De meeste vrouwelijke ontwerpers willen absoluut niet aangesproken worden op hun vrouw-zijn. Ze zeggen: ‘Ik ben een ontwerper. Punt.’ Ze vinden het gezeur, willen niet te boek staan als feminist of als slachtoffer en gewoon gewaardeerd worden als professional. De Amerikaanse ontwerpster Paula Scher, partner bij het grote bureau Pentagram, noemt dat: ‘what it’s like to be a woman blah-blah’. Studenten van Gerda Breuer en Julia Meer, de samenstellers van het boek Women in Graphic Design 1890-2012 vanuit de Bergische Universiteit Wuppertal, voelen zich al helemaal niet aangesproken want volgens hen is het emancipatieproces allang voltooid. Is dat zo en wat is dan het probleem?
Het valt ten eerste eenvoudigweg vast te stellen dat vele bijdragen van vrouwen aan het vak historisch gezien ondergewaardeerd en/of vergeten zijn. Ten tweede mag het weliswaar inmiddels zo zijn dat het in de designwereld stikt van de vrouwen, maar zijn de leidende figuren en de sterren nog steeds hoofdzakelijk man. Het historische onrecht staat tegenwoordig volop in de belangstelling evenals pogingen om de canon te herzien. In Nederland was Marjan Groot in 2007 baanbrekend met haar dissertatie Vrouwen in de vormgeving 1880-1940, waarin ze een schat aan informatie over vrouwelijke ontwerpers uit ons land boven water bracht. Breuer en Meer focussen vooral op de recente tijd, al geven ze een historisch overzicht in de vorm van artikelen over vrouwelijke ontwerpers wereldwijd en zo’n 400 biografieën. Het perspectief is internationaal maar toch vooral westers. In de biografieën ligt het accent met 127 vooral op Duitsland, terwijl de essays in het boek van andere auteurs een groot zwaartepunt leggen op ontwerpsters en docenten uit de VS zoals Paula Scher, Ellen Lupton, April Greiman, Katherine McCoy, Sheila Levrant de Bretteville en Lorraine Wild. Naast de artikelen, biografieën en essays bevat het boek vele interviews met vrouwelijke ontwerpers.
Dit Duits- Engelstalige boek verscheen al tien jaar geleden, maar was erg slecht verkrijgbaar. Nadat ik online tevergeefs had gezocht, vond ik het pas onlangs in een boekwinkel, die van het Allard Pierson. Tot mijn vreugde, want het verdient de naam standaardwerk. Het is bovendien wel eens verfrissend om het zicht niet alleen op de VS en het VK te richten – landen die nogal domineren in het debat en de receptie van grafische vormgeving. Uit Nederland komen Irma Boom, Hella Jongerius en Marieke Stolk (Experimental Jetset) aan het woord.
Disclaimers
Vrouwelijke ontwerpers als vrouw bekijken, betekent dat de blik beperkt wordt tot hun sekse en gender. Ook bestaat het risico dat er een essentialistische visie op identiteit wordt gehanteerd, terwijl identiteit niet beperkt is tot sekse en er bovendien in elke historische periode anders gedacht wordt over vrouwen, vrouwenrollen en vrouwelijke kwaliteiten en eigenschappen.(1)zie het symposium Women in the Museum, Rijksmuseum, 8 maart 2022; een van de sprekers aldaar, Jolande Withuis, publiceerde haar interessante bijdrage ‘Jeanne Oosting had de moed onvrouwelijk te zijn’ in NRC, 10 maart 2022. Spreken over typisch mannelijke of vrouwelijke eigenschappen is dus riskant, maar toch gebeurt dat in dit boek volop – waarmee het dus een beeld geeft van hoe die in de recente decennia werden gezien (en door vrouwen zelf).
Een andere, maar net zo belangrijke disclaimer die hier gemaakt moet worden, is dat het vakgebied grafische vormgeving helemaal niet zo goed valt af te bakenen. Dat bestaat niet alleen uit een reeks ontwerpers uit de canon maar raakt ook aan de wereld van uitgeverijen, tijdschriften, reclame, illustratie, digitale vormgeving, websites en kunstenaarsboeken. En niet te vergeten die van ontwerpbureaus, docenten, critici, auteurs en musea. Wellicht zouden we om verder te komen eerst eens die hele constructie van het sterrendom uit de canon moeten analyseren en fileren. Daarover later meer.
Werk en gezin
Een van oudsher beperkende factor is dat mannen de kostwinner waren en vrouwen voor de kinderen zorgden en thuis bleven. Dat patroon is weliswaar tegenwoordig lang niet meer de norm, maar het combineren van gezin en werk wordt door velen in dit boek gezien als belemmerend voor een carrière. Blijkbaar is het nog steeds de verantwoordelijkheid van de vrouw om tijd en taken te managen, tenzij ze alle zorg werkelijk gelijkwaardig deelt met haar man/partner. Denk daarbij overigens niet alleen aan het kroost maar ook aan de zorg voor ouders op leeftijd met gebreken. In dat geval telt echter wel mee of het gezin voldoende financiële basis heeft. En tevens de vraag hoe flexibel iemand is ten opzichte van deadlines halen en uren maken, want niet iedere opdrachtgever wil rekening houden met een geringere beschikbaarheid. Gaat een ontwerpster er een tijdje tussenuit vanwege kinderen, dan keert bovendien lang niet iedereen terug in het vak of slechts in deeltijd.
Julia Hoffmann: vrouwen werken om er gelukkig van te worden en als iets anders ze gelukkig maakt, wordt het werk minder belangrijk. Paula Scher: om bekend/beroemd te worden, moet je aan je zichtbaarheid werken, opdraven op congressen en symposia en overal spreken. Vrouwen met kinderen zouden daar geen tijd voor hebben. Irma Boom had een ander ‘probleem’, ze voelde zich daar in het begin te verlegen voor.
Twee conclusies vallen alvast te trekken: 1) het is nog lang niet goed genoeg geregeld met kinderopvang en mannen die zorgtaken op zich nemen. 2) de norm is: fulltime werken en altijd beschikbaar zijn. ZZP’ers en freelancers lijken qua flexibiliteit in het voordeel te zijn, maar dat is de vraag. Evengoed vormen zij volgens Breuer en Meer een modern precariaat dat veel (bestaans)onzekerheden kent. Op bureaus betekent minder werken een minder prominente positie, zoals vele vrouwen al tijden ondersteunende en ondergeschikte functies bekleden.
Een kleine bloemlezing uit dit boek
Over vrouwen zeggen geïnterviewde ontwerpsters dat ze geen of te weinig ambitie hebben. Openlijk uitkomen voor ambitie wordt gezien als agressief, onbeleefd en mannelijk. Vrouwen timmeren niet zo aan de weg en promoten zichzelf minder goed. Waar mannen een groot ego tentoon spreiden, hebben vrouwen daar te weinig van. Ze zijn daar niet op gericht en bovendien spreken ze zich vaak veel minder expliciet uit. Dit is een heikel punt in een vak waarin een ontwerper goed moet kunnen presenteren, een visie moet verdedigen en een opdrachtgever moet overtuigen; op moet treden met een zekere autoriteit. Vrouwen verkopen zichzelf minder goed, hebben dat niet geleerd, vinden dat moeilijk en vrezen het imago van ‘bitch’. Ze nemen zichzelf minder serieus, zijn minder zelfbewust en praten meer over hun twijfels en onzekerheden. Soms gaan ze de strijd uit de weg. Het struikelblok is dat ze aardig gevonden willen worden en geaccepteerd; ze nemen zaken te persoonlijk op en egoïsme past niet in hun zelfbeeld. Niet perfect zijn vinden ze een probleem. Ze zoeken dus eerder bevestiging en erkenning. ‘Maak je los van iemands bevestiging’, zegt echter Levrant de Bretteville stellig, ‘want in dat geval: “they own you”.’ Scher: ‘Men are supportive of each other’s successes, women are supportive of each other’s failures.’ De gezusters Lambert: vrouwen zijn minder gericht op winnen, denken meer in netwerken dan in hiërarchieën. Anna Berkenbusch: de prijs voor de macht is velen te hoog en ze willen zich niet alleen laten definiëren door werk. Ook schrikken ze terug voor het managen van een bureau/studio.
Daartegenover staat dat vrouwen andere waarden vertegenwoordigen en in praktijk brengen. Laurie Haycock Makela definieert vrouwelijke waarden als: ‘to nurture, to include, to respond, to support, to enable’. Anderen stellen dat vrouwen meer persoonlijk werk creëren en meer aandacht aan het lichaam geven. Ze bieden andere perspectieven, zoeken betrokkenheid en samenwerking, verlenen steun en zijn dienstbaar. Het huidige ontwerpklimaat zou – mede door het toegenomen aantal vrouwen – een verschuiving te zien geven. Niet langer ligt het accent op de ontwerper als createur/genie maar op zijn/haar rol in een sociale context en een netwerk, als onderdeel van een team of een collectief. De toegenomen aandacht voor maatschappelijk relevante kwesties en onderwerpen zou bevorderlijk zijn voor andere beroepsmodellen dan de ontwerper-als-genie.
Succes, roem en sterren
Succes hebben en beroemd zijn is niet hetzelfde. Vrouwen nemen, net als mannen, verschillende posities in het veld in. Ze werken overal: in dienst van een bureau of bedrijf, als leider van een studio, onderdeel van een groep/team, samen met hun man, of alleen. Zitten ze meer in het tweede echelon, dan zijn ze minder zichtbaar en is hun aandeel als ‘auteur’ kleiner. Maar hoe vergelijkbaar zijn ze eigenlijk en welke factoren bepalen het belang van een ontwerper? Die laatste, heikele vraag problematiseert Meer, want met Breuer moest ze voor de biografieën een keuze maken. En dat is natuurlijk schier onmogelijk.
Ze kozen voor het criterium ‘goede vormgeving’, wel wetende dat dit begrip – net als ‘kwaliteit’ een glibberige zaak is. Nader gespecificeerd, spelen verder als factoren mee: de hoeveelheid werk die iemand heeft geproduceerd, de publicaties die er over haar zijn verschenen en wat er van dat werk nog is overgebleven. Bekendheid is een graadmeter, het vóórkomen in vaktijdschriften, overzichtsboeken en vakverenigingen.
Een andere maatstaf is innovatie, maar die staat op gespannen voet met een meer dienstbare functie of mentaliteit. Vernieuwend zijn is een beperkend criterium, want vele ontwerpers in het hele veld werkten in een typografische omgeving die juist de traditie in ere hield. Ook categorieën als illustratie, ex libris, graveren of kalligrafie kenmerken zich niet altijd door een experimentele vormgeving. Dat is bijvoorbeeld goed te zien in een van de eerste Nederlandse overzichtsboeken van na de oorlog met de titel Traditie en vernieuwing (1959) van Dick Dooijes.
De term ‘creatief genie’ is sowieso problematisch. Meer ziet die met anderen als mannelijk of als voorbehouden aan mannen, terwijl vrouwen van oudsher meer gewaardeerd werden vanwege het ‘typisch vrouwelijke’ in hun werk. Dit historisch gegroeide verschil is tegenwoordig echter wel verdwenen. Want vrouwen draaien volop mee in het circuit, dat bovendien erg internationaal is geworden.
Volgens Meer is de waardering voor innovatie gekoppeld aan de voorkeur voor het modernisme. Doordat overzichtswerken daar het accent op legden, zouden er minder vrouwen aan bod komen. Dat lijkt me iets te kort door de bocht want we leven echt niet meer in de tijden van Nikolaus Pevsner, die daar tachtig jaar geleden de ontwerpgeschiedenis mee begon. Denk maar aan de herwaardering voor de Amsterdamse School en de opkomst van het postmodernisme. Wel kreeg decoratief en illustratief werk minder waardering en is er vast nog werk te vinden dat in de krochten bleef liggen omdat het niet voldoende innovatief geacht werd en wordt. Ook vonden historici en museummensen dat bepaalde vormgevers geen ‘eigen stijl’ hadden en vielen die buiten de boot.
Eigenlijk is het vakgebied, met de (boek)traditie, expressionisme en modernisme, altijd pluriform geweest. En bovendien kent het vele verschillende media die zeker niet altijd op dezelfde manier gewaardeerd, bekeken of beoordeeld worden. Een alomvattende geschiedenis van grafische vormgeving is in feite onmogelijk. Is het niet net zo onmogelijk om het aandeel vrouwen daar uit te beitelen en te isoleren?
Welke bio’s
Het lijstje Nederlandse ontwerpsters in Women in Graphic Design 1890-2012 ziet er in chronologie zo uit: Willy Drupsteen, Rie Cramer, Agnes Canta, Cateau Berlage, Anna Sipkema, Jo Daemen, Lou Loeber, Dolly Rudemann, Fré Cohen, Marte Röling, Ine Wijtvliet, Lida Lopes Cardozo, Irma Boom, Mieke Gerritzen, Evelyn ter Bekke, Marieke Stolk, Maureen Mooren en Catelijne van Middelkoop. Mij komt dat wat raadselachtig over, al geef ik toe dat het flauw is om commentaar op een selectie te geven omdat die nu eenmaal altijd aanvechtbaar zal zijn. Het lijkt alsof ze her en der wat uit overzichtsboeken als dat van Groot hebben gehaald en leden van de Alliance Graphique Internationale opnamen. Uit die laatste groep komen bijvoorbeeld Röling en Ter Bekke, ofschoon Röling in mijn ogen meer een beeldend kunstenaar is.
Hoe het ook zij, een professie zonder geschiedenis is geen professie en een geschiedenis zonder helden is geen geschiedenis. Maar dat hele heldendom is een vrij recent verschijnsel en mogelijk is het daar aan toevoegen van vrouwen het laatste staartje van deze ontwikkeling. De toename van vrouwen in de grafische vormgeving viel samen met de opkomst van het postmodernisme en de opkomst van de-ontwerper-als-ster. Dat speelde zich allemaal tegelijk af in de jaren tachtig en daarmee vond een zekere emancipatie van het vak plaats. Het aanzien en de populariteit ervan namen toe, denk: lifestyle en Neville Brody van het destijds opzienbarende tijdschrift The Face. Aanvallen op en alternatieven voor het modernisme betekenden ruim baan voor hedonisme, wild tekeer gaan en anti-esthetiek; een recalcitrante houding leverde ontwerpers aandacht op en faam. Protest was ‘cool’, stoer en mediageniek. Ook bracht het een reizend circus op gang van ontwerpers die over de hele wereld lezingen gaven aan studenten wier gedrag op dat van een groupie leek. De ontwerper werd een ster en een beroemdheid in een gemediatiseerde en geglobaliseerde wereld. De komst van internet en sociale media heeft deze teneur alleen maar versterkt. Die wereld lijkt heel groot, want iedereen staat met iedereen in contact en opdrachten komen van overal (denk ook aan de architecten). Maar tegelijkertijd is het grafisch ontwerpen nog steeds een coterie, een kleine familie en een vak dat gewone stervelingen totaal ontgaat.
Is dit emancipatie-fase-2? Na de aanvankelijke acceptatie en groei van het vak vanaf 1945 (fase 1), een hype en high leidend tot een grote waardering voor de creatieve industrie? Of zijn we al op weg naar fase 3 waarin de persoonlijkheidscultus gaat afnemen ten gunste van sociale prioriteiten en doelstellingen?
Historici en musea lijken bezig met inhaalslagen en perspectieven op minderheidsgroepen. De createur en de persoonlijkheid zijn daarin allerminst afwezig want ook zij hebben een ‘markt’ te bedienen die lezers, publiek en aandacht trekt. Een tragisch leven, een vroegtijdige dood (Fré Cohen), de ontdekking van een onbekend talent en de herontdekking van vergeten figuren, dat speelt daar allemaal op in. Die moeten een gezicht krijgen en uit de anonimiteit gehaald worden om ons hun verhaal te vertellen, ons aan te spreken op het mens-zijn en nieuwsgierigheid opwekken.
En de vrouw? Was will das Weib? Freud kwam er niet uit, want hij begreep niets van deze wezens. Die ‘wezens’ zullen als ze ontwerper zijn gewoon door willen werken en ‘hun ding doen’.
Frederike Huygen, mei 2022.
De tentoonstelling over Fré Cohen is nog tot en met 30 oktober 2022 in museum Het Schip in Amsterdam te zien; op 13 mei opende een expositie over Christa Ehrlich in De Lakenhal Leiden en de Rotterdamse Kunsthal vertoont vanaf 18 juni het overzicht Here we are! Women in Design 1900 – Today.
noten
1. | ↑ | zie het symposium Women in the Museum, Rijksmuseum, 8 maart 2022; een van de sprekers aldaar, Jolande Withuis, publiceerde haar interessante bijdrage ‘Jeanne Oosting had de moed onvrouwelijk te zijn’ in NRC, 10 maart 2022. |