Stroomlijn is een even aantrekkelijk als ruim begrip om een designexpositie – tegenwoordig met broodnodige educatie – aan te wijden. Het Design Museum Den Bosch koos voor drie grote gedachtes – sneller, beter, mooier – verbeeld door snelle voertuigen. Zijkabinetjes verdiepen de thematiek met documentaire subthema’s als biodynamica, styling, futurisme en lifestyle. Alles gelardeerd met filmbeelden. De hierdoor weinig statische presentatie ervaar je als een prikkelende Arte-cultuurdocumentaire die een groot thema vanuit meerdere optieken benadert. En dat is een compliment.
Grijze sigaar
Zou de 124 jaar oude wereldsnelheidsrecordwagen, een grijze sigaar op rood onderstel en dito wieltjes, bij meerdere bezoekers dan ik zijn aangeslagen? Het is zeker een originele, zelfs actuele keus om met dit mogelijk eerste, serieuze stroomlijnvoertuig te beginnen in de daarvoor zo geschikte grote hal, naast de trap naar de expositie.
Op 29 april 1899 vestigde deze, niet met fossiele brandstof aangedreven maar al elektrische racewagen ‘La jamais contente’ (Nooit tevreden) met 105,87 kilometer per uur het wereldsnelheidsrecord, dat krap een jaar stand hield. De woeste, roodharige Waalse coureur en constructeur Camille Jenatzy ontwierp het koetswerk als een torpedo: bol van voren en spits van achter. Hij vermoedde dat het vehikel daardoor sneller zou rijden, al zat de bestuurder nog wel “hoog te paard”. Een naamplaatje vermeldt de Parijse constructiefirma. Was Jenatzy een stroomlijnpionier? Tja, elke autogeschiedschrijving wijst een eigen maker of voertuig aan.
Rook
Boven op zaal opent de expositie met meerdere monitoren en een minimum aan tekst (Daarin voorziet een audiotour). Filmbeelden tonen de thema’s – functionaliteit, styling, fysieke snelheidssensaties, sport – die ons tweebenige, on-aerodynamische mensen zo dol op stroomlijn maken. Op een centraal eiland prijken theatraal belichte, meestal experimentele (motor)fietsen, een bobslee, schaalmodellen van vliegtuigen (Concorde) en een trapautoversie van een andere Britse recordwagen, de Golden Arrow (1929) van Malcolm Campbell. Hier helt de expositie over naar de vorm die we kennen van een auto- en motor/transportmuseum.
De oorsprong van stroomlijn ligt uiteraard in de natuurwetenschappen en biodynamica; vandaar het opgehangen, houten model van een dolfijn met een natuurlijke stroomlijn. Een mooie bruikleen uit het Rijksmuseum is de ingenieuze “onderzeeduiker” (1839) van de Delftse ingenieur Antoine Lipkens. Van deze, nooit op ware grootte uitgevoerde walvisvormige, oeronderzeëer is een koperen proefmodel te zien.
In een verdiepend kabinet gaat het over andere onbewuste biotechnici zoals de Franse fotograaf/filmer Étienne-Jules Marey, tijdgenoot van Jenatzy die – evenals Edweard Muybridge in Engeland en de VS – beeldje voor beeldje de opeenvolgende bewegingen van dieren en mensen vastlegde. Als ‘chronofotograaf’ legde Marey ook als eerste de stroomlijn zichtbaar vast door in een windtunnel rook rondom een object te blazen. Futuristische schilderkunst en een gefilmde sluierdans laten in een zijkabinet zien hoe de snelheid van bewegingen een te registreren sensatie werd.
Druppel en luchtstroom
Een sereen houten druppelmodel met afgeplatte onderkant bepaalde de ideaalvorm met de minste luchtweerstand. Maker van de hiervan afgeleide, eerste stroomlijnpersonenwagen was de Oostenrijks-Zwitserse uitvinder Paul Jaray ([op zijn Duits uit te spreken als ‘jaarai’). In 1920 plaatste hij een druppelvormige omsluitende carrosserie in een gigantische windtunnel waarin normaliter de zeppelin-luchtschepen werden getest. Nazi-Duitsland stimuleerde zulke reeds bestaande mobiliteitsexperimenten als snelwegen, racewagens, rakettreinen en zeppelins. En zo komt er weer wat Derde Rijk-design het museum binnen.
Ofschoon Jaray zijn stroomlijnauto patenteerde, gebruikte de machtige Amerikaanse autofabrikant Chrysler ongevraagd ‘zijn’ stroomlijnconcept voor het revolutionaire Airflow-model uit 1934. Chrysler kocht Jaray’s claim in 1938 af voor 5.300 dollar. Voor de expositie aasde het Design Museum ook op een Airflow, maar helaas zonder resultaat.
Zo belandt de tentoonstelling op het smakelijkste aspect van stroomlijn: styling als niet per sé technisch noodzakelijke vormgeving, maar ingezet vanuit estethisch en marketing-oogpunt. Deze commerciële styling stond centraal op de vorige Amerikaans georiënteerde stroomlijnexpositie, “Streamline – The Dawn of Tomorrow ’30-‘55”. Conservator en industrieel ontwerper Reyer Kras nam er in 2001 afscheid mee van het Amsterdamse Stedelijk Museum. Eerder, in 1992 organiseerde het Museum für Gestaltung Zürich al de tentoonstelling ‘Stromlinienform’, waarvan de uitstekende catalogus, formaat telefoonboek 020, doet vrezen dat het vooral een documentaire presentatie was.
Tijdreis
Tussen de Amsterdamse en de huidige Bossche versie zit uiteraard overlap: de New Yorkse Wereldtentoonstelling van 1939. Wat mooi zou ’t zijn per tijdreis terug te gaan om daar in Queens eens goed rond te kijken. Bij een massaal bezoekerspubliek promootten fabrieken er stroomlijndesign en -architectuur als dé moderne, luxe vormgeving van de VS. Verchroomde strips en verzonken hendels zouden ook gebruiksapparaten veiliger en hygiënischer maken. Sterontwerper Raymond Loewy poseerde op een kolossale stoomlocomotief, met herinterpretaties als strijkijzer.
Na zijn stroomlijn-scheepsmodel Ocean Liner (1932), destijds in het Stedelijk en nu ook weer hier, bouwde Norman Bel Geddes op de wereldexpositie voor General Motors (GM) een bewegende maquette van de Amerikaanse stad van de toekomst: 1960. Ook radio’s, kachels, stencilmachines, mixers, snijmachines en stofzuigers – hier een Nederlandse van Erres – werden gestroomlijnd gestyled.
Een grappige lifestyle-afslag zijn ronkende journaalfilmpjes over de vrouwen op de auto-interieurafdeling van GM, geleid door de legendarische styling designer Harley J. Earl. Zijn belangrijke rol blijft wat onderbelicht. Earl liet als eerste designer automodellen niet eerst in hout uitvoeren, maar met de hand uit klei boetseren. Hij was ook verantwoordelijk voor de (jammer genoeg niet getoonde) vleugel-en vinnenrage binnen het autodesign, die rond 1955 het kookpunt bereikte en vrij abrupt ophield. Mede door critici op het Amerikaans consumentisme – Vance Packard en Ralph Nader – kreeg styling een dienende rol binnen het ontwerpvoortraject met windtunnels en computersimulaties.
Curieus is de aandacht voor fysieke stroomlijn. Sylvia Ulback, een Noorse gymjuf, leerde in Hollywood filmsterren hun lichaam ‘stroomlijnen’. Meer abstract reduceerde het echtpaar Lilian en Frank Gilbreth, gezegend met elf kinderen, werkprocessen in keuken en fabriek tot vloeiende processen.
Wind tegen
Tegen het eind van de expositie dient zich een probleem aan. Hoe laat je de overgang naar nu zien? Een tussenfiguur is de excentrieke Duitse vormgever Luigi Colani met zijn biodynamische barbapapa-design van motorfietsen. Natuurlijk had hier een postmodernist als Philippe Starck (zoon van een vliegtuigontwerper) ook gepast.
Uiteindelijk slaat de expositie een futuristische richting in met zonne-energiewagens zo plat als een strijkplank. Meer voertuigen beloven een fossiele-brandstofarme toekomst. Bij vliegtuigbouwer Airbus realiseerde Justus Benad, student aan de Technische Universiteit Delft, de Flying V, lijkend op Bel Geddes’ eenvleugelige vliegtuig (1929) met geïntegreerde passagierscabine, vrachtdek en brandstoftanks. Dankzij de boemerangvorm verbruikt de ‘V’ 20% minder brandstof dan een reguliere Airbus A350. De ‘V’ maakte al een geslaagde proefvlucht; het schaalmodel welteverstaan.
Een tentoonstelling kan niet zonder educatie. Van de donkere, eerste verdieping beland je op de tweede etage in een werkplaats-omgeving met activiteiten zoals je die vindt in technische musea als NEMO of de Sony Experience Centers. Sportdesign: bepaal, gekromd op een racefiets tegen een tegenwind-ventilator je ideale zitpositie. Test stroomlijnvormen tussen twee blazers. Lapjes stof, met natuurlijke huidstructuren, tonen de snelheidseffecten voor sportkleding. Zo fragmenteert de prikkelende en doortimmerde expositie tot ‘hands on experience.’
Het lijkt dat het Design Museum bij iedere expositie inzet op een jong publiek als co-creators. Deze koersverbreding toont de noodzaak van een nieuwe, grotere locatie van het Design Museum, voor 2030 gepland aan het Citadelhof. In eerdere incarnaties als Het Kruithuis en Stedelijk Museum ’s Hertogenbosch verhuisde het museum al te vaak door de stad.
Bovenstaand artikel moest door de verdrietige omstandigheden voor publicatie uitgesteld worden. Het verscheen in een andere versie in Museumtijdschrift (maart 2023), als voorbeschouwing en in EOS (juni 2023) als beeldreportage.
Chris Reinewald schreef behalve in ITEMS ook voor Autoselect over autodesign-en -cultuur.
Sneller, beter, mooier – De vormgeving van de vooruitgang
t/m 3 september te zien in Design Museum Den Bosch
di t/m zo 11-17 uur, adres: De Mortel 4, ‘s-Hertogenbosch, designmuseum.nl