Het Design Museum voor de Toekomst zet te hoog in, en te laag

Wel de designhoofdstad van Nederland zijn, maar geen toonaangevende plek hebben waar het hele jaar door design te bekijken en te beleven is. Dat is het geval met Eindhoven. Tijdens de jaarlijkse Dutch Design Week komen ruim driehonderdduizend mensen naar de stad, maar de rest van het jaar moet het in design geïnteresseerde publiek het doen met exposities in galeries en wat losstaande evenementen. De tijd is rijp voor een instelling met een landelijke, of zelfs internationale uitstraling vindt het gemeentebestuur, dat opdracht gaf de mogelijkheden voor een permanent designmuseum of futurelab te onderzoeken. Het adviesrapport stelt voor het Design Museum voor de Toekomst op te richten.

Ambities hebben is prima, maar je kunt jezelf vertillen. Dit lijkt het geval met de ambitie van de gemeente Eindhoven om in 2021 het Design Museum voor de Toekomst op te richten. De nieuwe instelling moet zowel designmuseum als laboratorium voor de toekomst worden. Wat heeft dit nog met een museum te maken, vroeg een museumdirecteur zich terecht af toen hij van de Eindhovense plannen vernam. Musea collectioneren en conserveren, en ze maken tentoonstellingen en publicaties. Ze zijn gericht op het verleden, dat ze duiden en soms in relatie tot het heden zetten. Dit laat zich moeilijk rijmen met een laboratorium waar ontwerpers, onderzoekers, bedrijfsleven, politici, overheid en geïnteresseerd publiek oplossingen zullen ontwikkelen voor allerlei maatschappelijke problemen, zoals het Design Museum voor de Toekomst zal gaan doen.

Het rapport lezende ga je je afvragen hoe goed de opstellers van het advies zijn ingevoerd in de Nederlandse designsector en -infrastructuur. Bij de opsomming van landelijke instellingen die zich met design bezig houden zijn diverse belangrijke instellingen vergeten, waaronder Museum Boijmans, het Centraal Museum en het Groninger Museum. Drie musea die vrijwel elk jaar een grote designtentoonstelling hebben en degelijke catalogi publiceren. Ook lijkt men niet te weten wat de BNO is. Deze organisatie wordt ‘bond voor ontwerpers genoemd’ en bij de naam van haar directeur staat dat zij bij B&O werkt, wat de afkorting van het Deense bedrijf Bang & Olufsen is. Nadat de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers de opstellers op de fout had gewezen, is de tekst aangepast.

Het advies spreekt de wens uit een collectie van de toekomst op te bouwen. Dit klinkt ambitieus, maar wat relevant is voor de toekomst, kan pas bepaald worden als die toekomst verleden is geworden. Dit realiseren de opstellers van het advies zich ook, want ze stellen voor dat het Design Museum voor de Toekomst een permanente tentoonstelling heeft die ‘Geschiedenis van de Toekomst’ zal heten. Daar zal te zien zijn hoe de mensheid door de tijd heen zich heeft verhouden tot de toekomst.

Niets lijkt te gek voor het Design Museum voor de Toekomst; men kan zich zelfs voorstellen dat het onderdak gaat bieden aan een repaircafé en natuur-georiëntereerde bewegingen. Gezellig, maar ook dit behoort niet tot de opdracht van een museum met internationale pretenties, waarvan de jaarlijkse financiering voor de helft van de rijksoverheid zal moeten komen.

Het Design Museum voor de Toekomst moet volgens het advies bijdragen aan een betere positie van ontwerpers en meer samenwerking met andere disciplines en sectoren. Dit is een nobel streven, maar het verbeteren van de positie van ontwerpers is de opdracht van een beroepsorganisatie als de BNO of een sectorinstituut, níet van een museum. Nederland had in de jaren negentig het Vormgevingsinstituut en in deze eeuw de Stichting Premsela, die zich inzetten voor de verbetering van de positie van ontwerpers en design voor het voetlicht brachten. Maar nadat Stichting Premsela in 2012 opging in Het Nieuwe Instituut, is deze taak verwaterd.

De designsector — inclusief musea, opleidingen en media — heeft de neiging alle problemen waarmee de samenleving kampt, naar zich toe te trekken. Ook het advies over het Design Museum voor de Toekomst ontsnapt hier niet aan. Design redt de wereld, lijkt het devies. Dit is mooi, maar zulke hooggespannen verwachtingen kunnen alleen maar tot frustratie leiden bij het publiek, bij subsidiegevers en bij de ontwerpers zelf. Design op zijn best vertelt een verhaal, geeft betekenis, bedenkt praktische toepassingen voor innovaties en initieert technologische ontwikkelingen. Het kan laten zien hoe de ideale wereld eruit zou kunnen zien, zonder de pretentie te hebben zo’n wereld zelf te kunnen maken.

Zoals het er nu ligt, maakt het voorstel het Design Museum voor de Toekomst op te richten weinig indruk. Het mist visie en focus, en lijkt er vooral op uit iedereen tevreden te stellen. Misschien dat men nog eens zijn licht kan opsteken bij Joseph Grima, de creatief directeur van de plaatselijke Design Academy Eindhoven. Hij wordt creatief directeur van het nieuwe Museo del Design Italiano in Milaan. De wereldhoofdstad van design zal eindelijk haar permanente designmuseum krijgen.

Marc Vlemmings, 2019