De kunsthistoricus als bedrieger: een reactie op Meitner

In de reactie van Richard Meitner op het artikel van Chris Reinewald over vrije vormgeving op deze site, kom ik een aantal misverstanden over kunsthistorici tegen waar ik op wil reageren. Natuurlijk, het is een cliché dat kunsthistorici mensen zijn die graag dingen ‘in laatjes’ wegstoppen, lekker overzichtelijk. Meitner spreekt over ‘de categorie’ als de grootste blinde vlek van kunsthistorici en critici, zij zouden vooral de vurige wens koesteren te willen benoemen, ‘definitief te benoemen’. Maar dat valt nog te bezien, en een naam is nog geen categorie. Iedere poging tot definiëring van een categorie legt immers de uitzonderingen daarop bloot waardoor het werken met categorieën of stromingen op zich niet zo zinvol lijkt. Dat kunsthistorici/critici iets willen benoemen klopt: iets benoemen betekent iets een naam geven, en iets een naam geven betekent dat je het erkent en een identiteit toekent. Als het goed is zijn nieuwe namen of begrippen ingebed in een theoretisch raamwerk dat tot nieuwe inzichten over individuele kunstwerken kan leiden. Ik denk aan inspirerende begrippen als ‘dematerialized art’, ‘objecthood’ of  ‘post post modernism’.

Vrije vormgeving is een lastig begrip en ‘conceptual craft’ is een wangedrocht, ik gebruik ze liever niet. In het geval van ‘vrije vormgeving’ heb ik wel waardering en begrip voor de poging om een fenomeen dat toen – in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw – nieuw en in opkomst was, te benoemen. Het is alleen jammer dat het al snel – inderdaad – als een nieuwe categorie opgevat werd – handig voor instanties, overheden e.d.

Meitner stelt de vraag of ‘de term “vrije vormgeving” is ontstaan uit een poging om alles wat niet op comfortabele wijze onder de noemer design of kunst te rangschikken en te bespreken viel (…) een nieuwe naam te geven’. Nee, vrije vormgeving is gewoon een variant op namen als ‘toegepaste kunst’, ‘kunstambacht’ en ‘kunstnijverheid’ (Meitner introduceert zelf trouwens het hybride begrip ‘craft art’). We worstelen al meer dan honderd jaar met dit soort namen en de daarmee verbonden ideologieën zoals vakmanschap, tijd, authenticiteit en traditie, en niet alleen in Nederland. Zie: Glenn Adamson’s boek Thinking through Craft. Uit deze en andere publicaties van dezelfde schrijver spreekt de wens om ‘craft’ als categorie geheel af te schaffen en het woord liever te gebruiken in de zin van een fenomeen dat in alle kunst, architectuur en design een rol speelt.

Als Meitner stelt dat kunsthistorici dingen willen verklaren, verduidelijken en plaatsen, heeft hij gelijk maar dit betekent niet dat ‘alles wat ambigu is’ hen ‘een doorn in het oog is’. In tegendeel, zou ik zeggen. Zelf ben ik juist gefascineerd door die overgangsgebieden. Daar gaan veel van mijn lezingen over, en ook een deel van het boek dat ik op dit moment schrijf. Op de rafelrandjes van de kunsten gebeuren de meest interessante dingen.

Vervolgens vindt Meitner dat kunsthistorici zich beter op kwaliteit zouden kunnen richten, en op het individu. Kwaliteit is echter maar een relatief begrip, afhankelijk van tijd, context en smaak, en bovendien speelt kwaliteit als waardebegrip in heel veel teksten over kunst een impliciete rol. Ook individuen maken trouwens onderdeel uit van hun tijd en cultuur. Geen kunsthistoricus zal het belang van de individuele kunstenaar ontkennen maar het is juist de taak van de kunsthistoricus om het individu in samenhang met zijn/haar tijd te bestuderen en om onderzoek te doen naar de receptie van kunstwerken. De individuele kunstenaar werkt namelijk niet in een etherisch vacuüm.

Meitner’s stuk eindigt vervolgens met een aanval op de kunsthistorici waaruit een diepe minachting voor deze soort spreekt. Wij zijn de wijsneuzen die deze ‘mensen van gevoel en van intuïtie’ wel zullen vertellen wat hun werk te betekenen heeft en waar het thuishoort. Zo had ik er nog niet over nagedacht, wel heb ik altijd gedacht dat wij, mensen van het woord, iets te bieden hadden aan mensen die met de verbeelding werken. Maar dat heb ik dus helemaal verkeerd begrepen, wij design- en kunsthistorici behoren tot het gilde van de ‘boerenbedrieger, oplichter, knoeier, iemand die het publiek wat op de mouw wil spelden'(Van Dale, lemma ‘kwakzalver’). En dat doe ik nu al 25 jaar …met liefde.

Liesbeth den Besten