Erich Wichman (1890-1929) was een van de vele kleurrijke figuren in de Nederlandse kunstwereld van het eerste kwart van de twintigste eeuw. Als hoogleraarszoontje leidde hij een turbulent studentenleven in Utrecht, ook al kon hij slechts als toehoorder colleges volgen omdat hij geen enkele middelbare school had afgemaakt. Hij was briljant en onmogelijk volgens vrijwel iedereen die hem heeft gekend, teerde op de zak van zijn ouders, vooral op die van zijn moeder nadat zijn ouders in 1916 van tafel en bed waren gescheiden, en creëerde de ene rel na de andere, in levende lijve en in woord en beeld.
Geïnspireerd door Kandinsky maakt hij in de jaren 1912-1913 zijn eerste schilderijen, die in 1913 te zien waren op de tentoonstelling van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken. Vanaf die tijd manifesteerde Wichman zich als beeldend kunstenaar, schrijver, criticus en politiek agitator tegelijk. Hij produceerde een klein, grillig oeuvre met zowel abstract als figuratief werk, altijd expressief en geworteld in zijn eigen fysieke en psychische wezen. Door zijn antiburgerlijke en antidemocratische opvattingen voelde hij zich aangetrokken tot extreme politieke stromingen, sommige relatief onschuldig, zoals de Rapaillepartij die in 1921 twee zetels in de Amsterdamse Gemeenteraad wist te verwerven. Enkele jaren later zou hij in Milaan diep onder de indruk raken van Mussolini en een actieve rol spelen in het opkomend fascisme in Nederland, o.a. als redacteur van het blad De Bezem. Deze activiteiten hebben het imago van Wichman veel kwaad gedaan – hoewel niet bij iedereen – al is het zeer de vraag of Wichman ook maar enige verwantschap zou hebben gevoeld met het fascisme zoals het zich in de jaren dertig ontwikkelde. De (zelf)destructieve kanten van Wichmans persoonlijkheid leidden niet alleen tot zijn vroege dood – op 38-jarige leeftijd – maar maakten ook voortijdig een einde aan contacten en samenwerkingsverbanden die Wichman verder hadden kunnen helpen.
Over deze intrigerende kunstenaar heeft Frans van Burkom een indrukwekkende biografie geschreven. De publicatie is de laatste van een reeks monografieën over Nederlandse schilders, beeldhouwers en vormgevers die in 1986 van start ging bij SDU-uitgeverij/Openbaar Kunstbezit en nu ruim 33 jaar later met dit huzarenstukje wordt afgesloten. Het boek is niet alleen het einde van de reeks, maar sluit ook het onderzoek af van de auteur naar een kunstenaar die ‘… met grote tussenpozen, bijna een halve eeuw lang – 47 jaar om precies te zijn – een rol van betekenis in mijn leven en dat van mijn lieven [heeft] gespeeld. (…) en nu moet het dus afgelopen zijn, met hem en met mij.’ Eerder al schreef Van Burkom de catalogus bij de overzichtstentoonstelling Erich Wichman 1890-1929. Tussen idealisme en rancune in 1983 in het Centraal Museum. Zijn fascinatie voor Wichman liet hem blijkbaar niet los. Het resultaat is deze biografie die veel nieuwe gegevens bevat en veel dieper ingaat op Wichmans werk, mede dankzij een aantal bronnen die sinds die tijd tot zijn beschikking stonden.
Wat Van Burkom in die 47 jaar allemaal heeft gevonden over Wichmans werk, zijn leven en zijn omgeving is fenomenaal. Hij weet heel knap die overvloed aan materiaal in vloeiend en aantrekkelijk proza te presenteren. De beschrijvingen van het werk zijn bloemrijk en de analyses verrassend en prikkelend. In het eerste hoofdstuk schetst Van Burkom kort het karakter en de levensloop van Wichman en de voornaamste ontwikkelingen in zijn werk. De volgende zeven hoofdstukken voeren ons mee langs de hoge toppen en al even diepe dalen van dit leven, van zijn geboorte op 11 augustus 1890 uit de schoot van zijn moeder tot de laatste ademtocht in de armen van diezelfde moeder in de nacht van 1 januari 1929. De hoofdstukken zijn onderverdeeld in tien tot twintig paragrafen, met een uitschieter van 34 in hoofdstuk 5, ieder voorzien van een subtitel. In het laatste hoofdstuk is ook een ‘Post Postscriptum’ opgenomen, waarin Van Burkom een nuttige opsomming geeft van iedereen die zich in de loop der jaren met Wichman heeft beziggehouden inclusief zijn eigen onderzoek. Daarna volgen diverse bijlagen waaronder de oeuvrecatalogus.
Het boek is zorgvuldig vormgegeven, zowel fraai als relevant geïllustreerd en daardoor prettig leesbaar. Van Burkom treedt in de voetsporen van zijn protagonist door geen onderscheid te maken tussen werk en leven. De felle emoties van Wichman worden even minutieus beschreven als de uitingen daarvan, of het nu scheld-, dreig- of slijmbrieven zijn, essays, pamfletten, spotprenten of kunstwerken in welke techniek dan ook. De verdieping die Van Burkom in de inleiding aankondigt leidt tot een indrukwekkende en overtuigende ontleding van het werk. Ik ken weinig onderzoekers die zo verregaand in de huid van hun slachtoffer zijn gekropen om van daaruit waarnemingen te doen die het oeuvre beter te begrijpen en interessanter maken. Ook het onvoorspelbare gedrag van Wichman is beter te volgen wanneer de maskers van deze pathologische poseur worden afgedaan. De monografie is inderdaad een belangrijke aanvulling op de catalogus uit 1983 en andere literatuur over Wichman.
Als voorbeeld wil ik de analyse noemen van de vormloze (gebruiks)voorwerpen die Wichman in 1919 maakte, o.a. een laklampje, een asbak en een presse-papier. Van Burkom toont overtuigend aan dat de grillige vorm van deze objecten het negatief is van een deel van de hand of handen in een gebaar dat direct gerelateerd is aan de functie van het voorwerp. Met deze kennis wordt de vorm interessanter en krijg je meer waardering voor de wijze waarop Wichman zijn ideeën in materie omzet.
Ook maakt Van Burkom aannemelijk dat Wichmans abstracte schilderijen uitdrukking geven aan zijn gemoedstoestand en dat de titels daar impliciet naar verwijzen. In Verbeelding van een bewogen zee uit 1912 heeft Wichman ‘Met symbolistische codes … een expressionistisch zelfportret gecreëerd … van iemand die op de een of andere manier besefte dat zijn bravoure zijn angst niet kon overschreeuwen.’ De bespreking van een veel later schilderij De lachende Kavalier besluit Van Burkom eveneens met een psychologische duiding: ‘… er ligt een onaangenaam dubbelzinnige vrolijkheid in het driehoekige lachebekje: een levensbedreigende mamba met een donkerrode bek. … het is zijn doelbewust geconstrueerde en al even doelbewust in het gezicht gekeken eigen doodsangst, woede en paranoïde wantrouwen, weerspiegeld in de (zelfverzonnen) ander: creatieve splijting.‘
Van Burkom bespreekt niet alleen Wichmans werk minutieus en uitvoerig. Ook zijn ideeën, opvattingen en meningen, alle belevenissen, gebeurtenissen en contacten worden uitgebreid gememoreerd en psychologisch geïnterpreteerd, vaak in relatie tot het werk zelf. Wichmans visuele handicap – hij kreeg op 11 jarige leeftijd een kunstoog – leidde ertoe dat hij, naar eigen zeggen alleen eendimensionaal kon zien. Zijn biograaf volgt hem daarin en beweert dat plastiek voor Wichman tactiel of ‘haptisch’, ‘niet visueel’ of ‘optisch’ is. Dat verklaart niet alleen de vorm van de kleine sculpturen en gebruiksvoorwerpen, maar ook het gebrek aan waardering voor deze kunst door de critici gezegend met twee ogen. Hoewel deskundigen minder stellig zijn over de gevolgen van een dergelijke handicap, is de uitleg van Van Burkom over Wichmans sculpturen niettemin verhelderend. Maar niet altijd voegen zijn veronderstellingen iets zinvols toe. De bespreking van Werk 1919.2: ‘Plastiek’ of ‘Beeldhouwkunst’ eindigt bijvoorbeeld met een foto van een zilveren fruitschaal en het volgende commentaar: ‘… van foto’s zijn de soms zeer complexe vormen niet tactiel ‘interpreteerbaar’. De grote gedreven fruitschaal kan ‘vruchten’ ingedrukt hebben gehad om tot het reliëf te komen, maar het kunnen bij wijze van spreken ook billen of borsten zijn geweest.’
Bij zulke uitweidingen rijst het beeld op van een auteur die wel heel grondig alle opgespoorde feitjes, anekdotes en ook zijn eigen invallen vast wil leggen. Daardoor lijkt elke (veronderstelde) uiting, materieel of immaterieel, van het getroebleerde, turbulente (ziele)leven van de ‘held’ even belangrijk. Want ook al plaatst Van Burkom nog zoveel kanttekeningen bij de effectiviteit van Wichmans optreden, de hele opzet van het boek suggereert dat Wichman als kunstenaar deze aandacht waard is. Het inleidende hoofdstuk eindigt met de wat cryptische conclusies dat zijn werk ‘… veertig jaar na dato (en zelfs nog krap een eeuw later) ultramodern en actueel zou zijn geweest, wanneer hij het meer rust en worteling had gegund en hij zich niet zo zelfdestructief had gedragen. Aan zijn totale Werdegang-in-extremisme kan een zekere nijpende actualiteit overigens al evenmin worden ontzegd.’
Het is jammer dat Van Burkom niet uitlegt wat hij hiermee bedoelt en niet in een afsluitende tekst uiteenzet wat de kwaliteit en het belang van Wichmans werk is. De persoonlijke betrokkenheid die hijzelf al in de inleiding noemt, is ongetwijfeld een voorwaarde sine qua non geweest voor de diepgang van het onderzoek en de duiding van werk en leven, maar een meer afstandelijke afweging tot slot was het boek zeker ten goede gekomen. Van Burkom presenteert deze fascinerende figuur en zijn turbulente leven in alle kleurrijke details, maar verliest daarbij de behoeften van zijn lezers enigszins uit het oog.
Dat wreekt zich vooral in de oeuvrecatalogus. Daarin zijn de gegevens grotendeels afkomstig uit de databases van musea en ‘daarom verschilt de informatie per werk…‘. Dat is jammer, want die ongelijkheid doet afbreuk aan de waarde van een oeuvrelijst. Onbegrijpelijk is de keuze alleen de werken in Nederlands openbaar bezit op te nemen. Van de achttien prachtige schilderijen uit 1912-1915 worden zeven in de lopende tekst wel afgebeeld en besproken maar niet in de oeuvrecatalogus opgenomen. Eén omdat het alleen van foto’s bekend is, één omdat de verblijfplaats onbekend is en twee omdat ze zich in een particuliere collectie bevinden. Merkwaardig is ook de gedetailleerde indeling van het oeuvre in willekeurige categorieën gebaseerd op techniek, materiaal of functie: schilderijen, verschillende grafische technieken, beton, enz. tot en met gipsen mallen als laatste categorie. Ook de beslissing om in de index uitsluitend persoonsnamen op te nemen en geen plaatsen, stromingen, tijdschriften en titels van kunstwerken vind ik vreemd.
Het boek heeft in deze opzet enigszins het karakter van een secundaire bron met een overdaad aan gedetailleerde informatie over het reilen en zeilen van Erich Wichman en iedereen waarmee hij in aanraking kwam. Als zodanig is het verplichte kost voor alle kunsthistorici die zich bezighouden met de Nederlandse beeldende kunst van de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. De vlot geschreven tekst maakt bovendien het verwerken van de overstelpende hoeveelheid informatie een stuk aangenamer dan het lezen van een doorsnee kunsthistorische wetenschappelijke tekst. Hoewel deze monografie mooier, uitgebreider en interessanter is dan de catalogus uit 1983 doen de opzet van de oeuvrecatalogus en het register echter afbreuk aan de bruikbaarheid van de publicatie voor vakgenoten. Dat is jammer, want anders zou het boek in mijn ogen een voorbeeldige biografie zijn.
Ida van Zijl, mei 2020
Frans van Burkom, Erich Wichman. Ironische kunst, tragisch leven. Zwolle: Waanders Uitgevers, 2019. ISBN 9789462621752, 336 blz. Gebonden. Prijs € 37,-