Nederlandse vormgevingsarchieven, eeuwig tussen wal en schip (of tussen droom en daad)

Lezing 3, bijeenkomst vormgevingsarchieven, 30 november 2018

De Raad voor Cultuur noteerde in haar recente vooradvies dat het niet goed gesteld is met het geheugen van de sector. Het ontbreekt volgens de Raad aan beleid waardoor het vormgevingserfgoed versnipperd en incompleet is en niet goed te bestuderen.

Er kwamen verschillende gedachten bij  mij op na het lezen hiervan maar laat ik volstaan met de constatering dat het wellicht ook niet zo goed gaat met het geheugen van de Raad. De woorden van de Raad voor Cultuur roepen namelijk de herinnering op aan een eerdere analyse van de ontwerpsector. Een analyse waarin de situatie van het vormgevingserfgoed werd omschreven als beneden professioneel peil, lacuneus, ouderwets want niet ingericht op de digitale tijd, in presentatie eenzijdig en conceptueel als tussen de wal van archieven en het schip van musea vallend.

Deze pijnlijke constatering komt van de Tijdelijke Adviescommissie Vormgeving die onder voorzitterschap van Jules van de Vijver al in 2001 over het vormgevingserfgoed rapporteerde.(1)Advies commissie vormgeving 2001, tekst: Ineke Schwartz en Jules van de Vijver, zonder uitgever. En de vraag rijst dan, hoe het toch mogelijk is dat we na 17 jaar en alle inspanningen ten spijt, nog steeds voor het probleem staan om op een fatsoenlijke en consistente manier voor de nalatenschap van vormgeving te zorgen.

Mijn bijdrage vanmiddag bestaat uit een analyse van deze vraag en is voor een groot deel gebaseerd op mijn ervaring en observaties. Een drama in meerdere bedrijven. Daarbij stel ik ten eerste dat een redelijk overzichtelijke kwestie, namelijk hoe regelen we het behoud van belangrijke vormgevingsarchieven, opgeschaald naar de containerthematiek Vormgevingserfgoed en Design, een structurele oplossing in de weg staat. Aansluitend wil ik kort ingaan op de relevantie van vormgevingsarchieven voor het onderwijs en die in internationaal perspectief plaatsen. Om tot slot te kijken naar de opties die nu open liggen.

De tragische verheffing van vormgevingsarchieven tot cultureel erfgoed of design (Een drama in meerdere bedrijven)

Met de oprichting van het NAGO in 1992 – Het Nederlands Archief Grafisch Ontwerpen – kwam het fenomeen vormgevingsarchief op de kaart te staan. In de loop van de jaren negentig werd zichtbaar dat ook in andere ontwerpdisciplines de behoefte leefde om archieven van belangrijke generaties ontwerpers voor verlies te behoeden. In 1998 achtte de Raad voor Cultuur het nodig om de verantwoordelijkheid van het Rijk ten aanzien van het ‘erfgoed van de vormgevingswereld’ in kaart te brengen. Dit resulteerde uiteindelijk in de analyse en aanbevelingen van de Tijdelijke Adviescommissie waarin voor een betere omgang met het vormgevingserfgoed werd gepleit. Daar had men wel oren naar, want in diezelfde periode kreeg ook het begrip Dutch Design vleugels. Zowel de internationalisering van het Nederlands ontwerpen als de institutionalisering van het fenomeen Dutch Design, droegen er aan bij dat de begrippen vormgeving of ontwerpen, meer en meer plaatsmaakten voor de term ‘design’.

Design is verworden tot een containerbegrip. Het wordt te pas en te onpas ingezet en het heeft onmiskenbaar publicitaire aantrekkingskracht. Designmusea schieten als paddenstoelen uit de grond. Jammer genoeg bieden de verschillende varianten op het thema designmuseum tot op heden nog geen structurele invulling van die befaamde infrastructuur waar het vormgevingserfgoed in ingebed zou moeten worden. Daarvoor is de koers van meeste designmusea toch te veel onderhevig aan de luimen van de lokale politiek en de grillen van een visionaire directeur die onder de dekmantel van Nationaal Designmuseum zijn of haar eigen stokpaardje berijdt.

Sinds de sluiting van het vermaledijde vormgevingsinstituut in 2001 is keer op keer gesteld dat de oplossing voor het vormgevingserfgoed niet gezocht moet worden in de oprichting van een nieuw instituut, maar dat daarvoor moet worden gekeken naar de bestaande infrastructuur. In de praktijk werd er een beperkt budget voor archieven in de cultuurvijver gegooid waarna een stel vormgevingserfgoedminnende organisaties er als piranha’s op doken. In de ‘danse macabre’ van het designerfgoed speelt de grillige overheid met het instrument van de cultuursubsidie een vrolijk deuntje mee.

De kaalslag van Halbe Zijlstra betekent in 2012 de genadeslag voor bestaande en ontluikende organisaties op het gebied van vormgevingserfgoed. Instituten worden opgeheven of gooien de handdoek in de ring en voor talloze collecties en archieven moet acuut nieuw onderdak worden gevonden. Er is zoveel verlies dat de aandacht voor vormgevingserfgoed verwatert. Het is daarom verheugend dat het onderwerp weer op de agenda wordt gezet, maar ik stel voor om de begrippen vormgevingserfgoed en design bij het grof vuil te zetten en te vervangen door vormgeving en archieven.

Twee argumenten om afscheid te nemen van het begrip vormgevingserfgoed

In 2010 zet de huidige lector erfgoed van de Reinwardt Academie, Riemer Knoop, in zijn evaluatie van de eerder genoemde subsidieregeling voor de inhaalslag voor de vormgevingsarchieven, haarfijn uiteen dat vormgevingsarchieven misschien wel bijzonder zijn, maar toch niet per se tot erfgoed gerekend hoeven te worden.(2)http://www.gordion.nl/sites/gordion.nl/files/rapportage_8-7-10_copy1.pdf Met zulke vrienden heb je geen vijand meer nodig.

De laatste stelselwijziging van de verdeling van de cultuurmiddelen resulteert in de situatie dat instellingen op het gebied van kunst en erfgoed zich kunnen melden bij het Mondriaanfonds en dat de makers, culturele instellingen en de creatieve industrie (vormgeving), terecht kunnen bij het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie. In de praktijk betekent dat, dat het ene fonds de subsidiëring van vormgevingsprojecten uitsluit en het andere de ondersteuning van erfgoedgerichte projecten.

Er zijn kortom, genoeg redenen om afscheid te nemen van het begrip vormgevingserfgoed en terug te keren naar het overzichtelijke begrip vormgevingsarchieven. We hebben het dan bij uitstek over de objecten waarmee je iets kunt doen waar een tekort aan is, zo lezen we al decennia in rapporten en adviezen, namelijk het bestuderen en beschrijven van onze vormgevingsgeschiedenis.

Waarom vormgevingsarchieven wel degelijk waarde hebben

In zijn recente notitie onderkent en roemt de Raad voor Cultuur het ontwerpproces als een unieke kwaliteit van de Nederlandse vormgeving. De Raad zet in zijn aanbevelingen stevig in op de ondersteuning daarvan. Onderzoek mogen we best ruim nemen in het domein van de vormgeving. Wat mij betreft valt daar zowel het academische als het praktijkgerichte onderzoek onder. Beide vormen leiden immers, ondanks verschillen in methodiek en vocabulaire, tot versterking van de competenties analytisch denken en reflectief vermogen. Kwaliteiten die we sinds het Bologna akkoord zowel bij academici als bij ontwerpers waarderen.

De betekenis van vormgevingsarchieven voor het onderwijs en onderzoek wordt in Nederland naar mijn gevoel onvoldoende benadrukt. Zo vinden we in het recente advies van de Raad de vormgevingsarchieven onder het kopje behoud en beheer. Maar behoud en beheer heeft alleen maar zin wanneer we het materiaal ook gebruiken. En waar zouden de archieven nu beter gebruikt kunnen worden dan in het onderwijs? Dat is echt een ‘missing link’.

En dat is ook gek, want internationaal zijn er verschillende voorbeelden van onderwijsomgevingen waar toonaangevende collecties en vormgevingsarchieven via een bibliotheek of museum beschikbaar wordt gesteld aan nieuwe generaties ontwerpers.

Het Vignelli Center

In de Verenigde Staten is de omvangrijke collectie van het Cooper Hewitt Instituut gevormd toen het een onderwijsinstituut was. In Rochester heeft de bibliotheek van het Institute of Technology vele archieven van grafisch ontwerpers verzameld, en herbergt het Vignelli Center het archief van het echtpaar Vignelli, dat door kenners worden beschouwd als de’ crème de la crème’ van het Amerikaanse modernisme.

Als we naar Engeland kijken dan zien we dat archieven van belangrijke producenten en ontwerpers op verschillende plaatsen en gelieerd aan een onderwijsinstituut worden bewaard. Twee belangrijke voorbeelden zijn de Brighton Design Archives en de ULITA collectie textielarchieven in Leeds. Interessant is daar de private samenwerking. Zo heeft Marks en Spencer een spectaculair gebouw neergezet waar het zijn omvangrijke archief exposeert, dat wordt beheerd door archivarissen van de Universiteit Leeds. Bibliotheek en educatief centrum zijn niet alleen open voor studenten maar ook voor het publiek.

Marks en Spencer, Engeland

Die combinatie van archiefcollecties en onderwijs is in Engeland wellicht gestimuleerd door een stelselvernieuwing die het hoger beroepsonderwijs en het academisch onderwijs dichter bij elkaar bracht. De vereiste theoretische component in het curriculum is een stevige stimulans voor Engelse ontwerpers en historici om de geschiedenis van het (Engelse) ontwerpen te bestuderen en te bediscussiëren. Engeland heeft al sinds 1977 een Design History Society die actief bijdraagt aan het wetenschappelijke discours en waaruit de discipline design history of design cultures is ontstaan.

Gelukkig is in Nederland ook een begin gemaakt met de oprichting van de stichting Designgeschiedenis Nederland, de Masteropleiding Design Cultures aan de VU, de samenwerking tussen de Universiteit Leiden en de Haagse Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, en het Henri Baudet Instituut met de TU Delft. Het is daarentegen jammer om te constateren dat de archieven die bij Bijzondere Collecties van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam zijn ondergebracht, door capaciteitsgebrek een zieltogend bestaan leiden. Want vormgevingsarchieven dragen naast de noodzakelijke ontwikkeling van relevante competenties en theorievorming, ook op andere wijze bij aan de vorming van nieuwe generaties ontwerpers:

  • Het materiële proces: inzicht in het proces, niet te onderschatten in een tijd waarin de belangrijkste inspiratiebronnen op Instagram gevonden worden, waar alles mooi en af is. Niets is zo verlammend voor een student als het gevoel dat falen geen optie is. Inzage in het proces van grote voorgangers is bevrijdend en stimulerend. Zoals in het Müller Brockman-archief, ondergebracht in het Museum für Gestaltung in Zürich. De schetsen die hij maakte voor het befaamde affiche Der Film tonen dat het briljante ontwerp het resultaat is van een langdurig proces van knippen en plakken. De bemoediging die studenten kunnen vinden bij het aanschouwen van zo’n ontwerpproces, valt niet te onderschatten.

  • Het mentale proces: archieven bieden inzicht in een ontwikkeling, laten zien dat een methodisch proces aan de basis staat van een professionele praktijk. Leren onderzoeken en reflecteren op het ontwerpproces kan ook, of misschien wel juist, door te kijken naar het ontwerpproces van anderen.
  • Standing on the shoulders of giants. Ontwerpdisciplines zijn aan verandering onderhevig en dat leidt soms tot onzekerheid over wat nu het ‘vak’ inhoudt. Het is de taak van jonge generaties om vragen te stellen over de inhoud en betekenis van hun eigen vak. Wanneer je niet weet hoe het nu is, of hoe het in de toekomst zal zijn, dan kun je wel kijken naar hoe het was om vervolgens uit te zoeken hoe je je daartoe kunt verhouden.
Mueller-Brockmann voor De Bijenkorf

Wat nu? Welke mogelijkheden zijn er nog meer? Wanneer we constateren dat het tot nu toe gevoerde (gebrek) aan beleid geen soelaas biedt, kunnen we misschien beter een hele andere weg in slaan. Ik biedt twee opties ter overweging:

1. Horen vormgevingsarchieven in een ander ecosysteem?

Wat in de discussie over het hoofd wordt gezien is de overweging om de vormgevingsarchieven dichter naar het onderwijs te brengen. Om ze uit het ecosysteem van de cultuur te halen, waar ze tot nu toe als een hete aardappel van de ene naar de andere infrastructurele oplossing zijn geworpen. Verbindt het beheer, behoud én het gebruik van deze bijzondere archieven aan de opleiding tot ontwerper en stel ze open voor wetenschappelijk onderzoek. Zorg voor een dynamische kruisbestuiving van jong en oud, en van verleden, heden en toekomst. Innovatie en creatieve industrie hebben een fundament nodig en vormgevingsarchieven dragen bij aan de intellectuele vorming van dat fundament.

2. Boter bij de vis, vormgeving als nationale trots

De afgelopen zeventien jaar hebben ons geleerd dat er geen bestaande infrastructuur is waar de zorg voor het vormgevingserfgoed kan worden ondergebracht. In de praktijk blijkt dat vormgevingsgeschiedenis al snel een bijzaak wordt voor bestaande instellingen en dat het bij de minste tegenslag als eerste van de agenda verdwijnt. Dus, waarom dan niet wat ambitieuzer gekeken? Wat is er op tegen om de waardering die we nationaal en internationaal hebben voor Nederlandse vormgeving en zijn geschiedenis, te vertalen naar erkenning middels een eigen instituut?

Vanaf de sluiting van het vermaledijde vormgevingsinstituut in 2001 werd er keer op keer verzekerd dat de oplossing toch echt niet gezocht moest worden in de oprichting van een nieuw instituut. Maar de huidige minister heeft voor het eerst gerept over de mogelijkheid van een Rijksmuseum voor vormgeving. Nu blijkt dat er ruimte is om dit te onderzoeken, wordt het tijd om het mantra dat inbedding in de bestaande infrastructuur te verkiezen is boven een eigen instituut, maar eens te laten varen.

Als we enerzijds de creatieve industrie verheffen tot topsector en ons op de borst kloppen over het fenomeen Dutch Design, waaruit blijkt dat dan? In het rijtje grote van Europese instituten die als basis een collectie vormgeving hebben, ontbreekt het Nederlands Vormgevingsmuseum. Het Victoria and Albertmuseum in Londen, het Museum für Gestaltung in Zwitserland en het Bauhausarchiv in Berlijn zijn instituten met een vaste nationale waarde en internationale betekenis. In al deze instituten worden ook archieven van belangrijke ontwerpers en bedrijven verzameld, bestudeerd en getoond.

Laten we ons eenvoudig voor de volgende keuze plaatsen: of we vinden de actuele en historische betekenis van Nederlands ontwerp belangrijk en dan zorgen we er ook fatsoenlijk voor, of we vinden dat niet. Maar dan stoppen we ook met het opgeven daarover en laten we dan vooral niet doorgaan met het halfslachtige pappen en nathouden dat we de laatste zeventien jaar hebben gedaan. Dat is het Nederlands Ontwerp onwaardig.

Karin van der Heiden, 2018. Van der Heiden is kenner van de vormgevingsarchievenproblematiek, oud-directeur van het NAGO, werkt momenteel aan het archief van Vlisco en doceert designtheorie aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht.

noten   [ + ]

1. Advies commissie vormgeving 2001, tekst: Ineke Schwartz en Jules van de Vijver, zonder uitgever.
2. http://www.gordion.nl/sites/gordion.nl/files/rapportage_8-7-10_copy1.pdf