Gottfried Heinersdorff en zijn invloed op de Nederlandse kunstenaars Johan Thorn Prikker, Jaap Gidding en Jacoba van Heemskerck

Gottfried Heinersdorff (1983-1941) is de zoon van een Berlijnse glasmaker. Hij neemt als 17-jarige in 1900 het dan al goed lopende bedrijf van zijn overleden vader over en bouwt het verder uit tot een van de belangrijkste en meest vooruitstrevende firma’s op dit specifieke terrein in de Duitse hoofdstad: de Kunstanstalt für Glasmalerei, Bleiverglasungen und Glasmosaik. Heinersdorffs interesse op het gebied van kunst en cultuur is echter breder dan het glas alleen. In 1907 is hij bijvoorbeeld betrokken bij de oprichting van de Deutsche Werkbund, de organisatie die door samenwerking tussen fabrikanten, handelaren, kunstenaars en architecten de vormgeving van producten en architectuur in Duitsland op een hoger plan wil krijgen. Daardoor ontstaan goede contacten met diverse vooraanstaande figuren uit die werelden, zoals de mecenas Karl Ernst Osthaus, ontwerper Henry van de Velde, schilder en latere Bauhausdocent Lionel Feininger, de architectenbroers Paul en Bruno Taut, de schrijver en visionair Paul Scheerbart etc. In 1910 richt Heinersdorff de Berliner Künstlerbund für Glasmalerei und Glasmosaiek op om het moderne ontwerp op deze terreinen te verstevigen.

Portret van Heinersdorff uit 1912, Johan Thorn Prikker, pastel (part.coll.)

Johan Thorn Prikker (Den Haag 1868 – Keulen 1932)

De in Den Haag geboren Johan Thorn Prikker is in 1909 de eerste Nederlander die met Heinersdorff kennismaakt. Na een moeilijk verlopende start van zijn carrière als schilder en ontwerper was hij in 1904 naar Duitsland verhuisd. De rijke bankdirecteur en mecenas Osthaus geeft Thorn Prikker de opdracht voor het maken van een groot raam in het treinstation in Hagen en kiest Heinersdorff als de producent daarvan. Het venster draagt de pretentieuze titel: De kunstenaar als leraar voor Handel en Nijverheid. Een opdracht voor het eigen huis van Osthaus, villa Hohenhof in Hagen, volgt en direct daarna ontvangt Prikker zijn meest spraakmakende, maar ook omstreden opdracht in Duitsland: de ramen voor de Driekoningenkerk in Neuss. De stijl waarin deze zijn uitgevoerd wordt als veel te vooruitstrevend ervaren en zorgt voor veel discussie. Ze mogen aanvankelijk niet geplaatst worden. De verhouding tussen Prikker en Heinersdorff is ondertussen dermate goed, dat zij in 1913 met z’n tweeën een reis maken door Noord Frankrijk om de middeleeuwse kerkramen te bestuderen. Samen ontwikkelen zij ideeën voor wat zij het ‘musivische’ glas in lood noemen: vensters waar alleen de gekleurde stukken glas en de loodstrips waar die in gevat zijn, hun werk doen en tezamen een compositie vormen. Het is volgens hen beslist niet nodig en juist ongewenst om nog extra op het glas te schilderen.

De kunstenaar als leraar voor Handel en Nijverheid, station Hagen, Thorn Prikker 1909 (Wikicommons).

1914

Het jaar 1914 is voor de moderne ontwikkelingen in glas in lood in Duitsland cruciaal. Om te beginnen publiceert Heinersdorff dan zijn boek Die Glasmalerei, een publicatie waarin, niet verwonderlijk, veel aandacht is voor het werk van Thorn Prikker. Vervolgens fuseert Heinersdorff met zijn veel grotere, maar meer traditionele Berlijnse concurrent de Deutsche Glasmosaikanstalt Puhl & Wagner. Deze firma is o.a. bekend van vensters en mozaïeken in de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche in het centrum van Berlijn. Verder verschijnt in 1914 een andere en veel crucialere publicatie: Glassarchitektur van Paul Scheerbart. Dit is een fantasievol, visionair, maar ook expressionistisch boek over de zegeningen van de toepassing van glas in de architectuur. De denkbeelden van Scheerbart inspireren veel kunstenaars. Op de Werkbundtentoonstelling in datzelfde jaar, waar Heinersdorff de omstreden kerkramen van Thorn Prikker in zijn fraaie paviljoen exposeert, laat Bruno Taut zien hoe dit ideaal van Scheerbart bereikt kan worden met zijn Glaspaviljoen. Het zal geen verwondering wekken dat het contact tussen Scheerbart en Taut is gelegd door Heinersdorff.

Puhl en Wagner, ca 1900 (Wikicommons).

Jaap Gidding (Rotterdam 1887-1955)

De volgende Nederlandse kunstenaar die in contact komt met Heinersdorff is decoratieschilder Jaap Gidding. Hij krijgt zijn opleiding in het Rotterdamse bedrijf  van zijn vader; glas in lood leert hij maken bij de Haagse firma Kerling. Vermoedelijk werkt hij vanuit dit bedrijf in 1908 mee aan een raam voor het Hofpleinstation Rotterdam. In dat jaar vertrekt Gidding om meer internationale ervaring op te doen naar München, waar hij met Heinersdorff kennismaakt. Hoe precies weten we niet, maar in ieder geval behartigt Jaap Gidding de belangen van de Duitse ondernemer in Nederland, nadat hij in 1912 weer naar Rotterdam terugkeert. Heinersdorff en Gidding raken zelfs goed met elkaar bevriend; de twee gezinnen logeren bij elkaar en maken samen uitstapjes. Zijn glas-in-loodramen voert Gidding echter uit in het familiebedrijf in Rotterdam, dat inmiddels met een glaswerkplaats is uitgebreid. Ook Gidding maakt amper gebruik van brandschildering op het glas. Omstreeks 1920 leert Gidding via Heinersdorff ook mozaïeken maken. Zijn grootste projecten op dit gebied, zoals de mozaïeken voor de Bijenkorf in Den Haag en voor de gemeente Rotterdam, worden bij Puhl & Wagner, Gottfried Heinersdorff uitgevoerd.

Jaap Gidding, raam De sterrennacht in het huis/museum Van Buuren, Brussel, 1928.

Jacoba van Heemskerck (Den Haag 1876-1923)

Jacoba van Heemskerck verkeert in totaal andere kringen dan Thorn Prikker en Gidding. Ze was twintig jaar jonger dan Prikker en tien jaar jonger dan Gidding en kent beiden niet of amper. Onder invloed van Jan Toorop en Piet Mondriaan, en door de financiële steun van haar vriendin Marie Tak van Poortvliet, groeit zij uit tot een succesvolle symbolistisch-expressionistische kunstenaar met een grote voorkeur voor felle kleuren. Haar contact met Heinersdorff wordt in 1919 bewerkstelligd door Herwart Walden, de vooruitstrevende eigenaar van galerie Der Sturm in Berlijn waar Van Heemskerck geregeld exposeert. Via Walden leert zij ook Wassily Kandinsky en Lionel Feininger kennen en raakt zij in 1921 betrokken bij de serie Bauhaus grafiekmappen. Kandinsky inspireert haar tot het antroposofisch duiden van kleuren. Via Walden moet zij ook Scheerbart en Taut hebben leren kennen. Hoewel Van Heemskerck slechts enkele jaren later in 1923 overlijdt, is het aantal door Heinersdorff gemaakte ramen naar haar ontwerp toch vrij groot. Na haar overlijden wordt mede ter nagedachtenis aan haar in 1926 in de antroposofische kliniek in Den Haag/Scheveningen een heel opmerkelijk raam aangebracht naar een ontwerp van de Bauhauskunstenaar Lothar Schreyer. Voor dit ook weer door Heinersdorff uitgevoerde raam met de titel De Tulpen-madonna, is een unieke en heel bijzondere techniek gebruikt. Verschillende lagen gekleurd glas zijn namelijk boven op elkaar aangebracht.

Lothar Schleyer, glasraam Tulpen-madonna, 1926, kapel van Rudolf Steiner Zorg, Den Haag.

Met Gottfried Heinersdorff liep het overigens tragisch af. De nazi’s verklaren de man die zoveel heeft betekend voor de vernieuwing van de glas-in-loodkunst in 1935 tot ‘halfjood’ waardoor het werken hem onmogelijk werd gemaakt. Twee jaar later kwam hij in Parijs terecht waar hij een fotostudio opende. Bij de Duitse bezetting van Frankrijk vluchtte hij naar de Dordogne waar hij in 1941 overleed. Jaap Gidding, van wie bekend is dat hij in de oorlog Duitse sympathieën had, verbreekt het contact met zijn oude vriend en zet bovendien zonder veel scrupules zijn relatie met de Berlijnse fabriek voort via Heinersdorffs compagnon Hans Wagner.

Mienke Simon Thomas, november 2022

Deze tekst is een samenvatting van de lezing die Simon Thomas uitsprak op 3 september 2022 voor de Vereniging Vrienden Nieuwe Kunst in het Drents Museum Assen op het door de VVNK georganiseerde symposium ‘Fraaie vensters: decoratief vlakglas in de bouwkunst 1880-1940’.