Wie een tentoonstelling voorziet van de titel It’s Our F***ing Backyard heeft iets uit te leggen. En al helemaal als het een tentoonstelling betreft in het Stedelijk Museum Amsterdam, waar zulk taalgebruik toch een tikje uit de toon valt. Welnu, die uitleg werd tijdens de opening van deze expositie, op woensdag 25 mei jl., welbespraakt gegeven door Rein Wolfs. Wolfs, sinds eind 2019 directeur van het Stedelijk. Wolfs ging gelijk met de aanwezigen over deze titel in gesprek. De klimaatcrisis, zo merkte hij op, was altijd een ver van ons bed-show, iets dat elders plaatsvond, bij andere mensen, in andere landen. Maar dat is niet meer zo: deze crisis houdt tegenwoordig ook huis bij ons thuis, middenin onze achtertuin. Tijd voor actie dus en dit museum doet resoluut mee. En dan wordt zelfs het taalgebruik geofferd om de urgentie te onderstrepen.
De bezoeker wacht een rijk geschakeerd gamma aan objecten. Ze zijn zonder uitzondering verbazend, verrassend of vernuftig – en soms alle drie tegelijk. Textiel van dennennaalden? Objecten van sinaasappelschillen of koeienbloed? Glas dat mede dankzij algen is gemaakt? Volgens de kunstenaars/ontwerpers die voornamelijk achter deze creaties zitten – deels aanstormend talent, deels gevestigde namen – gaat het allemaal bijdragen aan een beter leefmilieu. En het is niet bij deze ‘kunstwerken’ alleen dat we elkaar hier vinden: ook bedrijven als Vitra, IKEA en Hydro Aluminium leverden hun bijdrage aan deze expositie, in de vorm van concrete producten en materialen. Dat gegeven is bijzonder en de curatoren hebben een waar kunststuk afgeleverd.
En toch…
Is hij of zij eenmaal bekomen van de verbazing, dan bekruipt de kritische bezoeker de vraag of de verwachtingen niet wat te hoog gespannen zijn. Gaat al dit moois inderdaad onze achtertuin en bij extensie, onze wereld, weer leefbaar maken? Is het aanstormend talent niet een tikje naïef, zijn de ‘artiesten’/ontwerpers wel realistisch, en doen al die bedrijven inderdaad echt zo duurzaam als ze graag willen dat wij denken? Wat dat laatste aangaat is het tekenend dat Wolfs zijn openingswoord uitsprak in de zogenaamde ‘Schiphol-entree’ van het museum. Tekenend, want onze nationale luchthaven, blauwe fabel incluis, heeft zich recentelijk ontpopt tot een greenwashing expert van wereldklasse. Vraagt u het personeel op de startbanen maar eens hoe gezond Schiphol werkelijk is, of rekent u eens na of het niet meer uitprinten van uw boarding pass het vliegverkeer inderdaad significant schoner maakt. Kortom, wat draagt al dat moois nou echt bij?
Dat is nog geen eenvoudige vraag om te beantwoorden. Materialen raken aan alles wat ons dierbaar is, en hebben zo veel aspecten dat elke verhandeling erover noodzakelijkerwijze incompleet is. Maar over het technisch-wetenschappelijke aspect kan uw correspondent ten minste wat zinvols zeggen. Allereerst is er de (voor velen verrassende) observatie dat materialen op zichzelf geen milieu-impact hebben. Dat leest u goed: de ‘carbon footprint’ van bijvoorbeeld steen, papier of staal is nul, en idem voor de benodigde energie, of de waterconsumptie, of welke andere indicator u ook mocht kiezen. Echter, de productie van materialen heeft wél een impact, en die is vaak groter dan we denken.
Onderstaande figuur geeft een overzicht om u op weg te helpen. Hier worden diverse materialen vergeleken qua ‘energie-inhoud’, dat wil zeggen de hoeveelheid energie die nodig is voor de productie en qua CO2 footprint. Om de getallen in context te zetten: 1 kWh elektriciteit staat gelijk aan 10 MJ energie. In de grafiek zou u dit terugvinden op de horizontale as en wel bij ‘1e7’, dat wil zeggen 107 J = 10 MJ. En als u 100 km rijdt met een zuinige auto (1:20), dan stoot u zo’n 12 kg CO2 uit – ongeveer evenveel als er vrijkomt bij de productie van een kilo aluminium. Met de gigantische hoeveelheden materialen die we ‘consumeren’, wordt de bijbehorende impact zonder meer significant. Klimaatbeleid kan dus eenvoudigweg niet zonder materialenbeleid, een feit dat de wetenschap onze politici al decennialang aan hun verstand probeert te brengen.
Het net gemaakte onderscheid tussen materialen en hun productie is geen haarkloverij. Immers, het betekent dat de klimaat-impact van een materiaal, anders dan dichtheid, sterkte, transparantie of andere technische eigenschappen, niet te meten is aan de hand van een proefstuk. In plaats daarvan moeten we vertrouwen op de data die de industrie ons rapporteert. Echter, diezelfde industrie heeft er belang bij om ons een rooskleurig beeld voor te stellen van wat ze doen en laten. Toch kan dit ook weer anders uitpakken dan wellicht verwacht. De data worden doorgaans namelijk gerapporteerd per bedrijfstak en daarbij verdwijnen eventuele positieve uitschieters in het industriële gemiddelde. Het eerder genoemde Hydro Aluminium is een voorbeeld: zoals de naam doet vermoeden, maakt dit bedrijf het lichtmetaal voornamelijk op basis van waterkracht. Van de genoemde 12 kg/kg CO2 footprint duikelen we dan naar 4 kg/kg. Om George Orwell te parafraseren: all kilos are equal – but some are more equal than others.
Nog een complicatie zit verstopt in de zogenaamde economies of scale. Wie productie opschaalt, ziet de prijs per eenheid product dalen. En dat geldt niet alleen voor de prijs in euro’s, maar ook voor milieukosten. Echter, hoe dat precies zit, laat zich bij radicaal nieuwe materialen vrijwel niet voorspellen. In de expositie zien we veel resultaten van eerste tests, prototypes, proefmonsters en zo meer: allemaal veel en veel te kleinschalig om iets aan onze achtertuin te doen, laat staan de hele planeet. De echte voordelen zien we pas als we flink opschalen en dan is er nog steeds veel onzekerheid. Hoe dan ook is dit de stap die juist voor nieuwe materialen notoir moeilijk is en altijd zeer tijdrovend. De klimaatcrisis wacht daar niet op natuurlijk, dus wat nu gedaan?
Even terug naar dat plaatje. Wat als we nu gewoon de ‘slechte’ materialen verbieden en de ‘goede’ stimuleren? Dat koolstofcomposiet bijvoorbeeld, met zijn astronomisch hoge energiebehoefte en CO2 footprint, moeten we daar niet gewoon mee stoppen? Weer zit het niet zo simpel, want als je slim ontwerpt, kun je met zo’n materiaal veel gewicht sparen. Zinloos voor een stoel of kandelaar, maar uitstekend voor een auto of vliegtuig. Per saldo ben je uiteindelijk dan beter uit (lees: minder slecht) dan met staal of aluminium, zo rekent de Life Cycle Assessment-specialist ons graag voor.
Wacht even…
De verleiding is groot om op dit spoor door te gaan, want ondergetekende was ooit zo’n specialist. Maar daar gaat het niet om bij deze expositie: wat we hier kunnen zien, zijn verbazende, verrassende en vernuftige nieuwe wegen naar morgen. Voorbeelden die niet zozeer onze materialiteit willen veranderen, maar ons denken over die materialiteit. Marten Toonder zou zeggen: we krijgen hier een nieuw denkraam aangereikt. Wie zich na het bezoek afvraagt ‘hm, waarom ook niet?’, zit wat mij betreft op het juiste spoor.
En, het mag gezegd dat vooral het kunstenaarstalent ook verder ziet dan de kille cijfertjes uit die figuur van daarnet, verder dan de vaak (te) beperkte blik van de wetenschapper doorgaans kijken kan. Zo leggen ze (terecht!) de link tussen materialen en kolonialisme-annex kapitalisme, en dwingen ons de ongemakkelijke waarheid van materialisatie en exploitatie onder ogen te zien. Ook schetsen ze het oncomfortabele verband tussen de vuile winning van ‘schone’ materialen. Zoekt u maar eens wat op over aluminium en het probleem van de rode modder, en u ziet dat zelfs Hydro dit lichtmetaal niet groen kan maken, hoe hard ze ook hun best doen (… en neemt u gerust aan: dat doen ze). Materialen raken aan alles en het is goed dat ook de kunst nu vanuit haar eigen optiek deze materie (sic) in ogenschouw neemt.
Gaat u vooral kijken, en laat u verbazen. Alleen al die prachtige scooter van natuurvezels is oh zo de moeite waard: wat een symfonie van vorm, materiaal, functie en expressie! Daar kan zelfs dat koolstofcomposiet niet tegenop.
Erik Tempelman, juli 2022
Erik Tempelman is opgeleid als ingenieur in luchtvaart- en ruimtetechniek, doceert aan de TU Delft over materialen en is oprichter/eigenaar van adviesbureau eriktempelman.com. Hij schreef het boek Manufacturing and Design (2014).
De tentoonstelling It’s Our F***ing Backyard. Designing Material Futures is nog tot 5 september 2022 te zien in het Stedelijk Museum Amsterdam, www.stedelijk.nl