Een instituut dat permanent op losse schroeven staat

Een mooier cadeau had Guus Beumer zich bij zijn afscheid als directeur van Het Nieuwe Instituut niet kunnen wensen: een boek dat de (korte) geschiedenis van dit ‘instituut’ vastlegt. Deze instelling ontstond in 2013 na de grote bezuinigingen uit een door de overheid afgedwongen fusie tussen de sectorinstituten voor architectuur (NAi), vormgeving en mode (Premsela) en digitale cultuur (Virtueel Platform). Beumer, die uit de mode kwam en cultuurcentrum Marres in Maastricht had geleid, werd tot zijn verbazing directeur.

De headhunter: ‘We zullen je voorstellen als een groot risico met een potentieel hoge beloning, omdat mensen zoals jij [een relatieve buitenstaander, een wild card] bijna altijd falen, maar, als dat niet gebeurt, is er waarschijnlijk écht iets bereikt.’ [p. 14] Het project leek Beumer gedoemd om te mislukken, maar dat vond het bestuur geen bezwaar en zelf zag hij die sprong in het diepe als een potentie. De tabula rasa van een nieuw begin – al was die gebonden aan het dominante Nederlandse Architectuurinstituut – besloot hij uit te buiten door juist alles op losse schroeven te laten staan.

Guus Beumer, 2013, foto Blommers en Schumm.

Hoe dat in zijn werk ging en wat er gebeurde is nu geboekstaafd in Expanding Bodies: Contesting Design at Het Nieuwe Instituut. Het is een geschiedenis in woord en beeld met aandacht voor alle tentoonstellingen en activiteiten, teksten over de thema’s die HNI exploreerde en over de archieven; een ‘cocktail van ideeën, objecten en representaties’ zoals auteur/redacteur Brendan Cormier in de inleiding schrijft. Bijzonder is dat het boek daarnaast een mondelinge geschiedenis vertelt aan de hand van uitgebreide interviews. Dat alles samen geeft een prachtig en interessant beeld van deze instelling, die heel inzichtelijk maakt waar HNI onder Beumer voor stond en wat het nastreefde.

Velen bekeken het instituut met scepsis. Lang niet altijd waren de bedoelingen van exposities duidelijk en regelmatig werden de verwachtingen van ‘het veld’ en van bezoekers niet ingelost of juist gefrustreerd.((zie: www.archined.nl.)) De cryptische taal en het abstractieniveau die soms begrip in de weg stonden, zijn in dit boek echter helemaal afwezig want dat valt juist op door grote helderheid en openheid. Het is alsof de puzzelstukken nu pas op zijn plaats vallen.

Het belangrijkste punt is dat Beumer de onzekerheid over wat het instituut moest zijn, verhief tot een programmatische leidraad. Zoeken, vragen, speculatie en twijfel stonden centraal in het beleid, in de exposities en activiteiten. Hij wilde geen antwoorden geven, maar zaken problematiseren en de potentie van de diverse vakgebieden aan de orde stellen door middel van onderzoek en een interdisciplinair kader. De fusie leek aanvankelijk wat onnatuurlijk, maar maakte de vakgebieden interdisciplinair en dat bleek ineens heel erg voor de hand te liggen. Want met digitalisering hadden ze alle te maken en bovendien waren de vakgebieden erg aan het veranderen en steeds complexer en meer hybride aan het worden. Het Nieuwe Instituut stond feitelijk samen met die disciplines op een kruispunt.

Het hele verhaal van het promoten van een sector of dé creatieve industrie als probleemoplosser was volgens Beumer toe aan een herijking en hij zocht naar nieuwe interpretaties van de ideologie van vooruitgang en innovatie. Dat gebeurde door het accent te verleggen naar onderzoek en het proces, naar mogelijke scenario’s en de problematische aspecten van de vakgebieden in relatie tot de maatschappij. Design, in de breedste zin des woords, is immers ook een onderdeel van de mondiale problemen en daar mede verantwoordelijk voor.

Foto Johannes Schwartz.

Voor HNI betekende dat ook een andere manier van tentoonstellingen maken en presenteren. Dus niet langer de hagiografische solo-expositie van de ontwerper als genie of auteur, want die verhult ten eerste dat design een inherent collaboratief project is, en ten tweede dat een tentoonstelling geen neutraal vehikel is. Het uitgangspunt was juist dat het hele tentoonstellingsmodel op de schop ging. Dat werd een plek van spanning en ruimte voor experiment. Cormier: ‘elke tentoonstelling presenteert onderzoek op een manier die tegelijkertijd zichzelf bevraagt, waardoor een driedimensionaal raadsel ontstaat dat door de toeschouwer moet worden opgelost.’ [p. 159] Daartoe bracht Beumer onder meer commerciële of andere praktijken het museum binnen zoals de kermis, de winkel, het kuuroord en de kleedkamer. Een mode-expositie als een winkel waar je alles aan mag raken, creëert vervreemding. Ze stelt bovendien niet de ontwerper centraal maar de gebruiker. De tentoonstelling over het totaal niet duurzame materiaal lithium leidde naar het kuuroord omdat lithium ook gebruikt wordt als antidepressivum en kuuroorden er vroeger waren om mensen weer op te peppen. Lang niet alle bezoekers waren bereid of in staat de raadsels van de exposities op te lossen, maar vaak waren die presentaties toch intrigerend, bijvoorbeeld toen de sets voor de fotografie van Erwin Olaf letterlijk binnen de muren van het museum werden gebracht. 

De exposities werden meer installaties, mede door de intensieve betrokkenheid van de (ruimtelijke) ontwerpers. In plaats van passief consumeren werd de bezoeker geactiveerd – zoals Jean Leering al in de jaren zestig in het Van Abbemuseum had gedaan. Zo was de tentoonstelling Speculatief design archief een ruimtelijke weergave van het archiveringsproces in een te betreden bouwsel van steigermateriaal.

Expositie Speculatief design archief, ruimtelijk ontwerp Roel Huisman i.s.m. Bart van Merode, foto Johannes Schwartz.

De archieven krijgen ruime aandacht in dit boek, met verhalen over digitaliseringsprocessen, tips voor makers en de plannen van het Netwerk Archieven Design en Digitale Cultuur NADD. Dat verbindt allerlei instellingen met elkaar en buigt zich over het digitaal toegankelijk maken van het erfgoed. Voor meer informatie verwijs ik naar de vele artikelen op deze site over de archievenproblematiek en toelichtingen op de website van HNI. HNI wil op dit moment voor architectuur een meer thematische aanpak en gaat tevens ruimte maken voor het verzamelen van archieven van bijvoorbeeld de kraakbeweging.

Grafisch ontwerp: studio Veronica Ditting.

Een bijzonder aspect van HNI is het beleid inzake communicatie en identiteit. Hierin wil het eigenzinnig, stimulerend en meerstemmig zijn. Ontwerper Maureen Mooren fungeert als artdirector voor de grote lijn en nodigt elke keer andere vormgevers uit om bepaalde programmaonderdelen te ontwerpen. Zo ontstaat er binnen een gegeven kader een grote variëteit. Ook in deze publicatie, waar zes verschillende ontwerpers verantwoordelijk waren voor een gedeelte, is dat het geval.

De meerstemmigheid kwam overigens in 2015 in het geding toen Beumer werd beticht van nepotisme omdat hij voor opdrachten veelal putte uit zijn eigen relaties en vrienden, onder wie zijn partner. Het leidde tot rumoer, maar de Raad van toezicht vond het goed en er werd een zakelijk directeur aan het bestuur toegevoegd. De episode komt in deze publicatie niet voor.

Tot slot geeft Beumer in dit informatieve overzichtsboek de lezers een cadeau, een hoogst interessant essay dat een groots perspectief schetst over de ontwikkelingen in designland vanaf de jaren negentig. U vindt het hier: 3XP: Een speculatieve ontwerpgeschiedenis. Van product en prototype tot probe | Temporary House of Home (hetnieuweinstituut.nl)

Frederike Huygen, oktober 2021

Brendan Cormier, Expansive Bodies: Contesting Design at Het Nieuwe Instituut, 2021, 312 pagina’s, € 39,95; verkrijgbaar in het Nederlands en Engels. Vormgeving: Natasha Chandani, Lana Cavar, Ines Cox, Geoff Han, Ivan Martinez, Maureen Mooren, Julie Peeters, Maud Vervenne; fotografie: Johannes Schwartz, nai010 uitgevers

Voor meer informatie verwijs ik naar de website www.hetnieuweinstituut.nl waar heel veel toelichtingen op projecten en beleid te vinden zijn.