Eigenzinnig en controversieel: de criticus Simon Mari Pruys, deel 1

Architecten en vormgevers zijn lieve, hele lieve mensen. Ze willen zo graag de wereld mooi maken. Heel mooi. Wij zijn bezig ontzettende weerstanden op te bouwen tegen de cultuur. Wanneer dat zo doorgaat voorzie ik voor de toekomst een opstand der cultuurlozen op dezelfde wijze als we zelf de opstand der proletariërs hebben opgeroepen, door het bezit van geld en goederen als primordiaal voor het menselijk bestaan te beschouwen. Het klinkt hardvochtig en afschuwelijk maar wij zijn bezig honden kaviaar te leren eten en poezen te leren zwemmen.

De als ontwerper opgeleide Simon Mari Pruys (1927-1980) ontpopte zich in de jaren zestig en zeventig tot een toonaangevend criticus van vormgeving en architectuur in Nederland. Hij schreef kritieken en columns in een aantal tijdschriften en kranten en publiceerde het boek Dingen vormen mensen dat in 1972 een bijzonder kritisch geluid liet horen over de relatie van industriële vormgeving tot maatschappelijke verschijnselen als het consumentisme en het milieu. Veel van zijn stukken zijn nog steeds bijzonder interessant en actueel, echter de criticus kreeg tot op heden weinig aandacht. Buiten een artikel van Ingeborg de Roode en een korte biografie in Visies op vormgeving deel 2, is er niets over hem geschreven.(1)I. de Roode, M. Theunissen, Voorbeeldig gemaakt. Berlage, Bromberg, Goed Wonen en Pruys over vormgeving, Eindhoven (Studium Generale TU) 1987; F. Huygen, Visies op vormgeving. Het Nederlandse ontwerpen in teksten, deel 2 1944-2000, Amsterdam 2008, p. 370.

Onderstaand artikel vult de lacune op, op basis van het door De Roode verzamelde materiaal en nieuw onderzoek in het persoonlijke archief van Pruys.

Simon Mari Pruys met zijn ouders in Indie
Simon Mari Pruys met zijn ouders in Indie

Jeugd en achtergrond

Simon Mari Pruys was de oudste zoon van Gerrit Pruys en Adriana Maria Schouten en werd in 1927 geboren in Kediri op Java waar zijn vader werkzaam was als chemicus bij een suikerfabriek.(2)De biografische informatie over Pruys is ontleend aan diverse CV’s en brieven uit zijn archief, aan een interview van I. de Roode met zijn tweede vrouw Maria Pruys, op 23 augustus 1990, een van De Roode met Maria Pruys en Robert Schütte op 4 oktober 1990 en een van F. Huygen met Maria Pruys op 15 juni 2007; aan B. Bruins, ‘Simon Pruys: De mens dan het huis’, De Vrouw en haar Huis 57 (1963) 8, pp. 424-428. Van zijn vader weten we dat hij gereformeerd was en architect had willen worden, van zijn moeder is bekend dat zij de dochter was van een antroposofisch arts. Toch beschreef Pruys zijn milieu niet als een waar kunst belangrijk werd geacht. Het gezin, dat vijf kinderen telde, kwam in 1934 terug naar Nederland en woonde in Zeist en in Arnhem. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Gerrit Pruys actief in het verzet onder de naam Kees van Gelder en moest het gezin tijdelijk elders wonen.

Simon Mari volgde de HBS, maar maakte die niet af. De vervolgstudie bouwkunde aan de MTS of HTS vond hij ‘te droog’, en hij ging schilderlessen volgen bij Jeroen Voskuil in Amsterdam. ‘Maar toen moest ik toch beslissen welke officiële opleiding ik zou volgen. Ik wilde de schilderkant uit, maar m’n ouders vonden het beter dat ik een “beroep” zou kiezen.'(3)Bruins 1963, p. 424. Dat werd eind jaren veertig de reclameopleiding aan de Haagse academie. In één van zijn cv’s vermeldde Pruys dat zijn ouders hem vanaf 1949 niet langer onderhielden en dat hij als freelancer ging samenwerken met de (reclame)tekenaar Raymond N. Bär von Hemmersweil, bekend van de illustraties van het kinderboek Wipperoen. In zijn vrije tijd schilderde en dichtte hij ‘als een gek’.(4)Ibidem. Een jaar later trok Pruys naar Parijs waar hij zich met moeite in leven hield met teken- en reclamewerk voor het bedrijf Materiel Technique Industriel en voor ontwerper Martin Engelman, en met tal van andere baantjes. Naar eigen zeggen had hij in een Frans klooster een experimenteel toneelstuk over Vincent van Gogh geschreven en een altaar en een kapel ontworpen. In 1951 huwde hij de eveneens in Den Haag opgeleide binnenhuisarchitecte Hanny van der Geest. Wegens de slechte woonomstandigheden en geldgebrek verlieten ze Parijs en terug in Nederland kwam Hanny voor de stichting Goed Wonen te werken.

Het bureau Pruys-van der Geest en de jaren vijftig

Pruys en Van der Geest begonnen in Amsterdam een eigen bureau op het gebied van interieurinrichting waarbij Pruys aanvankelijk de commercieel-administratieve taken op zich nam, maar later ook ontwierp. Zij hielden zich bezig met interieurs en meubelen voor particulieren, richtten enkele kantoren, winkels en stands in, en ontwierpen dessins. Pruys was ook actief als fotograaf. ‘De opdrachten werden echter met de jaren minder, voornamelijk door gebrek aan nieuwe relaties, zodat ik mij begin 1955 genoodzaakt zag naar ander werk uit te zien.'(5)Pruys, ‘Arbeidsverleden van S.M. Pruys’, archief Pruys. Dat andere werk bestond uit gidsen voor reisbureau Lissone en Lindeman en het assisteren van S. Hofman bij het maken van sieraden. Het was geen vetpot. Maar in 1959 publiceerde het echtpaar de pocket Het binnenhuis bij uitgeverij Meulenhoff waarvan maar liefst 15.000 exemplaren over de toonbank gingen, en een jaar later hield Pruys een lezing over het onderwerp dat hem sindsdien zou fascineren: de filosofische en psychologische achtergronden van het interieur.

Pruys in Parijs
Pruys in Parijs

Hij schreef zich in 1962 in als student sociale psychologie. ‘Hij liep al jaren met het idee rond’, schreef Van der Geest in een brief. ‘Door Architecten zowel als Binn. arch. worden n.l. grote blunders geslagen zodra ze zich moeten gaan bezig houden met de inrichting van hotels en van grotere projecten, als: ziekenhuizen, bejaardentehuizen, fabrieken, kantines, krankzinnigengestichten, gevangenissen enz. Bij zulke opdrachten kom je er niet met de overweging of het mooi is en functioneel maar spelen sociaal psychologische overwegingen een veel grotere rol. Vandaar deze studie, waar hij zich, zoals bij alles wat hij doet, op werpt met een ijver en ernst alsof hij daarnaast niets anders aan zijn hoofd heeft.'(6)Brief H. Pruys-van der Geest aan mevrouw B. Bonde Jensen-Elze, 9 februari 1963, archief Pruys. Bonde Jensen was correspondente voor een Deens tijdschrift.

Pruys’ ijver wierp vruchten af. Hij begon in 1962 te schrijven voor het blad Mobilia, ging doceren aan de avondopleiding voor architecten van de academie in Den Haag en won de tweede prijs in de First Daily Mirror Furniture Design Competition 1962 in Londen met het prototype van een slaapkamerameublement. De prijs bedroeg fl. 5.000. Het ameublement, een variabele combinatie van twee bedden en kasten en een kaptafel, was bedoeld als vrijstaand object in de ruimte. De prijs en de erkenning van zijn talent door een jury waarin internationale coryfeeën zitting hadden als Arne Jacobsen en Charles Eames, vervulde hem met trots en het bericht kreeg veel aandacht in de Nederlandse pers. Pruys slaagde er echter niet in het ameublement in productie te krijgen en de prijs schijnt hem ook nauwelijks nieuwe opdrachten opgeleverd te hebben. Toch werkte het bureau Pruys-van der Geest in de jaren zestig voor particulieren en fabrikanten als Kembo, Halbertsma, de Venlosche Clubfauteuilfabriek en De Cirkel. Maar de publicitaire arbeid kreeg de overhand.

Woongenot en levensgeluk

De publicatie Het binnenhuis, een pocketboek met ‘adviezen voor woninginrichting’, was een van de vele instructieve interieurboeken die er in die jaren verschenen. Net zoals nu de woontijdschriften en -winkels (en televisieprogramma’s) bloeien, was er ook toen een grote belangstelling voor het interieur. Het echtpaar Pruys wilde de consument wegwijs maken in praktische zaken en voorlichting geven opdat men naar eigen inzicht zijn woning kon inrichten. Het stond dan ook vol met adviezen en informatie over zaken als verlichting en verwarming, vloerbedekkingen en matrassen, inclusief een lijst van merken, fabrikanten en prijzen. En het gaf inzicht in aspecten als ruimte, kleur, verhoudingen en compositie.

De voorkeur van de schrijvers ging uit naar open ruimtes met kasten als scheidingswanden. Een aantal van hun eigen projecten diende ter illustratie. Op die afbeeldingen zien we veel zelfgetimmerde combinatiemeubels en opklap- of inklapbare, ruimtebesparende kasten. Ze varieerden vrijelijk met contrasten in kleur en materiaal, bijvoorbeeld in de deurtjes van kasten. Ook op wanden pasten zij verschillende kleuren en texturen toe. De bewoner werd aangeraden met zulke elementen vooral fantasievol om te gaan.

De woning was bedoeld als een vrijplaats en een leefplaats ten dienste van ‘de vrije ontplooiing van de persoonlijkheid’. (p. 9) Echter, vrijheid kon niet bereikt worden door de dwang van status, schijn of oneerlijkheid. Zulke drijfveren vormden ‘een ernstige belemmering bij het bereiken van woongenot en levensgeluk.’ (p. 20) In die zin onderschreven de auteurs de ideologie van Goed Wonen, zoals zij ook kitsch en prullaria afwezen als levensverstikkende elementen. En ook zij propageerden het moderne wonen, ofschoon zij aantekenden dat men het functionalisme en het rationalisme niet moest overdrijven.

Hoewel zij het bijbrengen van smaak en het decreteren van wat mooi en lelijk is een ‘even onzinnige als onmogelijke zaak’ achtten, getuigde hun boekje niet van het tegendeel. Smaak en stijlgevoel kon ook in hun ogen ontwikkeld worden, maar hun accent lag op het inzicht geven in factoren als ruimte, kleur, contrast en harmonie en tevens in de psychologie van het wonen. In navolging van de psychologe Mary Zeldenrust-Noordanus onderkenden zij dat het binnenhuis tegemoet moest komen aan de behoefte aan veiligheid, representatie en conformisme. En dat het een tegenwicht bood aan angst, onzekerheid en onrust. ‘Heel het gevecht om het doelmatige, functionele interieur is bij voorbaat verloren wanneer men het psychologische aspect niet als een volwaardige factor van de functie van meubel en interieur erkent.’ (p. 56) Mensen kochten nu eenmaal protserige dingen om te ontsnappen en als ‘verdovingsmiddel’. Toch ging ook het echtpaar ervan uit dat zulke behoeften en motiveringen om te buigen vielen en beter bevredigd konden worden door eerlijke moderne vormgeving en eigentijdse oplossingen.

Het credo van Pruys werd door hem als volgt verwoord in een interview met tijdschrift De vrouw en haar huis: ‘Ik ga uit van de mens en daarom pas ik eigenlijk niet in deze tijd. Ik ben modern, zo modern als ‘t maar kan, maar ik ga niet uit van de estetika. Wil je het doen zoals ik wil, dan moet je een gedegen kennis hebben van de mens (psychologie, psycho-analyse, sociale psychologie). Je bent dan ook milder ten opzichte van de smaak van een ander. Mijn bedoeling is eerder om de wereld gelukkig te maken, dan om hem mooi te maken ten koste van de mens die er in leven moet. Ik zou me een oplichter voelen.'(7)Bruins 1963, p. 427 (noot 2).

Zijn eigen huis was volgens de verslaggeefster een gezellige, ordeloze boel waar onder andere ‘verrukkelijke’ waterloopleinstoelen stonden en een pottenbakkersoventje van Hanny. In zijn kunstwerken – foto’s, aquarellen en schilderijen – liet hij zich leiden door kleur, compositie, subtiliteit en nuance, en waren de plantaardige en biologische vormen een verwijzing naar de natuur van Indië.

Slaapkamer 1962
Slaapkamer 1962

De eerste de beste juffrouw

Uit de correspondentie van begin jaren zestig blijkt dat Pruys zich toen als docent en publicist vooral opwierp als verdediger en propagandist van de interieurarchitect. In een brief aan Diligentia, uitgever van Mobilia, stelde hij dat hij de status van dat vak wilde verhogen door kritiek te leveren en misstanden en misverstanden te lijf wilde gaan.(8)Brief Pruys aan Diligentia, 22 februari 1963, archief Pruys. De onkritische instelling van de redactie, die de belangen van de producenten behartigde, stuitte hem tegen de borst. ‘Ik wens bovendien’, zo vervolgde hij, ‘niet op dezelfde wijze gehonoreerd te worden als de eerste de beste juffrouw die over vitrage of dekens schrijft.'(9)Brief Pruys aan Mobilia, 7 mei 1963, archief Pruys. Het zou niet de laatste keer zijn dat hij zich beklaagde over geringe honoraria en met een opdrachtgever in discussie ging om ook onderzoek betaald te krijgen.

Mobilia werd gevolgd door bijdragen aan de woonbijlage van Het Parool (1963-1966) en aan Woonwijzer (1965-1970). Hanny en Simon, soms samen, soms apart, werkten ook mee aan televisieprogramma’s van de AVRO waaronder Televizier en Avrodite. Zij begonnen enige reputatie te krijgen, werden benaderd voor artikelen en ’causerieën’, maar boden zichzelf ook aan bij tal van opdrachtgevers. In de wereld van de ontwerpers trad Pruys voor het eerst naar voren met de lezing Norm en vorm voor de Kring Industriële Ontwerpers (KIO) in 1964 die ook gepubliceerd werd in tijdschrift Forum.

Het Parool 1963-1966

Ofschoon het echtpaar Pruys alles samen deed, was het in eerste instantie Hanny die in 1963 voor Het Parool begon te schrijven. Vanaf 1964 werd Simon redacteur van de wekelijkse pagina in het supplement PS gewijd aan wonen en industriële vormgeving. Beiden bespraken tentoonstellingen en ontwerpers en gaven inzichtelijke voorlichting over aspecten van het wonen. De pagina, uniek in Nederland, was dus informatief en voorlichtend, met hier en daar een kritische noot. Ze schreven over Kho Liang Ie, Martin Visser, George Nelson, Charles Eames en Deense vormgeving; over exposities van Goed Wonen en het Centrum voor Industriële Vormgeving of het Stedelijk Museum; over kastwanden, zonwering en tienerkamers.

In 1965 gaf Pruys in het stuk ‘Natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid’ op 15 mei, aan dat hij met de begrippen ‘mooi’ en ‘lelijk’ niet uit de voeten kon. Zijn maatstaf voor de rubriek was ‘of wij met een oorspronkelijke creatie te maken hebben’, met andere woorden, ‘of achter de vorm in kwestie een bewuste overtuiging voelbaar is en of deze overtuiging ook vakkundig op de materie is overgedragen’. Hij hanteerde voor ‘goed’ in het geval van een meubel, de begrippen natuurlijk en vanzelfsprekend. ‘Om een goed ontworpen voorwerp hangt een volmaakte stilte, althans volgens de maatstaven die ik aanleg. Die stilte ontstaat, doordat alle problemen zijn opgelost, alle vragen beantwoord.’ Dit stond in tegenstelling tot moderne kunst, waar vooral het nieuwe en het actuele als criteria golden.

Vormgeving betekende in zijn ogen een meerwaarde die boven het strikt functionele uitging.(10)Simon Mari Pruys, ‘George Nelson’, Het Parool 23 januari 1965, en K. Sanders en SMP, ‘Industriele vormgeving, goed en niet-goed’, Het Parool, 27 februari 1965. Immers zodra een consument ging kiezen tussen twee vergelijkbare producten speelden er andere argumenten mee. Hij zette zich dus af tegen de strikt functionalistisch-esthetische opvatting van Goed Wonen en het Instituut voor Industriële Vormgeving (IIV) en zocht naar andere, vooral psychologische factoren in plaats van argumenten als het kunstelement of de avant-garde. Zo schreef hij dat hij de hang naar antiek en ouderwets van de jeugd volkomen kon begrijpen als een reactie op de moderne vormgeving die ‘te logisch, te streng, te principieel, te dogmatisch [is] en hij getuigt te weinig van levensvreugde, vitaliteit en avontuur.'(11)Simon Mari Pruys, ‘Liefde voor antiek’, Het Parool, 5 juni 1965.

In 1965 deed Pruys via de krant een lezersonderzoekje dat hem bevestigde in zijn veronderstellingen.(12)Simon Mari Pruys, ‘Een studie in interieurologie’, Het Parool 13 maart en 10 april 1965. Hij toonde een tekening van een modern interieur en vroeg de lezers naar de persoonlijkheid van de bewoner. Ofschoon niemand in zo’n interieur wilde wonen, bleken de respondenten er niet onwelwillend tegenover te staan. Toch werd de bewoner omschreven als: ‘een koele, harde en onemotionele man met een bijna griezelige zucht tot orde en netheid. Stug, eenzelvig en ontoegankelijk, hoewel eerlijk en rechtvaardig. Een streng-principiële en evenwichtige, maar ietwat egocentrische figuur.’

Het laatste artikel was van de hand van Hanny Pruys-van der Geest en verscheen op 26 maart 1966 onder de veelzeggende titel ‘Tevreden wonen belangrijker dan een volmaakt interieur’. Daarin benadrukte zij nogmaals dat eenheid en harmonie belangrijk waren. Andere bladen waarvoor Pruys schreef waren in de jaren zestig: Woonwijzer, Tussen de rails, Delta, de NRC en het Algemeen Handelsblad. Ook de meubelfirma’s UMS Pastoe en ‘t Spectrum maakten gebruik van zijn diensten als tekstschrijver. De eerste voor een aantal advertenties en de tweede voor haar 40-jarige jubileum. Intussen leverde hij, zoals blijkt uit de correspondentie uit die tijd, adviezen en ontwerpen aan fabrieken als Kembo en Halbertsma waaronder een bejaardenstoel en kasten. Maar ook had hij van Meulenhoff opdracht gekregen het boek Signs & Design te schrijven waarvoor de uitgeverij hem een voorschot verstrekte van maar liefst 60.000 gulden.(13)Aldus zijn informatie in de column Tekens, de Volkskrant 5 april 1980. Volgens zijn vrouw Maria was het totaalbedrag 40.000 gulden geweest.

Interieur naar ontwerp van het echtpaar Pruys
Interieur naar ontwerp van het echtpaar Pruys

De nieuwe onzakelijkheid

Hoe het denken van Pruys zich ontwikkelde valt te zien aan de bundeling van artikelen uit de jaren zestig De nieuwe onzakelijkheid, een boek dat in 1971 bij Meulenhoff verscheen.(14)Theo Sontrop van de uitgeverij schreef Pruys op 25 februari 1972 dat er van de 2000 exemplaren slechts 649 waren verkocht, archief Pruys/NAi. Het was een zoektocht naar de betekenis en de waarde van vormgeving die begon bij de vragen: wie is de mens voor wie de architecten en vormgevers werken, en hoe valt de kloof te dichten tussen de vormgevers en het publiek. Pruys deelde de toen heersende mening dat het hebben van smaak een zaak was van vorming, tijd en rijping, een leerproces. Publicitaire arbeid en voorlichting moesten daarom volgens hem gericht zijn op het geven van inzicht en niet op eenvoudige goed- of afkeuringen. Tegelijkertijd riep hij de vormgevers en architecten op rekening te houden met de menselijke behoeften aan veiligheid, geborgenheid en vanzelfsprekendheid.

Herhaaldelijk wees Pruys op de sociologie, de psychologie en de semiotiek als hulpwetenschappen die meer inzicht en verdieping konden geven aan het vak. Zelf zocht hij naar de sleutel van de taal der dingen en de communicatieve waarde van vormgeving. Daar maakte hij zijn levenswerk van zoals blijkt uit zijn manuscript Signs & Design en uit het enorme kaartsysteem dat hij aanlegde rondom tal van begrippen en eigenschappen zoals warm en koud, natuurlijkheid, agressie, kitsch en vele andere.

Daarnaast probeerde Pruys de veranderingen die zich voordeden in de maatschappij en in het vak te duiden, zoals de opkomst van de popcultuur en de toenemende consumptie die de ontwerpcultuur ondermijnden. De popcultuur zag hij als een beweging van ‘onderaf’ en van amateurs, een reactie op de steriliteit die hij echter modieus en niet evenwichtig vond. Het consumentisme zou een jaar later het hoofdonderwerp van Pruys’ studie Dingen vormen mensen worden, gerelateerd aan de crisis binnen de Stichting Industriële Vormgeving. Intussen nam Pruys’ belangstelling voor de gebouwde omgeving en de architectuur toe. De stenen die hij in de vijver gooide, vertoonden steeds wijdere kringen.

Crises en rellen: Pruys en het IIV

Pruys was sinds 1966 betrokken bij het Instituut voor Industriële Vormgeving als lid van de keuzecommissie die bepaalde wat er in het Centrum voor vormgeving getoond werd. Ook maakte hij deel uit van het dagelijks bestuur en was hij betrokken bij de voortdurende discussie over het beleid en over het voortbestaan van deze organisatie. De relatie met de subsidiërende overheid, het ministerie van Economische Zaken, was slecht en ook intern heerste er verschil van mening over de koers.(15)Voor de geschiedenis van het IIV, zie: F, Huygen, ‘Vechten tegen de bierkaai’, in: H. Wolters en G. Staal (red), Holland in vorm, Den Haag 1987, pp. 76-86.

Directeur A.P. (Teun) Bruigom sprak zijn waardering uit voor de kritische inbreng van Pruys, ‘omdat je een van de weinigen in ons landje bent die door literatuurstudie en zelf denken er een eigen, goed gefundeerde mening op na houdt.'(16)Brief Bruigom aan Pruys, Pinksteren 1969, archief Pruys. Bruigom lag in 1969 ziek thuis omdat hij een hartaanval had gehad en werd vervangen door Nico Verhoeven, schrijver en sociaal-pedagoog die al werkzaam was voor het instituut. De overheid besloot dat het Centrum moest sluiten en vroeg om nieuw beleid. Pruys werd verzocht dit nieuwe beleid te formuleren.

Die was er intussen van overtuigd geraakt dat de problematiek van de industriële vormgeving vanuit een breder en politiek-maatschappelijk oogpunt bekeken moest worden. Hij schreef aan Rudy Kousbroek: ‘dat wij na jaren van interne strijd het idee ingang hebben kunnen doen vinden dat industriële vormgeving primair een culturele en geen economische aangelegenheid is.'(17)Brief Pruys aan Kousbroek, 15 november 1969, archief Pruys. De interne strijd moest echter nog beginnen.

Het instituut was begin jaren zeventig bezig met overleven. Eindeloze vergaderingen en tal van besprekingen vonden plaats over financiering en beleid, en het voortbestaan hing aan een zijden draadje. De econoom A.A. (Loek) van der Sande kwam het bestuur versterken, maar zijn pragmatische, op overleving gerichte koers leidde tot een splijting in de gelederen. Hij vond Pruys, Verhoeven en Wouter van Dieren, afkomstig uit de milieubeweging, tegenover zich. Zij waren van mening dat de industriële vormgeving een maatschappelijke verantwoordelijkheid had in het licht van overproductie, consumptie, milieu en energie. Binnen de overkoepelende Raad voor Industriële Vormgeving en het dagelijks bestuur ziekten, ondanks de eerdere aanvaarding van de aanbevelingen van Pruys en de zijnen, de controverses door.

Hoewel de nota Pruys uitdrukkelijk bedoeld was als een stuk dat discussie moest losmaken, werden de kritische kanttekeningen die hij plaatste bij zowel het instituut als bij het verschijnsel vormgeving en de industrie, gaandeweg gezien als ondermijnend. Ook de in 1972 aangetreden nieuwe voorzitter van de Raad, H. Reinoud, oud directeur-generaal van de PTT, viel Pruys af en noemde hem iemand die de maatschappij en de economische orde wilde hervormen.(18)Anoniem, ‘Conflict industriële vormgeving om consumentenbelang’, NRC Handelsblad, 28 september 1973. Voor het trio ‘querulanten’, ook veroordeeld door de ontwerpersvereniging KIO, was de maat vol toen hun inbreng niet voldoende en verkeerd in de notulen stond. Een voor een verlieten zij in 1973 de Raad. De perikelen werden breed uitgemeten in de pers en de rel was compleet toen Van der Sande Pruys aanklaagde wegens smaad en de criticus bezoek kreeg van een politieagent.

Wordt vervolgd in deel 2

noten   [ + ]

1. I. de Roode, M. Theunissen, Voorbeeldig gemaakt. Berlage, Bromberg, Goed Wonen en Pruys over vormgeving, Eindhoven (Studium Generale TU) 1987; F. Huygen, Visies op vormgeving. Het Nederlandse ontwerpen in teksten, deel 2 1944-2000, Amsterdam 2008, p. 370.
2. De biografische informatie over Pruys is ontleend aan diverse CV’s en brieven uit zijn archief, aan een interview van I. de Roode met zijn tweede vrouw Maria Pruys, op 23 augustus 1990, een van De Roode met Maria Pruys en Robert Schütte op 4 oktober 1990 en een van F. Huygen met Maria Pruys op 15 juni 2007; aan B. Bruins, ‘Simon Pruys: De mens dan het huis’, De Vrouw en haar Huis 57 (1963) 8, pp. 424-428.
3. Bruins 1963, p. 424.
4. Ibidem.
5. Pruys, ‘Arbeidsverleden van S.M. Pruys’, archief Pruys.
6. Brief H. Pruys-van der Geest aan mevrouw B. Bonde Jensen-Elze, 9 februari 1963, archief Pruys. Bonde Jensen was correspondente voor een Deens tijdschrift.
7. Bruins 1963, p. 427 (noot 2).
8. Brief Pruys aan Diligentia, 22 februari 1963, archief Pruys.
9. Brief Pruys aan Mobilia, 7 mei 1963, archief Pruys.
10. Simon Mari Pruys, ‘George Nelson’, Het Parool 23 januari 1965, en K. Sanders en SMP, ‘Industriele vormgeving, goed en niet-goed’, Het Parool, 27 februari 1965.
11. Simon Mari Pruys, ‘Liefde voor antiek’, Het Parool, 5 juni 1965.
12. Simon Mari Pruys, ‘Een studie in interieurologie’, Het Parool 13 maart en 10 april 1965.
13. Aldus zijn informatie in de column Tekens, de Volkskrant 5 april 1980. Volgens zijn vrouw Maria was het totaalbedrag 40.000 gulden geweest.
14. Theo Sontrop van de uitgeverij schreef Pruys op 25 februari 1972 dat er van de 2000 exemplaren slechts 649 waren verkocht, archief Pruys/NAi.
15. Voor de geschiedenis van het IIV, zie: F, Huygen, ‘Vechten tegen de bierkaai’, in: H. Wolters en G. Staal (red), Holland in vorm, Den Haag 1987, pp. 76-86.
16. Brief Bruigom aan Pruys, Pinksteren 1969, archief Pruys.
17. Brief Pruys aan Kousbroek, 15 november 1969, archief Pruys.
18. Anoniem, ‘Conflict industriële vormgeving om consumentenbelang’, NRC Handelsblad, 28 september 1973.