Keramiek van Fris tinkelde, maar tuitelde nooit

Dankzij een schenking van verzamelaar Wil Schagen verwierf het historische Museum Edam vorig jaar de nagenoeg complete collectie gebruikskeramiek van de plaatselijke aardewerkfirma Fris (1947-1969). Nu is die daar te zien op een expositie waaruit blijkt hoe vernieuwend hun pastelkleurige serviezen en vazen waren, en nog steeds zijn. In de bij de tentoonstelling verschenen catalogus geven auteurs Andrea van der Veen en Ove Lucas verdieping met aandacht voor het ontwerpproces, sociaaleconomische aspecten en een uitgebreid collectie-overzicht.

75 jaar na de oprichting oogt Fris – inderdaad – nog steeds fris: kwalitatief hoogwaardige kopjes, schotels, schaaltjes, vazen en pindastellen. De diabolo-vormgeving van gegoten pastelkleurige vazen weerspiegelt het optimistische Nederlandse design van de wederopbouwjaren vijftig met ook De Ploegstoffen, Leerdamglas, Gispenlampen en Tomadorekjes. Daardoor lijkt de kleine, door retaildesigner Marijke Schipper ontworpen expositie, in een bovenzaal van het stadhuis van Edam, wel op een presentatie op de Jaarbeurs Utrecht. Aanvankelijk slaagde de firma er overigens niet in om een stand op die jaarbeurs te krijgen vanwege ruimtegebrek. Maar omdat hun hoofdontwerper Willem Hendrik de Vries lid was van de vakvereniging voor gebonden kunsten GKf, lukte het Fris in 1951 wel zich te presenteren op een gezamenlijke, door Gerrit Rietveld ontworpen stand voor ambachtskunst. Op de Jaarbeurs van 1954 selecteerde een Italiaanse curator Fris voor de prestigieuze Triënnale van Milaan, waar het zelfs meerdere medailles won. Meestal gaven Nederlandse bedrijven echter weinig om zo’n als cultureel ervaren en weinig verkoopbevorderende waardering.

In de praktijk viel Fris in de smaak bij een niet door vooroorlogse tradities gehinderd koperspubliek: progressievere consumenten die bereid waren om iets meer voor luxere gebruiksgoed te betalen. Toch vonden de meeste Nederlandse inkopers op de Jaarbeurs het strakke en vrijwel decoratieloze Fris te vooruitstrevend voor de vaderlandse smaak. In die tijd spaarden verloofde of getrouwde stelletjes voor hun uitzet en kochten ze meestal een gemiddeld 24-delig servies bij kleinere, luxe huishoudspeciaalzaken als Dake of Meyes & Höweler, daarbij geadviseerd door begripvolle verkoopsters. Fris liep ook goed in ‘kunst[nijverheid]winkels’ en warenhuis de Bijenkorf.

De Vries voor Fris

De catalogus besteedt ruim aandacht aan het sociale verhaal van Fris. Tweeëntwintig jaar lang was de aardewerkfabriek een grote werkgever voor aanvankelijk werkloze Zuiderzeevissers in Edam en Volendam. Gestimuleerd door werkgelegenheidssubsidies – de Zuiderzeesteunwet van de lokale overheid – leerde Fris ze een nieuwe stiel: het vormen, gieten, glazuren, bakken en verpakken van het luxere, moderne serviesgoed. De fabriek ontstond nadat Gerrit Fris, die eerder in radio-ontvangers en -versterkers had gehandeld, als investering in 1941 het aardewerkfabriekje De Volharding in Gouda opkocht. Hij zette dat onder zijn familienaam voort in Edam. Bijkomende reden was dat hij met de fabriek zijn zoon en schoonzoon aan werk hielp, waarmee zij ontkwamen aan de Arbeitseinsatz van de Duitse bezetter. Het Edamse bedrijf opende in 1947 in een voormalige Fokker-kantine aan de Baandervesting. De locatie is nu een woonwijkje, zo blijkt op de bij de expositie uitgezette Fris-wandeling.

De mannen en vrouwen in Volendam en Edam vertegenwoordigden een groot arbeidspotentieel. Technisch wisten noch Fris senior noch junior veel van de keramiekindustrie. De aspirant-werknemers uiteraard nog minder. Daarom trok Fris al voor de verhuizing in 1943 de keramist Willem Hendrik de Vries aan als artistiek leider. Vanuit zijn praktische ervaring bleek hij inderdaad de geschikte persoon. De Vries was leerling en assistent geweest van de keramist/vormgever Bert Nienhuis. Verder leerde hij het vak in de praktijk bij twee kunstaardewerkfabrieken: Sint Lukas in Maarssen en Regina in Gouda. Zijn ideaal was keramiek als technisch goed product met de visuele kwaliteit van een kunstwerk.

Sociaal kapitaal

Fris gaf De Vries de vrije hand om een duidelijk eigentijdse stijl te bepalen. De Vries maakte geen onderscheid tussen handgedraaide of semi-industriële, gegoten keramiek. Als streng estheet en volgens de via Nienhuis overgeleverde Bauhausstijlprincipes, bepaalde De Vries de vormgeving en de ‘productplacement’ van Fris. Effen, nooit schreeuwerige tinten, geen tierelantijnen en decoraties alleen als ze zinvol waren, zoals de figuurtjes van Nel Bruynzeel op luxe bekers en vaasjes. Functie en kwaliteit stonden voorop. In het begin keurde De Vries veel serviezen af vanwege de – begrijpelijke – technische onervarenheid van de medewerkers. Dat veranderde door hun werkervaring en nadat Fris volledig overging op het gieten met mallen.

Nel van Ginkel-Hetjes aan het gieten.

De catalogus bij de expositie is inhoudelijk gebaseerd op het onderzoek van Anna Sterk voor de eerdere publicatie uit 1985, een standaardwerk dat meerdere malen vermeld wordt. Sterk stelde ook haar onderzoeksarchief, bewaard in Keramiekmuseum Princessehof Leeuwarden, ter beschikking van de huidige auteurs Andrea van der Veen en Ove Lucas. In hun uitgave belichten ze de bedrijfshistorie, Gerrit Fris senior en junior en uiteraard Willem Hendrik de Vries. Hier en daar zijn ook artikelen uit Goed Wonen integraal herdrukt, waaronder een van De Vries. Zonder al te technisch te worden, bespreken de auteurs ook het maak/productieproces. Mooie zwart-witfoto’s tonen de stoffige fabriek met het serviesgoed in stellingen. Medewerksters droegen witte schortjes. Het sociale verhaal wordt gecompleteerd door sympathiek geschreven interviewtjes en fotoportretten van inmiddels hoogbejaarde medewerkers en van een relatief jonge verzamelaar. Dat is een goede greep. Een bedrijf bestaat immers niet alleen door zijn producten, maar vertegenwoordigt ook cultureel erfgoed en sociaal kapitaal. Dit blijkt wel uit het feit dat iedere oud-medewerker in de catalogus de beide Gerrits prijst, mede vanwege de correcte financiële afwikkeling bij de gedwongen sluiting. Als ondernemer (en overtuigd vrijmetselaar) had Fris het goed met zijn medewerkers voor. In 1951 stelde hij als winstdeling voor zijn honderd personeelsleden een pensioenspaarfonds in hetgeen financieel echter maar vier jaar haalbaar was.

Deksels

De invloedrijke stichting Goed Wonen, die met een eigen tijdschrift woonadviezen gaf in het Nederland van de wederopbouw, waardeerde de Fris-producten vanwege hun vormgeving en functionaliteit. Zo kon je het deksel van een soepterrine omgekeerd ondersteboven op tafel leggen zonder dat die ging wiebelen, dankzij een afgeplatte handgreep. De kekke eierschaaltjes, een bestseller, zijn stapelbaar dus ruimtebesparend. Het schoteltje vangt druipend eigeel op. De Vries wond zich serieus op over de bestaande kledderige, gebruiksonvriendelijke eierdopjes. Des te wranger is het dat het Fris nooit lukte hier een octrooi op te verwerven zodat minder frisse firma’s het onbestraft konden namaken, zelfs in kunststof. Productietechnisch was het efficiënt dat Fris de deksels van thee- en koffiepotten en koffiefilters zoveel mogelijk identiek uitvoerde om zo de serieproductie te versimpelen en te zorgen voor makkelijke, onderlinge uitwisselbaarheid.

De Vries bewonderde het serviesgoed van de Finse aardewerkfabrikant Arabia. Dat is te zien aan zijn strakke en hoekige Jubilant-servies (1958): het meest succesvolle Fris-ontwerp, mede vanwege de hardheid van het aardewerk. Fris won bij de ontwikkeling hiervan advies in bij Professor Dr. W.H. Schäfer, een Duitse keramiekingenieur. Hij ried hen aan klei met een hardere scherf te gebruiken om het serviesgoed van halfporselein oven- en stootvast te maken.

Een van de etalages in Edam met het servies Jubilant (1958) van De Vries.

De catalogus herdrukte De Vries’ artikel ‘Slechte koppen zijn altijd duur’ uit Goed Wonen 1963, nummer 3. Daarin werden vijftien kop- en schotels van diverse makelij getoond, waaronder twee van Fris. In de tekst somt de auteur op waaraan zoiets eenvoudigs als een kop en schotel hoort te voldoen: ‘Het kopje mag niet tuitelig zijn (hoog of smal voetje).[…] Is de klank dof dan bent u gewaarschuwd voor slechte kwaliteit.’ Het artikel sluit hij met ‘enige schroom’ af: ‘Let erop dat uw kopjes onhoorbaar worden afgewassen!”

Meydam

De Vries selecteerde voor zijn ontwerpen spannende kleurcombinaties. Bij een bloempot liet hij de – tijdens gebruik amper zichtbare – binnenkant donkergroen glazuren en zo afsteken tegen de crême-witte buitenzijde. Een glazuurspecialist mengde hiervoor de kleuren. Toch leidde De Vries’ stijlvastheid echter steeds minder tot succesvolle verkopen. Na 1955 kon Fris nog amper het hoofd boven water houden, al bood het Jubilant-servies enig soelaas. Om nieuw elan in het bedrijf te halen, overwoog Fris om naast De Vries een tweede ontwerper aan te trekken. Dat was voor hem in 1962 aanleiding om op te stappen. In plaats van een nieuwe ontwerper werden externe ontwerpers aangetrokken. Industrial designers Emile Truyen en Jan Lucassen, beiden zonder enige keramiekervaring, ontwikkelden het rond gemodelleerde servies Marijke (1963), dat echter een winkeldochter bleek. Uiteindelijk werd ook nog Leerdam-glasontwerper Floris Meydam binnengehaald voor luxe woonaccessoires in uitgesproken kleuren, bedoeld als galanterieën. Maar ook Meydam kon Fris niet redden.

Koffie- en theeservies Symfonie en (rechts) ontwerpen van Floris Meydam.

Een brand in de fabriek (geblust door de eigen medewerkers als vrijwillige brandweer van Edam) en een veranderende markt dirigeerden Fris richting rode cijfers. De consument was verzadigd geraakt of hield inmiddels wél van dat verfoeide tuitelende porselein met tuttige bloemetjesdécors. Daarbij diende zich een antiburgerlijke generatie aan, die helemaal niets om huwelijksuitzetten gaf. Grote detaillisten als Blokker en HEMA kochten bulkvoorraden gebruiksgoed voortaan in bij lage lonen-producenten in Italië en Oost-Europa. Dit betekende de nekslag voor vrijwel de gehele Nederlandse keramiekindustrie waaronder Fris.

Midcentury design

Dankzij eerdere exposities in Purmerend (1986) ’s-Hertogenbosch (1988) en Edam (1999) hebben verzamelaars het Fris serviesgoed herontdekt. Op Koninginnedag kon je dat nog wel vinden op de vrijmarkt in Edam maar inmiddels staat het ook nog maar zelden in kringloopwinkels. Fris is als ‘midcentury design’ populair op veilingsites als Marktplaats, Catawiki en eBay, en te koop voor een paar tientjes. Afgezet tegen de toenmalige verkooprijzen in guldens – getuige oude brochures in de catalogus – behield Fris zijn waarde. Voor potentiële verzamelaars is het daarom erg nuttig dat deze nieuwste publicatie besluit met een mooi gedetailleerd foto-overzicht dat vrijwel alle Fris-producten toont. Een paar keer zelfs opgestapeld als Memphis-keramiek van Sottsass.

Chris Reinewald, 24 november 2021.

Dit artikel is in andere versies gepubliceerd op de sites van Museumtijdschrift en De Leesclub van Alles.

Andrea van der Veen, Ove Lucas e.a.,: Fris Edam Keramiek, LM Publishers, Edam, 2021. ISBN: 9789460224577, 200 p. € 19,50; Expositie ‘Fris Springlevend, 75 jaar Fris Edam’, t/m 20 maart 2022 in Museum Edam, stadhuis en locaties in Edam, papieren archiefstukken in Waterlands Archief, Purmerend www.edamsmuseum.nl, www.frisedam.nl