artikelen. Samen met zijn tweede vrouw Maria van Veen bouwde hij een enorme documentatie op van boeken en knipsels die door middel van een kaartsysteem op trefwoorden werd ontsloten.(11)Dit archief bevindt zich in het Nederlands Architectuurinstituut Rotterdam. Interview F. Huygen met Maria Pruys, 15 juni 2007. Zij noemde hem een geboren docent die mensen wilde laten kijken en hen bewust wilde maken, maar ook wel ijdel. ‘Het was een harde werker die niet gemakkelijk schreef, maar wel gedisciplineerd was en secuur.’ Maria fungeerde als eerste lezer van zijn stukken en hielp bij het documenteren.

De onderwerpen waarin Pruys geïnteresseerd was kwamen aan bod in een bibliografie die hij in 1973 samenstelde op verzoek van de Stichting BKI-prijs. Die droeg als titel Industriële vormgeving: een programma voor interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek. Zowel het multidisciplinaire karakter van het vak als de nog geringe wetenschappelijke kennis over het gebied en over het publiek, zag hij hierin als problemen. Hij stelde dan ook nader onderzoek voor naar alle mogelijke aspecten zoals eigenschappen en betekenissen van producten; communicatieprocessen; de effecten van schaal en maat; de natuur; status, welstand en kitsch; de behoeften en het waardensysteem van de consument/mens, het koopgedrag en de politiek en de instrumenten van het bedrijfsleven. Een deel van dat onderzoek had hij zelf al verricht in het grote manuscript Signs & Design waarin hij met name was ingegaan op eigenschappen van producten en omgevingen. Hoe mensen die ervaren vanuit hun biologische en psychologische bepaaldheid probeerde hij daarin te verwoorden vanuit een overstelpende hoeveelheid bronnen en boeken, van bioloog Desmond Morris tot theoretici en architecten als Christian Norberg-Schulz en Christopher Alexander. Maar hij stuitte uiteraard op het probleem dat betekenissen, interpretaties en ervaringen per individu verschillen en niet altijd universeel zijn. En dat er ook ambiguïteit, ambivalentie en irrationaliteit bestaan die niet eenvoudig te benoemen of te determineren vielen. Vandaag de dag is zulk onderzoek nog steeds relevant voor ontwerpers, maar ook nog steeds even ongrijpbaar.

De paradijsbouwers

Het ontzagwekkende Signs & Design getuigde van Pruys’ hoge ambities, van doorzettingsvermogen en van een vasthoudendheid die lijkt op een tegen-beter-weten-in. Een wetenschap van of over ontwerpen stuit op grenzen. Toch wist Pruys – maar dan vooral in zijn artikelen – een erudiete schoolmeester te zijn die een populariserende toon met kennis en informatie verbond. Hij voerde ‘een specialistische kruistocht tegen de specialisten’ beweerde Van Dieren in de recensie van Pruys’ volgende boek, een bundeling van stukken onder de titel De paradijsbouwers (1974).(12)W. van Dieren, ‘Kruistocht tegen de specialisten’, NRC Handelsblad, 26 april 1975. Belezenheid, gezond verstand en een beetje dwarsigheid, dat zijn eigenlijk eigenschappen die bij een columnist horen, en mogelijk was hij dat ook meer dan een criticus omdat hij niet zozeer tentoonstellingen of werk van ontwerpers besprak, als wel verschijnselen onder de loep nam, aannames onderzocht en soms omver wierp. Hij liet zich niet verleiden tot clichés of gemeenplaatsen zoals ‘de industrie is een boeman die de mensen manipuleert’ en onderbouwde zijn betogen met verwijzingen naar literatuur. J.J. Vriend, criticus van De Groene Amsterdammer, ergerde zich juist aan dat ‘wetenschapsman-spelen’ van Pruys en vond dat tentoonspreiden van eruditie koket.(13)J.J.Vriend, ‘De informatiedrift van Pruys’, De Groene Amsterdammer, 29 januari 1972.

Aan De paradijsbouwers viel goed te zien dat Pruys’ belangstelling zich nog steeds verbreedde. De stukken in deze bloemlezing zijn gewijd aan Rusland, aan architectuur, de stad, de kunst, boeken en de energiecrisis. Onder het kopje ‘produkten’ staan slechts vijf artikelen en daarvan zijn er drie boekbesprekingen, gaat er een over plastics en een over de introductie van gekleurde telefoontoestellen door de PTT. Aan de andere kant bouwde hij door op eerdere thema’s zoals betekenis, menselijke ervaring en omgevingspsychologie. En ook in dit boek pleitte hij voor een meer duurzame vormgeving en het reduceren van het aantal modellen en typen.

Pruys maakte ook een uitstapje naar de televisie als redacteur van het kunstprogramma Beeldspraak van de NOS halverwege de jaren zeventig. Hij wist de schrijver Willem Frederik Hermans te strikken voor het onderwerp typemachines. Hermans was daar een liefhebber en verzamelaar van en Pruys ging naar Parijs om opnames te maken. Het onderwerp body art werd eveneens in Beeldspraak behandeld, maar de uitzending werd afgelast omdat er schokkende beelden in voorkwamen van Marina Abramovic die een teken in haar buik kerfde.

De theorie van Pruys

Een theorie van de menselijke omgeving, daar was Pruys op uit. Vanuit zijn onderzoek kwam hij tot de conclusie dat er een evenwicht moest zijn tussen ‘de uiterste regelmatigheid, voorspelbaarheid en wetmatigheid en de uiterste onregelmatigheid, onvoorspelbaarheid en onwetmatigheid. Een vormgeving die dit evenwicht binnen zekere grenzen bewaart heeft sterke overeenkomsten met de natuur of de natuurlijke omgeving.'(14)Simon Mari Pruys, Industriele vormgeving…, Amsterdam 1973, p. 19. In 1975 legde hij zijn theorie neer in Grafisch Nederland onder de titel ‘Terug naar het natuurlijke’. ‘Als we weten welke kenmerken van de natuur zo’n aantrekkingskracht op ons hebben’, aldus het voorwoord, ‘dan zouden we die kenmerken ook in onze architectuur en in de vormgeving van onze gebruiksvoorwerpen moeten terugbrengen. Dat betekent niet “terug naar de natuur”, maar “terug naar het natuurlijke“. De vormen die ons omringen zullen er boeiender en meer herkenbaar door worden. We zullen er sneller mee vertrouwd raken. En we zullen ons er zeker meer in thuis voelen.’

Pruys ging op zoek naar onze waardering voor de natuur en kwam tot de conclusie dat die gelegen was in het optreden van zowel orde als wanorde, in het evenwicht tussen gelijkvormigheid en het afwijken daarvan. Ofwel, ieder eikenblad valt te herkennen als een eikenblad (identiteit), maar geen een is er hetzelfde (individualiteit). Waar die twee te ver doorsloegen, bijvoorbeeld in de monotone nieuwbouwwijken, ontstond vervreemding. Het samengaan van identificeerbaarheid en variatie noemde hij met een term uit de psychologie indeterminatie.

Op een ander niveau ging het om een evenwicht tussen het bekende en het onbekende; tussen het vertrouwde en het nieuwe, teneinde eenzelfde betekenisloosheid en vanzelfsprekendheid te bereiken als in de natuur. Er moest ruimte blijven voor het toeval, het amateurisme en het ongekunstelde, zoals de natuur verschillen voortbracht in bijvoorbeeld de vormen van aardappels. Het overontworpen, bewust esthetische object wees Pruys af als ofwel te regelmatig, ofwel te zeer afwijkend van het vertrouwde. Daarmee mengde hij zich in de toen gevoerde discussies over stedenbouw en een al te ver doorgevoerd rationalisme, formalisme en functionalisme. De ontwerpers moesten eigenlijk iets ontwerpen dat er als niet-ontworpen uitzag.

Dilettant en kenner

Vanaf augustus 1979 tot aan zijn dood in 1980 schreef Pruys wekelijks de column Tekens in de Volkskrant over vormgeving, architectuur, kunst, de gebouwde omgeving en wat hem verder inviel. Tegelijkertijd schreef hij voor de Leeuwarder Courant over architectuur en gebouwen in de provincie Friesland. Hij pleitte daarin voor architectonische kwaliteit en stelde die ter discussie. Hij sprak zich uit tegen de uniforme massawoningbouw, de toenemende invloed van projectontwikkelaars en inspraak. Zijn voorkeur lag bij het structuralisme van de Forumarchitecten zoals Aldo van Eyck, maar hij werd daardoor aangevallen in kringen van architecten omdat die hem beschouwden als een voorstander van de nieuwe truttigheid/kleinschaligheid in de stedenbouw.

Ook mengde hij zich in de discussie rond de kantoorpanden van F.J. van Gool aan de Weteringschans in Amsterdam, tegenover het Rijksmuseum. H.J.A. Hofland noemde die doodskoparchitectuur, Maarten Kloos zag er harde ontoegankelijkheid in en Renate Rubinstein sprak van spuuglelijke gebouwen die achterdocht en mensenhaat uitstraalden. Pruys ging in de contramine en nam het op voor de inbreng van de architect en voor de kunst. Hij verweet Rubinstein, die onder de naam Tamar columns in Vrij Nederland schreef, dat ze niet van deze tijd was en leed aan nostalgie.(15)‘Tekens: Wiener mélange’, de Volkskrant, 1 september 1979. Tamar sloeg terug op 15 september 1979 onder de kop ‘Simon Mari’. ‘Een nieuwe ster aan het firmament der ontwerpers is Simon Mari Pruys, die in “de Volkskrant” op 1 september onder de titel Tekens begonnen is op mijn hoofd een stroom van cliché’s uit te storten. Wie is deze Simon Mari? Het is geloof ik ook weer zo’n soort van vakman op het gebied van de goede smaak, die in vele periodieken blijk geeft van de behoefte de mode op de voet te volgen in diepzinnige taal, zodat je aan zijn stukken steeds weer vol hoop begint zonder aan het eind met zekerheid te kunnen zeggen wat er eigenlijk in stond.’

Dat liet Pruys niet op zich zitten: ‘Mij wordt verweten dat ik de deskundige uithang; iets waar ik echt kwaad over ben, want als ik ergens de schurft aan heb zijn het deskundigen. Ik ben niets anders dan een vrolijke dilettant en dat wil ik ook blijven.'(16)‘Tekens: Tussen twee vuren’, de Volkskrant, 29 september 1979. Het publiek en de architecten zouden volgens hem verschillend naar gebouwen kijken, namelijk respectievelijk vanuit psychologische categorieën en architectonische maatstaven. Dat leverde misverstanden op, maar, zo zei Pruys enigszins miskend: ‘Ik preek al vijftien jaar voor lege kerken.’

Pruys afficheerde zich dus enerzijds als een dilettant en anderzijds als een kenner, en verdedigde de ene keer vol verve de avant-garde en het onbegrijpelijke van kunst, waar hij dat de andere keer aanviel. Zo schreef hij naar aanleiding van de kunst aangebracht in het nieuwe Raadhuis van Amstelveen op 7 juni 1980, dat het publiek zich liet verneuken. ‘Het lijkt er zolangzamerhand op, dat we, zodra we het woord “K” horen onmiddellijk in de houding moeten gaan staan en onze smoelen houden. Je mag alleen maar ja en amen roepen. Zeg je “slecht” dan ben je dom. Zeg je “lelijk” dan heb je nergens verstand van. Denk je bij jezelf – zoals ik, toen ik er rondwandelde – “vuile oplichters!” dan is het hek van de dam. Toch dacht ik voortdurend: moderne kunst is hard op weg een geraffineerde manier van flessetrekkerij te worden.’ Hier leek Pruys niets van mening te verschillen met iemand als Tamar.

Wat zijn werkelijke mening was, bleek uit een reactie op de cultuurpolitiek van Joop den Uyl, in een uitgebreid ingezonden artikel onder de kop ‘Pleidooi voor een volksaristocratie’.(17)In de Volkskrant, 23 juli 1979. ‘Het is en blijft onzinnig’, zo schreef hij, ‘om mensen begrip voor kunst of voor specifieke vormen van kunst te willen bijbrengen. Nog grotere onzin is het om, zoals sommigen nog steeds wensen, het gehele volk tot kunstenaars in spe te willen bombarderen om het vervolgens in “creativiteitscentra” onder te brengen. (…) Het gehuil over arbeiders die zo dom en onontwikkeld zouden zijn, geen belangstelling voor wat dan ook zouden hebben is schijnheilig. Vroeger sprak men nog wel over opvoeding, volksopvoeding, verheffing van het volk en meer van dergelijke kreten. Sinds een jaar of tien mag dat niet meer en is Jan de arbeider praktisch heilig verklaard. Hij mag niet opgevoed worden; hij moet in zijn waarde worden gelaten.’

Pruys vond kunst en cultuur weliswaar ‘het allerbelangrijkste, zo niet het enig belangrijke op deze wereld’, maar begrip ervoor moest volgens hem ontstaan bij de basis, door het ontwikkelen van een gevoel voor kwaliteit, te beginnen met het huisraad. Die kwaliteit stond lijnrecht tegenover de waarden en normen die er door de socialisten waren ingepompt, namelijk meer loon en meer bezit, met als gevolg een maatschappij waar commerciële waarden en consumptie de boventoon voerden. Hij wilde een ander waardesysteem, een ‘aristocratisch waardesysteem’. ‘Mijns inziens wordt het tijd dat we langzaam gaan overschakelen van de consumptie van bankstellen, al dan niet met leer bekleed, naar de consumptie van gedachten, denkbeelden en poëzie. Het ligt allemaal klaar en het kost niets, behalve inspanning.’

Mary Steenpuist

Pruys kreeg veel reacties. Vooral zijn Friese stukken deden bewoners en betrokkenen in de regio naar de pen grijpen. Tot zijn genoegen liet hun omgeving hen niet onverschillig en hadden de stukken invloed, ofschoon het Leeuwarder jongerenblad STIK hem persifleerde als Simon Mary Steenpuist. De rubriek Tekens riep meer verzet op, onder andere ook van schrijver Gerrit Komrij en van tijdschrift Plan dat zich bekritiseerd voelde. Namens de redactie schreef H.J. Bakker een brief aan de Volkskrant waarin de stukken betiteld werden als ‘puddinkjes met bessensap’.(18)Brief H.J. Bakker van 26 februari 1980, archief Pruys. Hij verweet Pruys dat hij die puddinkjes opdiende als hoofdgerecht.

Dat was het dilemma van de columnist. Columnisten hebben een groot bereik en worden goed gelezen. Maar hun ‘stukkies’ worden zelden serieus genomen als kunstkritiek of door vakgenoten. Toch opende Pruys perspectieven, stelde hij dingen ter discussie en was het wellicht juist zijn kracht dat hij buiten de vakpers van zich liet horen. En achteraf kun je stellen dat dit altijd zijn streven is geweest: een brug slaan tussen het vak, de specialisten en het grote publiek.

Frederike Huygen, 2009

noten   [ + ]

1. M. van Rooy, ‘De toekomst van de industriële vormgeving en de sterke arm’, NRC Handelsblad, 5 januari 1974; J.M. Dirken, ‘Dirken over Dingen vormen mensen’, IV-Nieuws 57 (1972) november; interview I. de Roode met A.A. van der Sande, 28 juni 1990.
2. W. van Dieren, ‘De criteria voor overbodigheid’, NRC Handelsblad, 10 november 1972.
3. Zie brief Pruys aan Reinoud, voorzitter van de Raad, 25 september 1973 (archief Pruys) en zijn ingezonden brief in NRC Handelsblad, ‘De toekomst van de industriële vormgeving en de sterke arm’, 12 januari 1974; artikelen uit de pers in archief Pruys.
4. Brief Raad van bestuur KABK aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, 6 september 1971, archief KABK/Gemeentearchief Den Haag.
5, 7. Interview I. de Roode met J.J. Beljon, 10 augustus 1990.
6. Jaarverslag 1971 Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten Den Haag, Den Haag 1972, p. 3.
8. J.J. Beljon, ‘Klassiek feuilletonist. Stem van Pruys wordt gemist’, de Volkskrant, 8 september 1980.
9. Interview I. de Roode met Robert Schütte, 17 mei 1990.
10. Pruys was er tussen 1974 en 1978 in dienst. Gesprek I. de Roode met René van der Land, 4 juli 1991; brief Pruys 28 augustus 1978, archief Pruys.
11. Dit archief bevindt zich in het Nederlands Architectuurinstituut Rotterdam. Interview F. Huygen met Maria Pruys, 15 juni 2007.
12. W. van Dieren, ‘Kruistocht tegen de specialisten’, NRC Handelsblad, 26 april 1975.
13. J.J.Vriend, ‘De informatiedrift van Pruys’, De Groene Amsterdammer, 29 januari 1972.
14. Simon Mari Pruys, Industriele vormgeving…, Amsterdam 1973, p. 19.
15. ‘Tekens: Wiener mélange’, de Volkskrant, 1 september 1979.
16. ‘Tekens: Tussen twee vuren’, de Volkskrant, 29 september 1979.
17. In de Volkskrant, 23 juli 1979.
18. Brief H.J. Bakker van 26 februari 1980, archief Pruys.