In de voetsporen van ‘fout’. Vijf kunstenaars en de Tweede Wereldoorlog in Nederland

Dit artikel over vijf kunstenaars-ontwerpers en de Tweede Wereldoorlog gaat in op het werk en het verloop van de carrière van Pyke Koch, Wilm Wouters, Willem Nijs, Adolf Gantzert en Maarten Meuldijk. Zij staan bekend als ‘foute’ kunstenaars omdat ze voor de Duitse bezetter werkten en/of voor fascistische organisaties en partijen. Ze vervaardigden onder andere affiches en postzegels. Dit verhaal, dat meer licht wil werpen op de mensen achter de grafische vormgeving tijdens de Tweede Wereldoorlog, ontstond uit onderzoek in de werkgroep van Claartje Wesselink aan de Universiteit van Amsterdam ten behoeve van de expositie GOED FOUT, Nederlandse grafische vormgeving en WO II, die voorjaar 2015 zal openen bij de Bijzondere Collecties van de UvA. Uit verschillende bronnen en dossiers die betrekking hebben op de processen en het gerechtelijk onderzoek, reconstrueerden wij de vervolging van de kunstenaars.

Ontwerp voor Legioenpostzegel, Willem Nijs 1942, coll. Museum voor Communicatie.
Ontwerp voor Legioenpostzegel, Willem Nijs 1942, coll. Museum voor Communicatie.

De nazi’s beschouwden kunst als een belangrijk propagandamiddel om mensen over te halen tot het nationaalsocialisme.(1)Kuyvenhoven, F. De Staat koopt kunst. De geschiedenis van de collectie 20ste-eeuwse kunst van het ministerie van OCW 1932-1992. Diss. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, 2007; Wesselink, C. Kunstenaars van de Kultuurkamer. Geschiedenis en herinnering. Amsterdam: Prometheus Bert Bakker, 2014. Niet lang na de Duitse inval werd dan ook het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) opgericht. Ontaarde kunst (kunst die gemaakt werd onder volksvreemde invloed) en kitsch (kwalitatief slecht werk en kunst van niet-professionele kunstenaars) werden verboden. Slechts gezonde kunst, die zich baseerde op realistische, traditionele schilderkunst uit de zeventiende eeuw, was toegestaan. Om dit beleid te realiseren werd de Nederlandse Kultuurkamer (NKK) in 1941 opgericht. Wilde een kunstenaars zijn beroep nog uitoefenen dan moest hij lid worden van de Kultuurkamer. Op deze wijze kreeg hij niet alleen financiële ondersteuning middels subsidies, maar mocht hij ook blijven exposeren en kunst verkopen via de kunsthandel of aan het DVK, waarvan hij ook opdrachten kon krijgen. Bleef een kunstenaar zijn beroep uitoefenen en ging hij door met exposeren zonder lid te zijn van de Kultuurkamer dan riskeerde hij een boete. Alleen Joden of kunstenaars die getrouwd waren met een niet-Ariër en makers van ontaarde kunst en kitsch werden uitgesloten van de Kultuurkamer.

Voor veel kunstenaars was lid worden van de Kultuurkamer de enige manier om nog een normaal professioneel leven te leiden. Toch werden deze kunstenaars na de oorlog met de nek aangekeken, daar de Kultuurkamer symbool stond voor de nazificatie van de kunstwereld en ze dus te boek stonden als ‘fout’. Hier kwam nog eens bij dat meegaande kunstenaars tijdens de oorlog goed verdienden, terwijl degenen die zich uit verzet niet inschreven bij de Kultuurkamer niet hebben kunnen profiteren van de voordelen, en dus veelal in armoede leefden.(2)Veld, N.K.C.A. in ‘t. De ereraden voor de kunsten de zuivering van de kunstenaars. Een bijdrage tot de geschiedschrijving van de zuivering van het vrije beroep. Den Haag: Staatsuitgeverij, 1981; Wesselink, 2014.

Na de oorlog werden kunstenaars die voor de bezetter hadden gewerkt strafrechtelijk vervolgd via de beroepszuivering en/of Bijzondere rechtspleging. Hier was de mate waarin zij gecollaboreerd hadden doorslaggevend voor de hoogte van de straf. Kunstenaars werden niet veroordeeld voor enkel een inschrijving bij de Kultuurkamer, wel voor het profiteren, ondersteunen en/of propageren van de maatregelen en instellingen van de bezetter.(3)Wesselink, 2014: 176: ‘Collectief dan wel individueel exposeren zonder politieke achtergrond na instelling van de Kultuurkamer leidde tot een halfjaar respectievelijk een jaar uitsluiting, exposeren met politieke achtergrond tot twee tot drie jaar uitsluiting. Kunstenaars die lagere bestuursfuncties hadden vervuld binnen organisaties van de bezetter zouden voor vijf jaar worden uitgesloten, Kultuurraadsleden en NSB’ers voor tien jaar.’ De straf kon variëren van een berisping, wat een beroepsverbod inhield van een paar maanden, tot zware gevangenisstraffen.

De officiële kunstenaarszuivering was geen succes. Dit had verschillende redenen en had grotendeels met de organisatie te maken. Er waren zes ereraden voor de zuivering van kunstenaarsberoepen: voor architectuur, beeldende kunsten, letterkunde, muziek, toneel en later werd hier de amusement en kleinkunst aan toegevoegd. De uitspraken van deze ereraden werden vaak niet nageleefd door de kunstenaars. Om aan de uitspraken sancties te verbinden werd in april 1946 de Wet ‘Zuivering Kunstenaars’ in het leven geroepen.(4)Veltkamp, E.P., C.D.E.M. Vierling, ‘Geschiedenis van de archiefvormer.’ Ereraden en Centrale Ereraad voor de Kunst, 2.14.46. Den Haag, Nationaal Archief. Hierdoor werd het voor kunstenaars mogelijk om in hoger beroep te gaan waarvoor de Centrale Ereraad voor de Kunst werd opgericht. In tegenstelling tot de ereraden bestond deze louter uit juristen. Hun mildere aanpak leidde tot conflicten met de nog bestaande ereraden, die zich door de herroeping van hun uitspraken miskend voelden. Zij boden eind 1946 hun ontslag aan en de ereraden werden begin 1948 geruisloos opgeheven. Pas een jaar daarna kwam er een wet die de Centrale Ereraad de bevoegdheid gaf om de nog niet behandelde kunstenaars te beoordelen. Het grootste deel van deze zaken werd echter geseponeerd door gebrek aan bewijs. Met het ontslag van de leden begin 1952 werd een einde gemaakt aan de officiële kunstenaarszuivering. In dit artikel volgen wij, geordend op de hoogte van hun straf, enkele kunstenaars in hun keuzes vóór, tijdens en na de Duitse bezetting.

Koch portretfoto (2)Pieter Frans Christiaan (Pyke) Koch (1901-1991)

Verbazingwekkend genoeg is Pyke Koch, ondanks zijn fascistische en nationaalsocialistische sympathieën, die duidelijk verbeeld worden in de door hem ontworpen serie postzegels met Germaanse symbolen en in het schilderij Zelfportret met zwarte band uit 1937 en het zelfportret Marschgezang uit 1940, nauwelijks vervolgd. Zijn carrière werd reeds belicht door Claartje Wesselink in haar proefschrift Kunstenaars van de Kultuurkamer, maar hier concentreren we ons met name op zijn vervolging en proberen we aan de hand van zijn verklaringen in het proces-verbaal en andere stukken antwoord te krijgen op de vraag hoe Pyke Koch door de mazen van de Bijzondere Rechtspleging wist te glippen.

Pieter Frans Christiaan Koch, beter bekend onder de naam Pyke Koch werd geboren te Beek (Ubbergen) op 15 juli 1901. Zijn bijnaam Pyke heeft hij te danken aan zijn tijd op het gymnasium in Nijmegen, waar ze hem Pike noemde naar het Engelse woord voor snoek. Later veranderde hij zijn naam in Pyke.(5)Blotkamp, C. Koch, Pieter Frans Christiaan (1901-1991), Biografisch Woordenboek van Nederland, 12 november 2013. <http://resources.huygens.knaw.nl/bwn/BWN/lemmata/bwn6/koch> . Doordat hij een lastige puber was, werd hij na enkele jaren al naar een internaat in Zeist gestuurd. In 1920 besloot Koch rechten te gaan studeren in Utrecht. Zeven jaar later stortte hij zich volledig op het kunstenaarschap en hield hij zijn studie voor gezien. Vervolgens trad hij in 1936 in dienst als ontwerper bij de PTT. Gedurende de bezetting werd Koch lid van de Kultuurkamer en achtte hij het juist zijn werkzaamheden bij de PTT voort te zetten, zolang die ‘in overeenstemming waren met zijn eer en zijn geweten’, zoals hij achteraf verklaarde in zijn verhoor in 1947.(6)Proces-verbaal van Koch, 14 april 1947, NA, CABR, inv. nr. 106545. In een brief aan de Politieke Recherche-afdeling te Utrecht rechtvaardigde Koch zijn ontwerp van een serie postzegels met Germaanse symbolen door te stellen dat hij hierover voornamelijk communiceerde met een verzetsman, namelijk de secretaris-generaal van de PTT die tevens zijn ontwerp goedkeurde.(7)Brief van Koch aan de heer Strauss van de P.R.A. Utrecht interne inlichtingen, 29 maart1947, NA, CABR, inv. nr. 106545. Bovendien zouden de postzegels, die elementen tonen uit de volkskunst, alleen door anderen geïnterpreteerd zijn als nationaalsocialistisch, terwijl ze volgens hem puur voor de kunst waren ontworpen.(8)Getuigenis van de vrouw van Koch in politierapport, 1 mei 1947, NA, CABR, inv. nr. 106545; Anoniem.

Koch 1
Postzegelontwerpen van Koch voor de PTT, 1943, coll. Museum voor Communicatie.

Koch 5Hoewel documenten bewijzen dat Koch van 9 november 1940 tot 12 mei 1941 lid was van de NSB, ontkende hij dit gegeven pertinent.(9)Gebruikte bronnen: Proces-verbaal van Koch, 14 april 1947; Aanvullend proces-verbaal van Koch, 7 juli 1947; NA, CABR, inv. nr. 106545; Overmeer, M. ‘Foute kunstenaars, verguisd of vergeven? Herinnering aan de collaboratie van kunstenaars tijdens de Tweede Wereldoorlog’. Kennislink. 29 maart 2014. http://www.kennislink.nl/publicaties/foute-kunstenaars-verguisd-of-vergeven. Hij verklaarde dat hij mogelijk automatisch lid zou kunnen zijn geworden van de NSB doordat hij abonnee was van Verdinaso, het tijdschrift van een beweging die stond voor de hereniging van Vlaanderen en Nederland en voor het nationaal-solidarisme. In 1940 fuseerde Verdinaso namelijk met de NSB. Bij Verdinaso zou hij geen functie hebben vervuld, ook niet als publicist. Wel had hij in 1940 enkele artikelen geschreven over het heil van de nieuwe Orde. Verschillende getuigen stelden dat Koch niets van de NSB moest hebben en zeer verontwaardigd was over het optreden van de Duitsers. Hij zou zelfs anti-NSB zijn geweest en reuze gebeten op de Duitsers. Ook zou hij er op tegen zijn geweest dat Verdinaso samenging met de NSB.

Koch 6 Koch postzegel Germaans ruiter te paard kDat Koch niets te maken wilde hebben met de nationaalsocialistische beweging verklaarde hij in een van de processen-verbaal, waarin hij tevens bekend maakte dat hij veel werk had geweigerd, ofschoon hem wel veel geld had kunnen opleveren. Daar zei hij niet voldaan te hebben aan verzoeken van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en een Duitse instantie om zijn schilderijen te exposeren. Tevens weigerde hij een ontwerp te maken voor een nieuw bankbiljet, dat tijdens de Duitse bezetting zou worden uitgegeven. In 1942 kreeg hij een verzoek van het Bestuur der Jeugdherbergen om ontwerpen te maken voor postzegels. Koch weigerde een ontwerp te maken omdat hij ‘onder geen voorwaarde wilde meewerken aan de propagandavoering’.

Doordat Koch propagandamateriaal gemaakt had en artikelen had geschreven over het heil van de Nieuwe Orde werd hij door twee raden berecht. Vanwege het gebrek aan bewijs van lidmaatschap van de NSB werd de zaak bij de Bijzondere Rechtspleging op 14 april 1947 geseponeerd. De Centrale Ereraad voor de Kunst achtte Koch evenwel schuldig ‘op het gebied van het opzettelijk uitvoeren van zijn beroep op een zodanige wijze dat mede daardoor nationaal-socialistische beginselen of denkbeelden verspreid konden worden en aan het zich in dienst stellen van de vijandelijke propaganda’.(10)Anoniem. ‘Pyke Koch veroordeeld. Ereraad achtte hem schuldig aan collaboratie’. Nieuwsblad van het Noorden, 25 mei 1950. Het werd hem verboden één jaar zijn beroep in het openbaar uit te oefenen of zijn werk te exposeren. Koch trok zich hier niets van aan en exposeerde gewoon door. Hij stierf in Wassenaar op 27 oktober 1991.

Wilhelmus Hendrikus Marie (Wilm) Wouters (1887- 1957)

Wilm Wouters idealen en denkbeelden over kunst en kunstenaar sloten goed aan bij de bedoelingen van de Nederlandse Kultuurkamer. Voor deze instelling verrichte hij organisatorisch veel werk onder meer door zitting te nemen in de Raad van Advies, te helpen bij tentoonstellingen en affiches te vervaardigen. Tevens droegen zijn kunstwerken met volkse onderwerpen bij aan de iconografie van het nieuwe regime. Hieronder komen zijn motieven, keuzes en vervolging aan bod, waarbij opvalt dat de focus bij zijn vervolging vooral op Nazisympathieën lag.

Affiche Steunt Kunst, Wouters 1935.
Affiche Steunt Kunst, Wouters 1935.

Net als vele anderen in de culturele sector leed de kunstenaar Wouters financieel onder de gevolgen van de crisis in de jaren dertig. Daarom ontving hij financiële steun van het Bureau voor Sociale Zaken van Amsterdam.(11)Gebruikte bronnen: Brief aan Nederlands Beheersinstituut van Directeur voor Sociale Zaken, 19 februari 1946, NA, bnr. 2.09.16: Nederlandse Beheersinstituut Beheersdossiers 1945-1967 (NBB), inv.nr. 196791; Fluks, Menno, Wilm Wouters: een verenigingsschilder, Diss. Universiteit van Amsterdam, 1979; Staat van Inlichtingen, 22 mei 1947, NA, CABR, inv.nr. 106431; Groot, de C. ‘Nederlandsche Beeldende Kunst: expositie in het Rijksmuseum’, De Tijd, 20 augustus 1942; Anoniem, ‘Nederl. Volksdienst steunt Beeldende Kunstenaren’, Utrechtsch Nieuwsblad, 20 juni 1942. Dat de (sociale) belangen van de kunstenaar veel voor Wouters betekende, blijkt onder andere uit het feit dat hij medeoprichter was van de Maatschappij Rembrandt in 1922, welke zich inzette voor jonge kunstenaars en kunstliefhebbers, en uit de verschillende affiches die hij in de jaren dertig vervaardigde voor de stichting De Kunst in Nood.

Tijdens de bezetting werd Wouters lid van de Nederlandse Kultuurkamer. Wouters was zeer betrokken bij de organisatie van tentoonstellingen in samenwerking met de Kultuurkamer en vervaardigde daar ook affiches voor. Het is goed mogelijk dat Wouters zich tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef inzetten voor de belangen van de kunstenaars. Zo trad hij op als artistiek en technisch leider van de tentoonstelling Nederlandsche Beeldende Kunst in het Rijksmuseum te Amsterdam georganiseerd door Hulpwerk Beeldende Kunst. De organisatie Hulpwerk Beeldende Kunst was opgericht door de Nederlandsche Volksdienst en de Kultuurkamer teneinde de kunstenaars ‘moreelen en materieelen steun’ te verlenen. Volgens de historicus Hans Mulder was Wouters tevens organisator van tentoonstellingen in het Ruiterhuis en in het Kunsthuis aan het Rokin, expositieruimtes die door de Kultuurkamer werden gefinancierd.(12)Mulder, Hans, Kunst in crisis en bezetting: een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945, Utrecht: Het Spectrum, 1978.

Toen Wouters in 1942 naar Den Haag afreisde om de zaak van door de oorlog gedupeerde kunstenaars te bespreken, werd hem gevraagd plaats te nemen in een adviescommissie ‘die de belangen van de Nederlandsche kunst kon verdedigen’ vanuit het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten.(13)De gegevens over Wouters hier zijn ontleend aan: Proces-verbaal opgesteld door Simon Beemsterboer en Jan Molenaar, 14-9-1945, NA, CABR, inv.nr. 9286.; Verslag van de vergadering van de Raad van Advies van de Groep Beeldende Kunsten, 8-10-1943, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Amsterdam: bnr. 102: Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK), inv.nr.1578; Proces-verbaal opgesteld door Simon Beemsterboer en Jan Molenaar, 14-9-1945, NA, CABR, inv.nr. 9286; Wouters, Rob. ‘Tentoonstellingen Verenigingen Verdiensten en 2e Wereldoorlog.’ www.wilmwouters.nl 2012, 5-10-2014. http://www.wilmwouters.nl/index_47.htm>; Fluks 1979. Deze adviescommissie, voluit de Raad van Advies van de Groep Beeldende Kunsten van het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstambacht van de Kultuurkamer, hield zich onder meer bezig met het verstrekken van opdrachten aan kunstenaars en met verzoeken voor materiaalvoorziening. In oktober 1943 werd Wouters benoemd tot afgevaardigde van de provincie Noord-Holland in de adviescommissie. Hij zei over die positie achteraf dat hij ‘enkel en alleen voor ons brood’ meedeed en dat die geen ander doel had dan de ‘handhaving van onze typische Nederlandsche Schilderkunst’.

Affiche voor de expositie in het Rijksmuseum, 1942, maker onbekend.
Affiche voor de expositie in het Rijksmuseum, 1942, maker onbekend.

Een andere reden voor Wouters samenwerking met de Kultuurkamer en zijn positie binnen de Raad van Advies, kan zijn voorkeur voor de traditionele picturale kunst geweest zijn. Zoals Menno Fluks in zijn dissertatie over Wouters schrijft: ‘…is Wouters ook stilistisch, maar dat is altijd gevaarlijk om te zeggen, de juiste figuur voor de politiek van Goedewaagens Cultuurkamer. Zijn ‘realistische’, haast romantische Volendammer typen, waren exact de elementen, waarmee de Cultuurkamer de nationale gevoelens wilde stimuleren.’(14)Fluks, 1979: 22. Zijn medewerking aan de tentoonstelling Wansmaak en Gezonde Kunst, waarvoor hij het affiche had gemaakt in 1943, kan ook op deze manier geïnterpreteerd worden. Daarnaast was hij bij de tentoonstelling in het Rijksmuseum verantwoordelijk voor de selectie van schilderijen en zat hij in 1944 in de jury voor een tentoonstelling die in Eindhoven zou worden gehouden.(15)Anoniem. ‘Tentoonstelling van Beeldende Kunst te Eindhoven.’ Nieuwe Brabantsche Courant, 5 februari 1944. Zijn organisatorische bezigheden en bijdrage aan de iconografie van het nieuwe regime gaven hem een zekere autoriteit in de kunstwereld tijdens de oorlog.

Op 9 mei 1945 werd Wouters aangehouden in Hotel Spaander op verdenking van pro-Duitse gezindheid en begunstiger van de NSB. Uit een brief van zijn Joodse zwager Lion Zeldenrust blijkt dat de vrouw van Wouters na drie maanden voorarrest nog steeds geen contact had met haar man en niet wist wat de reden voor zijn arrestatie was. Zowel Zeldenrust als mevrouw Wouters pleitten in deze brief voor zijn vrijlating aangezien zijn vrouw en kinderen ‘van elken steun uitgesloten’ waren. Bovendien liepen er volgens hen mensen vrij rond die ergere dingen hadden gedaan.(16)Brief van L.B. Zeldenrust aan Heer M. Buikema, Secr.v.d.Commissie voor Vrijlating, 3 augustus 1945, en Proces-verbaal van aanhouding en inbewaringsstelling, 13 mei 1945, NA, CABR, inv.nr. 9286.

Affiche Wansmaak en gezonde kunst, 1943, coll. NIOD.
Affiche Wansmaak en gezonde kunst, 1943, coll. NIOD.

In de eerste verklaring die van Wouters werd afgenomen stond: ‘Ik ben een voorstander van de N.S.B. Ik heb er tentoonstellingen voor ingericht, met de bedoeling de Nederlandse cultuur op hoger peil te brengen. Ik was adviseur van het departement van Volksvoorlichting afd. kunst. Ik heb nog een schilderij in opdracht, en [dat] is bestemd voor de Duits-Nederlandse Sociëteit.’(17)Proces-verbaal van aanhouding en in-bewaringstelling, 13 mei 1945; Proces-verbaal opgesteld door Simon Beemsterboer en Jan Molenaar, 14 september 1945 en Proces-verbaal opgesteld door J.A. Sleijfer, 2 november 1945: NA, CABR, inv.nr. 9286 en 106431. Vervolgens begon de Politieke Opsporingsdienst in het District Waterland het onderzoek naar Wilm Wouters, waarbij met name werd bekeken of hij lid was van de NSB. Twee getuigen die verantwoordelijk waren voor de administratie van de NSB in de omgeving Purmerend en Edam, werden gehoord en beiden ontkenden Wouters lidmaatschap. Wouters zelf repliceerde dat zijn eerste verklaring verkeerd moest zijn opgevat door de agent, aangezien hij nooit lid geweest was van de NSB, noch pro-Nazi of Hitler-gezind was, maar dat hij wel sympathie voor Duitsland had gevoeld.

Een derde proces-verbaal werd in november 1945 opgemaakt. Ook hierin werden twee getuigen opgevoerd, ditmaal uit Volendam. Eén van hen verklaarde: ‘Hij heeft tijdens de bezettingstijd, verschillende malen bij mij naar de Engelsche zender geluisterd, daar hij bij ons bekend stond als een goed Nederlander. Over politiek heb ik hem nimmer gehoord.’ In hetzelfde proces-verbaal verklaarde Wouters nogmaals dat hij weliswaar niet vijandig stond tegenover de Duitsers, maar niks met de NSB te maken had en het niet eens was met hun daden tegenover de Joden.

In diezelfde maand werd Wilm Wouters na een half jaar in voorarrest te hebben gezeten, uit aanhouding ontslagen. Hij kreeg wel een meldingsplicht, wat inhield dat hij zich elke maandag en donderdag tussen twee en vier uur moest melden bij het commando aan de Da Costastraat 64 te Amsterdam.(18)Verklaring van P.O.D. West, inz. Ontslag verdachte, gedateerd 28 november 1945, en een rapport (21 oktober 1945) en verklaring (21 december 1945) van de P.O.D. Amsterdam, opgesteld door IJ. Smit en H. Aldering, alle in: NA, CABR, inv.nr. 106341. Ondertussen werd door twee rechercheurs onderzoek gedaan naar Wouters betrokkenheid bij de tentoonstelling Nederlandsche Beeldende Kunst uit 1942 in het Rijksmuseum. Hiervoor werden drie getuigen gehoord, onder wie de schilder Arnout Colnot, die verklaarde dat de tentoonstelling niet op een nationaalsocialistische grondslag was gebaseerd en dat Wouters enkel besloot of schilderijen geaccepteerd of afgewezen moesten worden.

Op 7 maart 1947 verscheen Wouters voor de ereraad van de beeldende kunst. Deze achtte Wouters schuldig wegens zijn deelname aan de Raad van Advies, het exposeren in Duitsland en ‘zijn beroep op zoodanige wijze heeft vervuld, dat mede daardoor nationaal-socialistische beginselen of denkbeelden ingang zouden hebben kunnen vinden’.(19)Mondelinge uitspraak Wilhelmus Hendrikus Marie Wouters, NA, bnr. 2.14.46: Inventaris van de archieven van het Bureau der Verenigde Ereraden voor de Kunstenaarsberoepen, inv.nr. 95. De ereraad verbood Wouters voor de duur van drie jaar zijn werk individueel of in verenigingsverband te exposeren.

Met dit proces was de kous nog niet af, want ook het onderzoek voor zijn proces bij het Tribunaal werd doorgezet. Hij werd nog steeds verdacht van Nazisympathieën. Eind mei 1947 werd in dit kader een laatste proces-verbaal opgemaakt, waarbij nog twee buren van Wouters uit de Kinsbergenstraat te Amsterdam aan het woord kwamen. Pas in november 1947 werd besloten om Wouters niet verder te vervolgen.(20)Proces-verbaal opgesteld door A. Kloek, 29 mei 1947; Bericht van Parket Bijzonder Gerechtshof Amsterdam aan Dienst van de Officieren Fiscaal District Amsterdam, 24 november 1947: NA, CABR, inv.nr. 106341.

Volgens zijn zoon Rob Wouters, die wij in het kader van ons onderzoek interviewden, ging het Wilm Wouters puur om het geld, ofschoon de ideeën op het gebied van kunst en kunstbeleid hem ook wel aanstonden. Wouters familie en vrienden hadden volgens hem meer last van zijn oorlogsverleden dan hijzelf, ‘voor hem was het gewoon werk’.(21)Interview Merel Haverman en Kim Heijmann met Rob Wouters, 6 oktober 2014. Dit blijkt volgens Rob Wouters uit de tekst van de uitnodiging voor het feest ter gelegenheid van zijn 70e verjaardag bij Arti et Amicitiae. Die luidde: ‘De vriendschap en de bewondering, die het comité van aanbeveling en vele anderen met hen, voor Wilm Wouters koesteren, sluiten niet uit, dat zij het op sommige punten wel eens niet eens met hem zijn.’(22)Wouters, Rob. ‘Tentoonstellingen Verenigingen Verdiensten en 2e Wereldoorlog.’ www.wilmwouters.nl 2012. http://www.wilmwouters.nl/index_47.htm. En interview, 6 oktober 2014.

Wilhelmus Johannes Hyacinthius (Willem) Nijs (1902-1961)

Willem Nijs wist met zijn schilder-, ets- en beeldhouwvaardigheden de aandacht van de bezetter te trekken en profiteerde van allerlei opdrachten, waarvan de meest bekende zijn ontwerp voor de serie Legioenzegels en de Winterhulp-postzegels waren. De opbrengsten voor zijn werk kon hij niet missen, daar hij diep in de schulden zat. Zou deze financiële nood de enige reden zijn geweest voor Nijs om te sympathiseren met de nazi’s en actief lid te worden van de NSB of zit er meer achter?

Legioenzegel, Nijs, coll. Museum voor Communicatie.
Legioenzegel, Nijs, coll. Museum voor Communicatie.

Nijs werd geboren te Hillegersberg op 16 september 1902. Na het Lager Onderwijs zat hij drie jaar op de HBS om vervolgens opgeleid te worden tot beeldhouwer op de kunstacademie.(23)Gegevens over Nijs ontleend aan: Opsporingsbericht Nijs, 6 augustus 1945, NA, CABR, inv. nr. 97301; Anoniem. ‘Schilder-etser W.J. Nijs overleden’, De Telegraaf, 24 juni 1961; Proces-verbaal van nader onderzoek Nijs, 24 oktober 1945, NA, CABR, inv.nr. 54900. Later richtte Nijs zich meer op de schilderkunst, met name op de etskunst. Hij trouwde met Dina Christina Marie van der Laan, met wie hij twee kinderen kreeg. Nijs bekende na de oorlog dat hij al in de jaren dertig nationaalsocialistisch ingesteld was, maar pas in juni 1940 lid werd van de NSB ‘omdat hij van het nationalisme een verbetering verwachtte in de gang van zaken ten opzichte van het kunstenaarsgilde’.(24)Proces-verbaal van nader onderzoek Nijs, 24 oktober 1945, NA, CABR, inv.nr. 54900. Kunstenaars kregen in de jaren dertig weinig steun van de staat en hadden het moeilijk, met de komst van de nationaalsocialisten zou hier verandering in komen. Om die reden sloot hij zich aan bij de Kultuurkamer. Hij was ook lid van Arti et Amicitiae, een kunstenaarsvereniging die na de oorlog als ‘fout’ bekend is komen te staan, vanwege het uitsluiten van Joden en het samenwerken met de bezetter. Nijs gaf aan dat hij: ‘Pro-Duits was uit kunstenaarsoverwegingen’.(25)Ingevuld formulier van Staat van inlichtingen politieke gezindheid, ongedateerd document, NA, CABR, inv. nr. 54900. Mogelijk heeft zijn financiële situatie ook een rol gespeeld in zijn beslissing om lid te worden van de NSB. Nijs zat flink in de schuld en de gift van de afdeling Gezins- en Jeugdzorg van de NSB om zijn schulden gedeeltelijk af te betalen was meer dan welkom. Dat Nijs zich wel kon vinden in de standpunten van de NSB blijkt niet alleen uit zijn abonnement op Volk en Vaderland en het bijwonen van vergaderingen van deze beweging. Hij zette zich tevens in voor het bevorderen of verspreiden van propaganda door bijvoorbeeld raambiljetten van de NSB op ‘een voor het publiek zichtbare plaats van zijn woning’ te bevestigen of dit toe te staan.(26)Uitspraak tribunaal over Nijs, 15 november 1946, NA, CABR, inv. nr. 54900. Bovendien stelde hij zijn huis beschikbaar voor vergaderingen van de NSB en colporteerde hij voor Volk en Vaderland.

Uit zijn verklaring in het proces-verbaal in 1946 blijkt dat hij gedurende de oorlog in opdracht van de PTT ontwerpen voor de Legioenzegels en de Winterhulpzegels heeft gemaakt. Tevens aanvaardde hij de opdracht van de instelling Wohnung und Siedlung, gevestigd in Den Haag, om een groots beeldhouwwerk van de Duitse adelaar te vervaardigen. Het kunstwerk zou geplaatst worden in Valkenburg. Ook voerde hij voor het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten opdrachten uit, zoals een borstbeeld van de leider van de NSB, Mussert. Voor beide opdrachten accepteerde hij een aanbetaling om steen en andere materialen aan te schaffen, maar hij zei de beelden nooit te hebben afgemaakt.(27)Aanvullend proces-verbaal van Nijs, 17 juli 1946; Proces-verbaal van nader onderzoek Nijs, 24 oktober 1945: NA, CABR, inv. nr. 97301. Een van de redenen waarom de buste van Mussert niet werd voltooid was dat Mussert slechts één keer voor Nijs wilde poseren en hij niet uitsluitend van een foto kon werken. In een van de processen-verbaal gaf hij ook toe dat hij in aanmerking kon komen voor het ontwerp van de nieuwe Nederlandse bankbiljetten. In het jaar 1942 sloot Nijs zich aan bij de Vrijwillige Hulppolitie en werd hij ingedeeld bij de Weer Afdeling, een Weerbaarheidsafdeling van de NSB die is opgericht om NSB-colporteurs te beschermen.(28)Aanstelling bij de Vrijwillige Hulppolitie, 17 augustus 1942; Uitspraak tribunaal over Nijs, 15 november 1946; Ontslagaanvraag van Nijs bij de Vrijwillige Hulppolitie, 20 februari 1943: NA, CABR, inv. nr. 54900. Gekleed in uniform woonde hij oefeningen bij. Zijn deelname was maar van korte duur, want in februari 1943 vroeg hij alweer ontslag aan. Hij vond zichzelf als kunstenaar ongeschikt om de hem toegewezen verantwoordelijkheid op zich te nemen en de functie van agent te vervullen. Bovendien had hij het te druk met zijn kunstenaarswerkzaamheden.

Postzegelontwerp Nijs, 1942, coll. Museum voor Communicatie.
Postzegelontwerp Nijs, 1942, coll. Museum voor Communicatie.

Hoewel de keuzes van Nijs duidelijk wijzen op sympathie voor het nationaalsocialisme, komt uit de documenten niet naar voren wat hij van de bezetter vond. Zijn werkzaamheden in de oorlog en zijn uitspraken/daden lijken elkaar soms tegen te spreken. Zo stelde een vriend van Nijs in een brief aan het Gerechtshof dat Nijs niet alleen veel anti-Duitse vrienden had, maar zelf ook anti-Duits was.(29)Brief van een vriend van Nijs, W.A. Langhout aan Gerechtshof, 11 november 1946; Brief aan leiding NSB van een kringleider van de NSB, zomer 1942: NA, CABR, inv. nr. 54900. Hij schreef zelfs dat Nijs hem in huis genomen had toen hij op de zwarte lijst van de NSB was komen te staan. Wanneer Nijs teveel gedronken had, stond hij er om bekend kritiek te uiten op SS’ers en Duitsers, waarop de kringleider nog geprobeerd had zijn hachje bij de NSB te redden door zijn gedrag te wijten aan het overmatig alcoholgebruik. Uit een politiebericht uit het dossier blijkt inderdaad dat Nijs in 1943 een keer opgepakt was voor openbare dronkenschap. En anderhalf jaar later werd hij geschorst bij de NSB omdat hij een spotprent op de landwacht met het opschrift ‘Landjacht’ had getekend.(30)Aanvullend proces-verbaal van Nijs, 17 juli 1946, NA, CABR, inv. nr. 97301. De vriend van Nijs vermoedde dat Nijs waarschijnlijk niet op de hoogte was van de plannen van de Duitsers met betrekking tot de Jodenvervolgingen. Na de oorlog verklaarde Nijs inderdaad dat hij altijd eerbied had voor het Nederlands Koningshuis en dat hij tegen de Jodenvervolgingen en razzia’s was en tegen de aansluiting met Duitsland.(31)Ingevuld formulier van Staat van inlichtingen politieke gezindheid, ongedateerd document, NA, CABR, inv. nr. 54900.

Nijs werd op 7 mei 1945 gearresteerd vanwege zijn werkzaamheden voor de bezetter en zijn lidmaatschap van de NSB en van de Kultuurkamer. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en twee maanden.(32)Gegevens in deze alinea ontleend aan: Uitspraak tribunaal over Nijs, 15 november 1946, NA, CABR, inv. nr. 54900; Proces-verbaal van Nijs, 21 november 1945 en Aanvullend proces-verbaal, 17 juli 1946: NA, CABR, inv.nr. 97301; brief advocaat aan het Gerechtshof, 7 december 1945, NA, CABR inv.nr. 54900. Deze straf heeft hij uitgezeten in verschillende bewaringskampen, waaronder de gevangenis aan het Wolvenplein te Utrecht, kamp Wezep en het verblijfs- en bewaringskamp Laan 1914 te Amersfoort.Uit dit laatste bewaringskamp wist Nijs te ontsnappen, maar drie maanden later werd hij weer opgepakt en moest alsnog zijn straf uitzitten. Hij verklaarde te zijn gevlucht omdat hij graag weer wilde werken en de kans om te ontsnappen zich voor deed. Doordat zijn vrouw in kamp Westerbork was gedetineerd, kwamen de twee kinderen van tien en dertien jaar alleen te staan. Nijs stierf op 58-jarige leeftijd in 1961.

Affiche voor de NSB Ganzert 1937 coll. NIOD.
Affiche voor de NSB Ganzert 1937 coll. NIOD.

Adolf Carl Eduard Gantzert (1906-1968)

De vierde onderzochte kunstenaar, Adolf Carl Eduard Gantzert is interessant omdat hij zich gedurende de oorlog op heeft weten te werken tot schilder van een commandant van de Waffen SS. Hij sympathiseerde niet alleen met de NSB en de nazi´s door te werken als propagandatekenaar en affichemaker, maar wilde ook actief zijn vaderland (Duitsland) steunen. Daartoe was hij zelfs bereid zijn vrouw en kinderen achter te laten. Toch kent dit verhaal een aangrijpende omslag. Via een schildering in de kerk van Veenhuizen toonde Gantzert berouw van zijn beslissingen in de oorlog.

Gantzert werd geboren op 1 juli 1906 te Amsterdam. In 1932 trouwde hij met de Duitse Johanna Amalia Kaiser, met wie hij drie kinderen kreeg.(33)De biografische gegevens over Ganzert zijn ontleend aan: brief van Gantzert aan Deutsche Fernmelde Amt Den Haag, 22 september 1942, NA, CABR, inv. nr. 61589; Brief van een ambtenaar aan politieke rechercheafdeling Amsterdam , 17 mei 1946 en Vragenlijst ten behoeve van lidmaatschap NSB, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 86256; interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014; Getuigenis van de zus van Gantzert in het proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946, NA, CABR, inv. nr. 61589. Uit een vragenlijst die Gantzert invulde om opnieuw lid te kunnen worden van de NSB blijkt dat hij een atelier met de naam ‘Clair’ aan huis had.. Hier werkte hij gedurende de oorlog onder een andere naam en verkocht veel werk aan Amerikanen, schilderijen van clowns of zigeuners.Hij kon daar goed van rondkomen. Naast deze werkzaamheden verdiende hij bij met het schilderen van reclamedoeken voor bioscopen. Zo zou hij verschillende beroemdheden, waaronder Marlene Dietrich, hebben geschilderd voor de filmposters.

Gantzert was lid van de Kultuurkamer en actief als propagandatekenaar en affichemaker, maar na de oorlog werden hem nog tal van andere zaken aangerekend zoals blijkt uit verschillende processen-verbaal en andere documenten.(34)Vragenlijst ten behoeve van aanmelding bij de Vrijwillige Hulppolitie, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 61589 en Vragenlijst ten behoeve van lidmaatschap NSB, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 86256. Voor de verkiezingen van 1937 zou hij verkiezingsplaten voor de NSB hebben gemaakt. Dat dit hem niet in dank werd afgenomen wordt duidelijk uit een boycot van zijn werkgever de Filmbeurs, die hem weigerde nog langer opdrachten te geven. Dit zou hem verbitterd hebben gemaakt en samen met de hoop op meer werk zou dit hem tot lidmaatschap van de NSB hebben gedreven. Zo was hij van 1937 tot 1939 lid van de NSB, waar hij veelal als blokleider fungeerde. De NSB gaf hem de opdracht om hun samenkomst te schilderen. Vervolgens wilde de leiding hem als schilder-tekenaar op de propaganda-afdeling van de NSB hebben. Gantzert zou echter de leiding van de NSB teveel bekritiseerd en op fouten gewezen hebben, waardoor hij niet werd ingedeeld op deze afdeling.

Affiche voor de NSB, Ganzert, 1937 coll. NIOD.
Affiche voor de NSB, Ganzert, 1937 coll. NIOD.

Toch noemde hij jaren later zijn functie als NSB propagandatekenaar toen hij zich bij de Vrijwillige Hulppolitie, een zelfbeschermingseenheid van de NSB, wilde aanmelden. Ook getuigen verklaarden dat hij waarschijnlijk alleen op cultureel gebied bezig was.(35)Getuigenis van de buren van Gantzert in het aanvullend proces-verbaal, 23 januari 1947, NA, CABR, inv. nr. 86256. Doordat hij te weinig betaald kreeg om rond te komen en dus een onzeker bestaan leidde, schreef hij zich uiteindelijk in november/december 1939 uit bij de NSB. Mogelijk heeft deze uitschrijving dus te maken met het vergroten van de werkkansen. Zo was het lid zijn van de NSB niet gewenst bij de filmmaatschappij Ufa en Tobis, waar hij vanaf mei 1940 begon te werken. Hoewel Gantzert dit niet in het proces-verbaal noemde, was zijn uitschrijving bij de NSB maar van korte duur, omdat hij vanaf 19 oktober 1940 opnieuw lid wenste te worden.(36)Vragenlijst ten behoeve van lidmaatschap NSB, ongedateerd document, NA, CABR, inv. nr. 86256. Tot eind 1942 heeft hij bij de filmmaatschappij gewerkt, maar hij moest noodgedwongen stoppen omdat hij geen materiaal meer kon krijgen om te schilderen en uiteindelijk zonder werk en inkomsten kwam te zitten. Van 7 augustus 1942 tot en met 28 augustus 1943 is Gantzert in dienst van de Vrijwillige Hulppolitie, maar dit gegeven verzweeg hij in het proces-verbaal.(37)Verklaring van geheimhouding Vrijwillige Hulppolitie, 13 augustus 1942; Ontslagbrief van Gantzert aan de Vrijwillige Hulppolitie, 28 augustus 1943: NA, CABR, inv. nr. 61589. Evenmin vermeldde hij dat hij in oktober 1941 burgerschap in Duitsland aanvroeg. Dit blijkt uit een brief gericht aan de Deutsche Fernmelde Amt in Den Haag, waarin Gantzert zijn Duitse afstamming, een Duitse overgrootvader en een Duitse grootmoeder, benadrukte om aanmelding bij de Kriegsaushilfe/De Duitse oorlogsondersteuning af te dwingen. In deze brief schroeft hij ook de duur van zijn lidmaatschap van de NSB met één jaar op. Zo zou hij al vanaf 1931 nationaalsocialistisch zijn en al sinds 1936 (in plaats van 1937) lid van de NSB. Verder beweerde hij actief lid te zijn van de Duitse Waffen SS in Nederland.

Andere bronnen melden dat Gantzert in 1943 ook nog een aantal weken heeft gewerkt bij de Deutsche Dienstpost aan de Spuistraat te Amsterdam.(38)Verhoring Bewaringskamp Den Helder, 12 december 1945; Proces-verbaal, 20 juli 1946; Getuigenis van de zus van Gantzert in het proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946 en Pleitnota bij proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946: NA, CABR, inv. nr. 61589. De baan kreeg hij via zijn broer Frits. Hij bediende daar de telefoon en tekende en schilderde af en toe. Uit de getuigenis van zijn zus blijkt dat Gantzert altijd al naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunst had gewild, om zijn theoretische kennis te vergroten, want hij had slechts het lager onderwijs afgerond. Zij omschreef hem als een goedgelovig man: de pleitnota karakteriseerde hem als een idealist, een warrig persoon, maar geen landverrader. Deze karaktereigenschappen zouden van invloed geweest zijn bij zijn aanmelding voor de SS. Zo spiegelde een Duitse officier hem voor dat hij geplaatst kon worden voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten als hij een opleiding bij de Waffen SS zou voltooien.

In het boekje Mijn geheim doen de kleindochters verslag van de beweegredenen van hun opa. Zij verklaren Gantzerts beslissing om zijn vaderland te steunen uit zijn Duitse bloed en het feit dat hij weinig kansen in Nederland kreeg.(39)Jansen, S. ‘Mijn geheim’. Assen: Drents Archief, 2009; Interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014; Pleitnota bij proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946 en Briefje waarvan herkomst en afzender onbekend zijn, mogelijk een handgeschreven getuigenverklaring, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 61589. Zijn vrouw zou hem daarom de deur hebben gewezen, waarop hij haar en zijn kinderen achterliet. Dit kan kloppen met de omschrijving die van zijn vrouw werd gegeven als heftig anti-NSB, anti-Duits en anti-nazi. Tevens zou zijn drang om te schilderen een rol hebben gespeeld in de beslissing.

Na meerdere afwijzingen van de Waffen SS als oorlogsongeschikt werd hij uiteindelijk aangenomen in april 1943.(40)Bronnen: Brief van Gantzert aan Waffen SS, 24 juni 1941; Brief van Gantzert aan Waffen SS, 28 september 1942; Proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946, NA, CABR, inv. nr. 61589; Interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014. Kort daarna vertrok hij naar Klagenfurt, waar hij aangesteld werd als schilder voor de commandant van de SS. Hij zou hier als leermeester kunststudenten hebben opgeleid en staatsieportretten hebben geschilderd, mogelijk ook een portret van Hitler. Hij droeg een SS-uniform, maar was niet bewapend.

Toch werd hij daar twee jaar later geroyeerd, want de SS verdacht hem ervan stellingwerken voor de Geallieerden te hebben getekend en informatie over de deportaties aan Nederland had doorgespeeld. De Waffen SS zocht hem en hij dook onder in zijn kelder in Ellwangen tot de Amerikanen Ellwangen binnen trokken. Gantzert meldde zich bij het twaalfde legercorps van de C.I.C./Amerikanen en ging voor hen voormalige SS-ers opsporen en arresteren. Hij zei later dat hij begon in te zien dat vrij rondlopende SS-ers de goedwillende bevolking in gevaar brachten. Twee maanden later werd hij toch opgepakt. De regeling die het twaalfde legercorps met Gantzert had getroffen was niet geldig in het andere legercorps waarin hij terecht kwam. Daarom werd hij getransporteerd naar een bewaringskamp voor SS-ers.

Schildering van Ganzert in de kerk van Veenhuizen.
Schildering van Ganzert in de kerk van Veenhuizen.
Ganzert als apostel.
Ganzert als apostel.

Het duurde een jaar voordat Gantzert uiteindelijk wegens toetreding tot de Waffen SS werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar hij kreeg zes maanden strafvermindering.(41)Proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946; Verhoring Bewaringskamp Den Helder, 12 december 1945; Briefje met opname Gantzert in Rijkswerkinrichting Veenhuizen, 15 juli 1947, NA, CABR, inv. nr. 61589; Brief van een ambtenaar aan politieke rechercheafdeling Amsterdam , 17 mei 1946, NA, CABR, inv. nr. 86256. Via verschillende kampen waaronder Fort Erfprins in Den Helder, belandde hij uiteindelijk in Rijkswerkinrichting Veenhuizen. Vanwege deze detentie en doordat zijn vrouw vlak na de bevrijding was overleden nam zijn schoonvader de zorg voor de kinderen tijdelijk op zich. Volgens de kleindochter van Gantzert werden de twee jongens, onder wie haar vader naar een klooster gestuurd, waar ze hard moesten werken. Wat er met het meisje is gebeurd is onbekend. De jongens waren uiteindelijk zo ondervoed dat ze bij boeren werden ondergebracht. Tijdens zijn verblijf in het Bewaringskamp van Veenhuizen gaf de pastoor van de Rooms-Katholieke kerk van Sint-Hiëronymus Aemilianus Gantzert toestemming om het gewelf van de apsis en de wanden achter het altaar te beschilderen.(42)Smid, E-D., Leeuwen, J. van., Lorié, R., Doorn, L. & Y. Pelgrum. ‘Wonderlijke Wegen’. NCRV, 23 september 2006; Interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014; Encyclopedie van Drenthe, deel 2, Assen: Koninklijke van Gorcum BV, 2003. Doordat hij weinig tot geen opdrachten meer kreeg na de oorlog is hij zelfs langer gebleven dan hij uiteindelijk moest zitten om deze opdracht af te maken. De kleindochter van Gantzert gelooft dat haar grootvader spijt heeft gehad van zijn keuzes want op deze schildering beeldde hij zichzelf af als de apostel Judas, de verrader. In 1968 stierf Adolf Gantzert.

Affiche voor de Landdag Meuldijk, 1939, coll. NIOD.
Affiche voor de Landdag, Meuldijk, 1939, coll. NIOD.

Maarten Meuldijk (1894 –1972)

De laatste kunstenaar, Maarten Meuldijk, droeg op verschillende manieren bij aan het nieuwe regime: als NSB’er, propagandaspreker, hoofdredacteur en hoofd van Bureau Arbeidsdienst. Hij verspreidde zijn (nationaal)socialistische ideeën door het hele land via radio, bladen en brochures. Maar zijn bijdrage lag vooral in de vele spotprenten en karikaturen die het zelfbeeld en vijandbeeld van NSB’ers door de ogen van Meuldijk toonde. Zijn vervolging is met name interessant, omdat hij zijn veroordeling bestreed en voor strafvermindering in aanmerking probeerde te komen via psychiatrisch onderzoek, de Bijzondere Raad van Cassatie en zelfs de Koningin.

Meuldijk kwam uit een arm gezin, waar naar eigen zeggen ‘de kiem werd gelegd voor de sociale hartstocht’ door al het vreselijke wat hij in zijn jeugd had gezien, van honger en leed bij arme mensen tot het afbeulen van dieren.(43)De gegevens over Meuldijk zijn ontleend aan Deeldossier; BR.v.C. 820/48, rapport naar aanleiding van onderzoek naar geestesvermogen van Maarten Meuldijk opgesteld door Dr. Mr. P. A. H. Baan op 22 september 1949; Aanvullend proces-verbaal door Wilhelmus Johannes Neven van Maarten Meuldijk getekend 15 april 1948, NA, CABR, inv.nr. 593; Groeneveld, Gerard, Zwaard van de geest: het bruine boek in Nederland 1921-1945, Nijmegen: Vantilt, 2001; Deeldossier: PRA Utrecht I 4190. Om iets voor de armen en de arbeiders te betekenen werd hij eind jaren twintig lid van de SDAP en via studiereizen naar Italië en Duitsland kwam hij in aanraking met het fascisme. Toen de NSB in Nederland opkwam, besloot Meuldijk zich in het programma van de NSB te verdiepen. Hij was vooral geraakt door punt 11 in hun programma: ’De Nederlandse volksgemeenschap zou een werkgemeenschap worden’. Meuldijk kwam in contact met Anton Mussert en werd in 1933 lid van de NSB om voor de beweging als politiek tekenaar te werken en (spot)prenten, affiches en brochures met een socialistische inslag te maken.

Spotprent van Meuldijk in Volk en Vaderland.
Spotprent van Meuldijk in Volk en Vaderland.

In 1939 werd hij hoofdredacteur van het nationaalsocialistische weekblad Volk en Vaderland, waar hij al sinds 1933 spotprenten en artikelen voor vervaardigde. Nog voor het begin van de oorlog kwam hij in aanraking met justitie vanwege een artikel met beledigende uitlatingen aan het adres van Joden dat onder zijn verantwoordelijkheid verscheen. De Haagsche rechtbank veroordeelde Meuldijk tot een geldboete van 25 gulden of een hechtenis van 25 dagen.(44)Bronnen: Deeldossier; BR.v.C. 820/48, krantenknipsel uit De Maasbode getiteld ‘Beleediging van Joodsche Volksgroep’, 12 mei 1939; Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, Proces-verbaal door Politieke Recherche Utrecht door Wilhelmus Johannes Neven, 2 maart 1948: NA, CABR, inv.nr. 593. Gedurende twee jaar bleef hij hoofdredacteur van Volk en Vaderland. Zelf zei Meuldijk dat hij had besloten om deze functie neer te leggen, omdat de eigen opvattingen en zienswijzen die hij wilde publiceren tot conflicten leidden met verschillende medewerkers. Maar Carolus Huygen, die op het hoofdkwartier van de NSB werkte, verklaarde dat Meuldijk was ontslagen op zijn aanraden, ‘omdat hij altijd ontzettend taaie, zwartgallige en saaie stukken over socialisme plaatste, die de gemiddelde lezer toch niet kon bevatten’. Dit werd bevestigd door de journalist Jan Hollander. Meuldijk bleef echter na zijn ontslag nog wel (spot)prenten leveren voor Volk en Vaderland.

Ondertussen was hij in 1940 adviseur van de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD) geworden en benoemde Mussert hem drie jaar later tot gevolmachtigde van de Arbeidsdienst . In die organisatie had hij echter weinig invloed, omdat hij werd tegengewerkt door de leiding binnen de SS en constant in conflict was met de Generaal Arbeitsführer Bethmann. Na een van die conflicten (in 1943) mocht Meuldijk de kampen van de Arbeidsdienst niet meer bezoeken en toen de NAD vervolgens opging in de Reichs-arbeidsdienst ontsloeg men hem.(45)Groeneveld, 2001. Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, Proces-verbaal door Politieke Recherche Utrecht door Wilhelmus Johannes Neven, 2 maart 1948 en aanvullend proces-verbaal door Wilhelmus Johannes Neven van Maarten Meuldijk getekend 15 april 1948, NA, CABR, inv.nr 593.De vele getuigen, onder andere de leider van het Arbeidsfront Hendrik-Jan Woudenberg en hoofd aanmelding Arbeidsdienst Frans Johannes Goedhart, die gehoord zijn naar aanleiding van Meuldijk’s proces beamen dit. Na Dolle Dinsdag in september 1944 kreeg Meuldijk van Mussert de opdracht om in Westerbork NSB’ers op te vangen. Vervolgens ging hij met zijn vrouw Goverdina Rongen mee op ziekentransport naar Duitsland. Na enige conflicten met de Duitsers keerde hij in november 1944 terug naar Nederland en door bemiddeling van Mussert werd ook zijn vrouw uit Duitsland teruggehaald. Zij verbleven samen in Assen tot zijn arrestatie op 13 april 1945 op verdenking van lidmaatschap van de NSB.(46)Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, Proces-verbaal door Politieke Opsporingsdienst Assen 21 juni 1945; Processen-verbaal door. W. Bosman op 13 april 1945 en C. v.d. Plaats, 19 januari 1946, NA, CABR, inv.nr 593.

Meuldijk werd opgesloten in Westerbork en daarna in het kamp Rhijnauwen te Utrecht. In dat laatste kamp schreef Meuldijk een uitvoerig document waarin hij twaalf pagina’s lang uitweidde over een afwijking in de vorm van lach- en angstaanvallen die hem zijn leven lang hadden geteisterd: ‘Zeker, het is waar, als ik in mijn jeugd niet die afwijking had gehad, zou ik een rustige evenwichtige man zijn geworden, net als mijn vader. Nu is het geweest strijd en moeite. Waarom, waarvoor, waartoe? Ik weet het niet. Ik kon niet anders zijn dan ik was.’(47)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, document zonder titel van Maarten Meuldijk, 18 juli 1947, NA, CABR, inv.nr. 593.

Begin januari 1948 stuurde advocaat Van Ravenswaay een brief naar de procureur-fiscaal van het Bijzondere Gerechtshof met het verzoek tot voorlopige invrijheidsstelling van Meuldijk tot aan zijn proces wegens zijn in detentie verslechterde gezondheid.(48)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, brief van F.P. van Ravenswaay aan procureur-fiscaal van het Bijzondere Gerechtshof, 16 januari 1948; Afwijzing invrijheidsstelling door raadsheer J.G. van den Berg, 9 februari 1948; Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, uitgewerkt proces-verbaal door Politieke Recherche Utrecht door Wilhelmus Johannes Neven, rechercheur, 1 mei 1948: NA, CABR, inv.nr 593. De raadsheer van het Bijzondere Gerechtshof wees het verzoek af en gaf aan dat een herhaald verzoek in de komende negen maanden niet behandeld zou worden. Intussen werd er gewerkt aan een uitgebreid proces-verbaal waarbij 31 getuigen werden gehoord. Op dat moment werd Meuldijk ten laste gelegd lid te zijn van de NSB; hoofdredacteur van VOVA en dus propaganda-tekeningen en artikelen te hebben gemaakt; en daarnaast adviseur en gemachtigde te zijn geweest van Mussert in verband met NAD-aangelegenheden.

Over het algemeen komt Meuldijk uit de getuigenissen naar voren als een idealistische socialist binnen de NSB die alles bekeek vanuit het Nederlandse standpunt en absoluut tegen alle vormen van annexatie met Duitsland was; sommigen noemden hem zelfs ‘anti-Duitsgezind’. Zijn eerlijke, stroeve en moeilijke karakter zou hem een eenling binnen de beweging gemaakt hebben die zeker niet geliefd was bij de leiding van de NSB en bij de Duitsers. Zoals Carolus Huygen benadrukte ‘[h]ij had een overdreven gevoel voor eigenwaarde en door zijn scherpe kritiek die zeker goed bedoeld was, nam hij velen tegen zich in’. Opvallend zijn de vele verhalen dat Meuldijk jongens vrij had weten te krijgen na arrestaties of ervoor zorgde dat ze werden vrijgesteld van dienst in de Nederlandse Arbeidsdienst. Daarnaast beaamden getuigen uit de journalistiek dat Meuldijk niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de inhoud van de nummers van Volk en Vaderland onder zijn hoofdredacteurschap. Volgens hen hield Mussert de supervisie over het blad en plaatste hij tegen de zin van Meuldijk artikelen. Toch werd Meuldijk door de Commissie voor Perszuivering wel aansprakelijk gehouden voor de inhoud van het blad tijdens zijn periode als hoofdredacteur, met als gevolg dat Meuldijk voor 20 jaar het recht ontzegd werd om een journalistieke functie te bekleden ingaande 5 mei 1945.(49)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Commissie voor de perszuivering schriftelijke bevestiging mondelinge uitspraak, 27 juli 1948 en Vordering ter terechtzitting 21 oktober 1948, NA, CABR, inv.nr. 593.

Meuldijk hoorde najaar 1948 de eis van twaalf jaar gevangenisstraf met ontzetting van alle burgerrechten ‘voor den tijd van het leven’ tegen hem gesteld worden. Op de rechtszitting werd hij veroordeeld wegens zijn hoofdredacteurschap en zijn spotprenten en artikelen die ‘de geest van het Nederlandse volk heeft gepoogd in landverraderlijken zin om te buigen’.(50)Sententie 4 november 1948, NA, CABR, inv.nr. 64144. Volgens het Gerechtshof had Meuldijk opzettelijk de vijand in deze zin hulp verleend en hij veroordeelde hem tot tien jaar gevangenisstraf, te ondergaan in Rijkswerkinrichting met ontzetting uit de burgerrechten voor de rest van zijn leven. Na de uitspraak werd Meuldijk ingesloten in Kamp Crailo te Laren.

Enkele dagen na de uitspraak ging Meuldijk in beroep. Zijn advocaat wees erop dat er ondanks zijn verzoek geen psychiatrisch onderzoek had plaatsgevonden.(51)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Brief van F.P. Van Ravenswaay aan de Procureur Fiscaal bij den Bijzondere Raad van Cassatie, Utrecht, 6 januari 1949, NA, CABR, inv.nr. 593. Toen dit alsnog gebeurde, maakte zenuwarts P.A.H. Baan, in zijn rapport uitgebreid melding van Meuldijks nerveuze angstaanvallen – die sinds zijn gevangenneming weer waren toegenomen – en ging hij in op zijn jeugd en leven. Baan concludeerde dat Meuldijk zeer onder zijn detentie leed, maar geen duidelijke psychopathologische afwijkingen had. Hij beschreef zijn karakter echter wel als zeer suggestibel, emotioneel, impulsief en ‘naast de realiteit levend’ en gaf aan dat dit de oorzaak zou zijn dat Meuldijk vanuit idealistische motieven en een zwak voor leuzen, aanhanger was geworden van de NSB. Hij sloot zijn rapport af met de conclusie dat Meuldijk niet te vergelijken was met andere lotgenoten en met andere maten gemeten zou moeten worden.(52)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Rapport naar aanleiding van onderzoek naar geestesvermogen van Maarten Meuldijk opgesteld door Dr. Mr. P. A. H. Baan, 22 september 1949, NA, CABR, inv.nr. 593.

De Bijzondere Raad van Cassatie hield op 5 december 1949 zitting omtrent de rechtszaak van Meuldijk en haar uitspraak volgde anderhalve maand later. De Raad was het eens met het Hof dat een strenge straf was vereist bij ‘landsverraderlijk gedrag’, maar bepleitte eveneens ‘rekening [te] willen houden met het feit dat het verwarde geschrijf, door of ten name van requirant onder de benaming van artikelen gepubliceerd in een speciaal voor NSB’ers bestemd blad, betrekkelijk weinig schade heeft kunnen aanrichten’.(53)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Concept-arrest inzake Maarten Meuldijk door Prof. Kernkamp van zitting 5 december 1949 en uitspraak 16-1-1950, NA, CABR, inv.nr. 593. Bovendien was ze ervan overtuigd dat Meuldijk hoorde tot degenen die ‘oprecht en volledig tot inkeer zijn gekomen en de dwalingen huns weegs hebben ingezien’. De Raad veroordeelde Meuldijk tot een gevangenisstraf van acht jaar, waar de al eerder gezeten tijd in mindering zou worden gebracht. De eerder opgelegde sententie werd nietig verklaard.

Meuldijk kreeg tweemaal gratie van Koningin Juliana. De eerste keer, mei 1950, keurde zij het verminderen van de gevangenisstraf met één jaar goed.(54)Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Gratie van de Koningin Juliana, 11 mei 1950, en nogmaals op 13 mei 1955, NA, CABR, inv.nr. 593. De tweede keer, vijf jaar later, schold zij het resterende deel van zijn straf, de ontzetting van zijn burgerrechten voor het leven, kwijt.

Conclusie

Uit ons onderzoek blijkt dat elke kunstenaar zo zijn eigen motieven had voor (artistieke) collaboratie met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar vallen ook overeenkomsten te bespeuren. Nijs en Wouters hoopten via deze weg de sociale belangen van de kunstenaars te behartigen. Voor de meesten speelde financiële zekerheid een doorslaggevende rol. Zo benadrukte Wouters meerdere malen in zijn hoorzittingen dat het werk voor hem enkel ‘brood op de plank’ betekende, schreef Gantzert zich in, uit en weer in bij de NSB om zijn werkkansen te vergroten, kon Nijs via de NSB in aanmerking komen voor fondsen om zijn schuld af te betalen en achtte Koch zijn werkzaamheden bij de PTT juist, zolang die in overeenstemming waren met zijn eer en geweten. Daartegenover was Meuldijk een idealistisch socialist die hoopte bij te dragen aan betere omstandigheden voor de arbeiders.

Voor hun werkzaamheden voor de bezetter stonden de meesten terecht voor de zuiveringsereraden. Dit varieerde van ontzetting uit hun beroep voor een bepaalde periode tot een expositieverbod. Voor verdere vervolging van de kunstenaars speelde een NSB-lidmaatschap of geuite Nazisympathieën een grote rol en naar dat aspect werd het meeste vooronderzoek verricht door rechercheurs. Zo werden in het geval van Wouters en Koch verdere rechtszaken bij het tribunaal van Bijzondere Rechtspleging geseponeerd wegens het ontbreken van bewijs van NSB-lidmaatschap en door het horen van vele getuigen, die ontkenden dat deze kunstenaars nationaalsocialistische denkbeelden hadden. Meuldijk, Gantzert en Nijs zaten alle drie bij de NSB. Bovendien hadden Meuldijk en Gantzert nog (hogere) functies bekleed bij andere nationaalsocialistische instellingen. Het gevolg was dat zij veroordeeld werden tot een gevangenisstraf variërend van één jaar en twee maanden tot tien jaar.

Ondanks het feit dat de kunstenaars wegens hun werkzaamheden voor de bezetter in menige publicatie onder ‘fout’ zijn geschaard, hebben wij getracht hun motieven en keuzes op neutrale wijze te benaderen. De vraag hoe ‘fout’ collaborerende kunstenaars waren en of hun straffen te zwaar of te licht waren is immers niet eenvoudig te beantwoorden en erg moreel beladen. Nog steeds zijn de grenzen tussen goed, fout en grijs vaag en moeilijk te trekken. De afstand tot de Tweede Wereldoorlog wordt met het verstrijken van de tijd steeds groter. De visie op de complexe periode is onderhevig aan veranderingen, waarbij historici de geschiedenis vanuit andere invalshoeken, standpunten en posities bestuderen en de grens tussen goed en fout nogal eens verandert.

Merel Haverman, Kim Heijmann, 2015.

correcties op artikel over Adolf Gantzert: Er wordt vermeld dat Gantzert Duitser was. Hij werd echter in Amsterdam geboren en had een Nederlandse vader en een Franse moeder. In de veroordeling uit 1946 wordt ook over ‘vreemde krijgsdienst’  gesproken. De aanvraag tot naturalisatie is dus afgewezen.

Er wordt geschreven over verkoop van schilderijen aan Amerikanen tijdens de oorlog. Export naar Amerika vanuit Nederland was tijdens de oorlog onmogelijk. Na de oorlog heeft hij nogal wat oude meesters gekopieerd. Vermoedelijk was daar in Amerika een willige markt voor.

Volgens de tekst was hij vanaf mei 1940 aan het werk bij de UFA. Bij deze filmmaatschappij die volledig genazificeerd was, zou zijn lidmaatschap van de NSB in die tijd ongewenst zijn geweest. Dit kan niet kloppen.

Er staat in de tekst dat zijn vrouw heftig anti-Duits was en hem de deur wees. Zijn Duitse vrouw was in werkelijkheid degene die hem naar de nationaalsocialistische kant overhaalde. Zijn ouders waren wel fel anti-Duits en waren tijdens de oorlog actief in het verzet.

De kinderen werden alle drie (dus ook het meisje) opgevangen bij de schoonouders die zelf in behoeftige omstandigheden verkeerden. Daardoor werd van elke gelegenheid om de kinderen in de vakanties bij boeren of elders wat te laten bijverdienen, dankbaar gebruik gemaakt. Uit de briefwisseling tussen de kinderen en hun vader blijkt niets van uitbesteding aan klooster of boeren.

De gang van zaken rond het in vrijheid afmaken van de grote schildering in Veenhuizen heb ik nog niet helder kunnen krijgen. Maar het heeft niet te maken met het niet kunnenkrijgen van opdrachten uit de particuliere sector. Hij is tot 6 december 1948 niet uit Veenhuizen weg geweest. Hij heeft zichzelf niet als boetedoening in de rol van Judas afgebeeld. Er staan namelijk 11 apostelen; precies het aantal dat tijdens de hemelvaart in leven was. Judas had zichzelf toen al van het leven beroofd.

Kees Timmerman, 2015.

noten   [ + ]

1. Kuyvenhoven, F. De Staat koopt kunst. De geschiedenis van de collectie 20ste-eeuwse kunst van het ministerie van OCW 1932-1992. Diss. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, 2007; Wesselink, C. Kunstenaars van de Kultuurkamer. Geschiedenis en herinnering. Amsterdam: Prometheus Bert Bakker, 2014.
2. Veld, N.K.C.A. in ‘t. De ereraden voor de kunsten de zuivering van de kunstenaars. Een bijdrage tot de geschiedschrijving van de zuivering van het vrije beroep. Den Haag: Staatsuitgeverij, 1981; Wesselink, 2014.
3. Wesselink, 2014: 176: ‘Collectief dan wel individueel exposeren zonder politieke achtergrond na instelling van de Kultuurkamer leidde tot een halfjaar respectievelijk een jaar uitsluiting, exposeren met politieke achtergrond tot twee tot drie jaar uitsluiting. Kunstenaars die lagere bestuursfuncties hadden vervuld binnen organisaties van de bezetter zouden voor vijf jaar worden uitgesloten, Kultuurraadsleden en NSB’ers voor tien jaar.’
4. Veltkamp, E.P., C.D.E.M. Vierling, ‘Geschiedenis van de archiefvormer.’ Ereraden en Centrale Ereraad voor de Kunst, 2.14.46. Den Haag, Nationaal Archief.
5. Blotkamp, C. Koch, Pieter Frans Christiaan (1901-1991), Biografisch Woordenboek van Nederland, 12 november 2013. <http://resources.huygens.knaw.nl/bwn/BWN/lemmata/bwn6/koch> .
6. Proces-verbaal van Koch, 14 april 1947, NA, CABR, inv. nr. 106545.
7. Brief van Koch aan de heer Strauss van de P.R.A. Utrecht interne inlichtingen, 29 maart1947, NA, CABR, inv. nr. 106545.
8. Getuigenis van de vrouw van Koch in politierapport, 1 mei 1947, NA, CABR, inv. nr. 106545; Anoniem.
9. Gebruikte bronnen: Proces-verbaal van Koch, 14 april 1947; Aanvullend proces-verbaal van Koch, 7 juli 1947; NA, CABR, inv. nr. 106545; Overmeer, M. ‘Foute kunstenaars, verguisd of vergeven? Herinnering aan de collaboratie van kunstenaars tijdens de Tweede Wereldoorlog’. Kennislink. 29 maart 2014. http://www.kennislink.nl/publicaties/foute-kunstenaars-verguisd-of-vergeven.
10. Anoniem. ‘Pyke Koch veroordeeld. Ereraad achtte hem schuldig aan collaboratie’. Nieuwsblad van het Noorden, 25 mei 1950.
11. Gebruikte bronnen: Brief aan Nederlands Beheersinstituut van Directeur voor Sociale Zaken, 19 februari 1946, NA, bnr. 2.09.16: Nederlandse Beheersinstituut Beheersdossiers 1945-1967 (NBB), inv.nr. 196791; Fluks, Menno, Wilm Wouters: een verenigingsschilder, Diss. Universiteit van Amsterdam, 1979; Staat van Inlichtingen, 22 mei 1947, NA, CABR, inv.nr. 106431; Groot, de C. ‘Nederlandsche Beeldende Kunst: expositie in het Rijksmuseum’, De Tijd, 20 augustus 1942; Anoniem, ‘Nederl. Volksdienst steunt Beeldende Kunstenaren’, Utrechtsch Nieuwsblad, 20 juni 1942.
12. Mulder, Hans, Kunst in crisis en bezetting: een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945, Utrecht: Het Spectrum, 1978.
13. De gegevens over Wouters hier zijn ontleend aan: Proces-verbaal opgesteld door Simon Beemsterboer en Jan Molenaar, 14-9-1945, NA, CABR, inv.nr. 9286.; Verslag van de vergadering van de Raad van Advies van de Groep Beeldende Kunsten, 8-10-1943, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Amsterdam: bnr. 102: Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK), inv.nr.1578; Proces-verbaal opgesteld door Simon Beemsterboer en Jan Molenaar, 14-9-1945, NA, CABR, inv.nr. 9286; Wouters, Rob. ‘Tentoonstellingen Verenigingen Verdiensten en 2e Wereldoorlog.’ www.wilmwouters.nl 2012, 5-10-2014. http://www.wilmwouters.nl/index_47.htm>; Fluks 1979.
14. Fluks, 1979: 22.
15. Anoniem. ‘Tentoonstelling van Beeldende Kunst te Eindhoven.’ Nieuwe Brabantsche Courant, 5 februari 1944.
16. Brief van L.B. Zeldenrust aan Heer M. Buikema, Secr.v.d.Commissie voor Vrijlating, 3 augustus 1945, en Proces-verbaal van aanhouding en inbewaringsstelling, 13 mei 1945, NA, CABR, inv.nr. 9286.
17. Proces-verbaal van aanhouding en in-bewaringstelling, 13 mei 1945; Proces-verbaal opgesteld door Simon Beemsterboer en Jan Molenaar, 14 september 1945 en Proces-verbaal opgesteld door J.A. Sleijfer, 2 november 1945: NA, CABR, inv.nr. 9286 en 106431.
18. Verklaring van P.O.D. West, inz. Ontslag verdachte, gedateerd 28 november 1945, en een rapport (21 oktober 1945) en verklaring (21 december 1945) van de P.O.D. Amsterdam, opgesteld door IJ. Smit en H. Aldering, alle in: NA, CABR, inv.nr. 106341.
19. Mondelinge uitspraak Wilhelmus Hendrikus Marie Wouters, NA, bnr. 2.14.46: Inventaris van de archieven van het Bureau der Verenigde Ereraden voor de Kunstenaarsberoepen, inv.nr. 95.
20. Proces-verbaal opgesteld door A. Kloek, 29 mei 1947; Bericht van Parket Bijzonder Gerechtshof Amsterdam aan Dienst van de Officieren Fiscaal District Amsterdam, 24 november 1947: NA, CABR, inv.nr. 106341.
21. Interview Merel Haverman en Kim Heijmann met Rob Wouters, 6 oktober 2014.
22. Wouters, Rob. ‘Tentoonstellingen Verenigingen Verdiensten en 2e Wereldoorlog.’ www.wilmwouters.nl 2012. http://www.wilmwouters.nl/index_47.htm. En interview, 6 oktober 2014.
23. Gegevens over Nijs ontleend aan: Opsporingsbericht Nijs, 6 augustus 1945, NA, CABR, inv. nr. 97301; Anoniem. ‘Schilder-etser W.J. Nijs overleden’, De Telegraaf, 24 juni 1961; Proces-verbaal van nader onderzoek Nijs, 24 oktober 1945, NA, CABR, inv.nr. 54900.
24. Proces-verbaal van nader onderzoek Nijs, 24 oktober 1945, NA, CABR, inv.nr. 54900.
25, 31. Ingevuld formulier van Staat van inlichtingen politieke gezindheid, ongedateerd document, NA, CABR, inv. nr. 54900.
26. Uitspraak tribunaal over Nijs, 15 november 1946, NA, CABR, inv. nr. 54900.
27. Aanvullend proces-verbaal van Nijs, 17 juli 1946; Proces-verbaal van nader onderzoek Nijs, 24 oktober 1945: NA, CABR, inv. nr. 97301.
28. Aanstelling bij de Vrijwillige Hulppolitie, 17 augustus 1942; Uitspraak tribunaal over Nijs, 15 november 1946; Ontslagaanvraag van Nijs bij de Vrijwillige Hulppolitie, 20 februari 1943: NA, CABR, inv. nr. 54900.
29. Brief van een vriend van Nijs, W.A. Langhout aan Gerechtshof, 11 november 1946; Brief aan leiding NSB van een kringleider van de NSB, zomer 1942: NA, CABR, inv. nr. 54900.
30. Aanvullend proces-verbaal van Nijs, 17 juli 1946, NA, CABR, inv. nr. 97301.
32. Gegevens in deze alinea ontleend aan: Uitspraak tribunaal over Nijs, 15 november 1946, NA, CABR, inv. nr. 54900; Proces-verbaal van Nijs, 21 november 1945 en Aanvullend proces-verbaal, 17 juli 1946: NA, CABR, inv.nr. 97301; brief advocaat aan het Gerechtshof, 7 december 1945, NA, CABR inv.nr. 54900.
33. De biografische gegevens over Ganzert zijn ontleend aan: brief van Gantzert aan Deutsche Fernmelde Amt Den Haag, 22 september 1942, NA, CABR, inv. nr. 61589; Brief van een ambtenaar aan politieke rechercheafdeling Amsterdam , 17 mei 1946 en Vragenlijst ten behoeve van lidmaatschap NSB, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 86256; interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014; Getuigenis van de zus van Gantzert in het proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946, NA, CABR, inv. nr. 61589.
34. Vragenlijst ten behoeve van aanmelding bij de Vrijwillige Hulppolitie, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 61589 en Vragenlijst ten behoeve van lidmaatschap NSB, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 86256.
35. Getuigenis van de buren van Gantzert in het aanvullend proces-verbaal, 23 januari 1947, NA, CABR, inv. nr. 86256.
36. Vragenlijst ten behoeve van lidmaatschap NSB, ongedateerd document, NA, CABR, inv. nr. 86256.
37. Verklaring van geheimhouding Vrijwillige Hulppolitie, 13 augustus 1942; Ontslagbrief van Gantzert aan de Vrijwillige Hulppolitie, 28 augustus 1943: NA, CABR, inv. nr. 61589.
38. Verhoring Bewaringskamp Den Helder, 12 december 1945; Proces-verbaal, 20 juli 1946; Getuigenis van de zus van Gantzert in het proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946 en Pleitnota bij proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946: NA, CABR, inv. nr. 61589.
39. Jansen, S. ‘Mijn geheim’. Assen: Drents Archief, 2009; Interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014; Pleitnota bij proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946 en Briefje waarvan herkomst en afzender onbekend zijn, mogelijk een handgeschreven getuigenverklaring, ongedateerd, NA, CABR, inv. nr. 61589.
40. Bronnen: Brief van Gantzert aan Waffen SS, 24 juni 1941; Brief van Gantzert aan Waffen SS, 28 september 1942; Proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946, NA, CABR, inv. nr. 61589; Interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014.
41. Proces-verbaal van Gantzert, 20 juli 1946; Verhoring Bewaringskamp Den Helder, 12 december 1945; Briefje met opname Gantzert in Rijkswerkinrichting Veenhuizen, 15 juli 1947, NA, CABR, inv. nr. 61589; Brief van een ambtenaar aan politieke rechercheafdeling Amsterdam , 17 mei 1946, NA, CABR, inv. nr. 86256.
42. Smid, E-D., Leeuwen, J. van., Lorié, R., Doorn, L. & Y. Pelgrum. ‘Wonderlijke Wegen’. NCRV, 23 september 2006; Interview Kim Heijmann en Merel Haverman met Marianne Gantzert, 27 oktober 2014; Encyclopedie van Drenthe, deel 2, Assen: Koninklijke van Gorcum BV, 2003.
43. De gegevens over Meuldijk zijn ontleend aan Deeldossier; BR.v.C. 820/48, rapport naar aanleiding van onderzoek naar geestesvermogen van Maarten Meuldijk opgesteld door Dr. Mr. P. A. H. Baan op 22 september 1949; Aanvullend proces-verbaal door Wilhelmus Johannes Neven van Maarten Meuldijk getekend 15 april 1948, NA, CABR, inv.nr. 593; Groeneveld, Gerard, Zwaard van de geest: het bruine boek in Nederland 1921-1945, Nijmegen: Vantilt, 2001; Deeldossier: PRA Utrecht I 4190.
44. Bronnen: Deeldossier; BR.v.C. 820/48, krantenknipsel uit De Maasbode getiteld ‘Beleediging van Joodsche Volksgroep’, 12 mei 1939; Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, Proces-verbaal door Politieke Recherche Utrecht door Wilhelmus Johannes Neven, 2 maart 1948: NA, CABR, inv.nr. 593.
45. Groeneveld, 2001. Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, Proces-verbaal door Politieke Recherche Utrecht door Wilhelmus Johannes Neven, 2 maart 1948 en aanvullend proces-verbaal door Wilhelmus Johannes Neven van Maarten Meuldijk getekend 15 april 1948, NA, CABR, inv.nr 593.De vele getuigen, onder andere de leider van het Arbeidsfront Hendrik-Jan Woudenberg en hoofd aanmelding Arbeidsdienst Frans Johannes Goedhart, die gehoord zijn naar aanleiding van Meuldijk’s proces beamen dit.
46. Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, Proces-verbaal door Politieke Opsporingsdienst Assen 21 juni 1945; Processen-verbaal door. W. Bosman op 13 april 1945 en C. v.d. Plaats, 19 januari 1946, NA, CABR, inv.nr 593.
47. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, document zonder titel van Maarten Meuldijk, 18 juli 1947, NA, CABR, inv.nr. 593.
48. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, brief van F.P. van Ravenswaay aan procureur-fiscaal van het Bijzondere Gerechtshof, 16 januari 1948; Afwijzing invrijheidsstelling door raadsheer J.G. van den Berg, 9 februari 1948; Deeldossier: PRA Utrecht I 4190, uitgewerkt proces-verbaal door Politieke Recherche Utrecht door Wilhelmus Johannes Neven, rechercheur, 1 mei 1948: NA, CABR, inv.nr 593.
49. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Commissie voor de perszuivering schriftelijke bevestiging mondelinge uitspraak, 27 juli 1948 en Vordering ter terechtzitting 21 oktober 1948, NA, CABR, inv.nr. 593.
50. Sententie 4 november 1948, NA, CABR, inv.nr. 64144.
51. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Brief van F.P. Van Ravenswaay aan de Procureur Fiscaal bij den Bijzondere Raad van Cassatie, Utrecht, 6 januari 1949, NA, CABR, inv.nr. 593.
52. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Rapport naar aanleiding van onderzoek naar geestesvermogen van Maarten Meuldijk opgesteld door Dr. Mr. P. A. H. Baan, 22 september 1949, NA, CABR, inv.nr. 593.
53. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Concept-arrest inzake Maarten Meuldijk door Prof. Kernkamp van zitting 5 december 1949 en uitspraak 16-1-1950, NA, CABR, inv.nr. 593.
54. Deeldossier; BR.v.C. 820/48, Gratie van de Koningin Juliana, 11 mei 1950, en nogmaals op 13 mei 1955, NA, CABR, inv.nr. 593.