Tegendraads maar populair

Het verlangen naar wat nu lifestyle heet, lijkt typisch voor de wederopbouwjaren vijftig in ons land. Ondanks de rigide adviezen van de stichting Goed Wonen ontwikkelde zich hier een speels moderne woonstijl, zoals de tentoonstelling Populair Modern in het Stadsmuseum Zoetermeer en een daarbij verschenen boek bewijzen. Samenstellers van expositie en boek zijn André Koch en een werkgroep van zijn (ex)studenten van de Universiteit Leiden. Opvallend genoeg wijkt de titel van de expositie af van het later verschenen kloeke, rijk geïllusteerde boek: Tegendraads Modern. Die naamsaanpassing heeft niet zozeer te maken met museummarketing in de richting van populisme, maar met de constatering dat wat zestig jaar geleden nog tegendraads geacht werd, inmiddels als vintagedesign en jeugdsentiment een hoge populariteit geniet.

De Fouryo's in trapezelijn.
De Fouryo’s in trapezelijn.

In 1958, midden in de wederopbouw, zong het Nederlandse popgroepje The Fouryo’s een uit het Amerikaans vertaalde hit: Lollipop.(1)Met de miljoenste, na de Tweede Wereldoorlog gebouwde woning wordt de wederopbouw in ons land in 1962 als voltooid beschouwd. Tevens aanleiding voor de publicatie van Wim Alings Jr., Wij bouwen …om te kunnen werken, A.W.Bruna en Zoon, Utrecht, 1962. The Fouryo’s, Lollipop: http://www.youtube.com/watch?v=WKMViyrytAE. Het origineel is een Amerikaans, met de doowop verwant en meerstemmig gezongen liedje, eveneens uit 1958, geschreven door Julius Dixson en Beverly Ross. Ross nam het zelf op als de Ruby van het duo Ronald & Ruby. Lollipop werd echter een hit in de coverversie van het meisjeskwartet The Chordettes: http://www.youtube.com/watch?v=9-DuC0tE7V4. Anders dan de onbenullige tekst van het origineel legt de vertaler Willy Pol in de Nederlandse versie duidelijk verband met het verlangen naar een Amerikaanse luxe lifestyle. Net zo’n thematiek om in het door Marshallhulp gesteunde Europa Amerikaans te zijn spreekt uit Tu vuò fà l’americano (alias Whiskysoda, Rock ‘n Roll) van de Napolitaanse swingzanger/pianist Renato Carosone uit 1956. http://www.youtube.com/watch?v=BqlJwMFtMCs. Compact vat de song het verlangen van deze generatie, de babyboomers, samen. Ze zingen dat ze ‘willen trouwen gaan’ maar pas als ‘hij een reuzebaan krijgt met een grote slee erbij-hei’. Een auto-van-de-zaak dus, die trouwens eerder Volkswagen Kever dan een Amerikaanse slee, Chevrolet of Studebaker was. Dan (pas) is zijn lieveling, zijn lolliepop, voor hem. Maar voor het zover is, wandelen ze in de maneschijn, hij met zijn arm om haar ‘trapezelijn’. De bedoelde lijn, ook uit 1958, kwam van de toen piepjonge mode-ontwerper Yves Saint Laurent. De trapezevorm bepaalde het silhouet van comfortabele jurkjes met smalle schouders, die bovenaan nauw sluiten en dan zonder noemenswaardige taille, klokkend naar beneden uitlopen. (Ook de volupteueuze zusjes van de Fouryo’s droegen jurken met de trapezelijn). Saint Laurent reageerde hiermee op de strak getailleerde silhouetten van zijn voorganger Christian Dior. Die waren juist dubbelconisch: als een zandloper of een diabolo. Ofschoon deze na de dood van Dior in 1957 snel uit het modebeeld verdwenen werd de diabolo wel een geliefde en iconische vorm voor serviesgoed, lampjes en vaasjes.

tentoonstelling Populair modern, Zoetermeer, foto: Jolanda Rovers.
tentoonstelling Populair modern, Zoetermeer, foto: Jolanda Rovers.

En zo floreerden er vele vrije, vormlustige vormen. Het zandlopersilhouet liet zich moeiteloos omzetten in longdrinkglazen, lipstickhouders of strak gesneden cocktailjurken. Onder invloed van de ruimtevaart, atoomtechnologie en de eerste naoorlogse, humanistisch getinte Wereldtentoonstelling in 1958 Brussel met het gezichtsbepalende Atomium, verschenen vergelijkbare atoombolstructuren en stralende sterren als klok of plafondlamp in het interieur.(2)André Koch e.a., Dichtbij klopt het hart der wereld, Nederland op de Expo 58, Scriptum, 2008. Erik Martens e.a., Expo 58, Koninklijk Filmarchief, Koning Boudewijnstichting, Vlaamse gemeenschapscommissie, Atomium, Brussel 2008, boek/DVD. De typerende ‘loom gevormde’ nier- en paletvormige bijzettafeltjes vallen artistiek te herleiden tot organische sculpturen van Hans (Jean) Arp, César Doméla, de speelse mobiles van Alexander Calder of Joan Miró’s organisch-abstracte schilderijen. Uit buitenlandse films en van vakantiereizen naar het Middellandse Zeegebied komen de meisjeskopjes als decoratie op goedkope potterie of als wandreliëf, die hier ook geëxposeerd zijn en voor het eerst kunsthistorisch gedetermineerd worden. Ze zijn nu gewild als vintage-galanterie dan wel leuke kitsch.

Vlinderstoel in Lucky Strike reclameSmaakpolitie

Vanuit zijn idealen keek de stichting Goed Wonen in de jaren vijftig als een smaakpolitie wantrouwend, zelfs afkeurend, tegen deze designwulpsheid aan. Strakheid en helderheid golden immers als norm. De desalniettemin ontstane ‘tegenbeweging’ is als anti-canon even schalks en flirterig als de toen opkomende jeugdcultuur. Interieuradviseurs braken destijds hun hoofd over de impact van de canvas vlinderstoel, die Goed Wonen-adepten als te vrouwelijk (dis)kwalificeerden. Overigens stamde het ontwerp van Jorge Ferrari-Hardoy al uit 1938. Net als bij Miró en Calder kostte het twintig jaar om door te breken; in dit geval naar de kamer van een tienermeisje.

In 1986 betitelde designhistoricus Thomas Hine dit modieus of tegendraads modernisme vanuit Amerikaans perspectief als Populuxe: een mix van populisme, populariteit en luxe.(3)Thomas Hine, Populuxe, Londen (Bloomsbury) 1986. Populuxe vertegenwoordigde een heilig geloof in technologie die ons bestaan zou vergemakkelijken. Atoom- en rakettechnologie stimuleerde in de VS de electrificering van het huishouden – fornuizen, koelkasten en afwasmachines – maar ook hun vormgeving.(4)Chris Reinewald, ‘Naar de knoppen, opkomst en ondergang van de drukknop’, EOS, mei 2012. In Nederland liep het zo’n vaart nog niet, al veranderde er sociaal-maatschappelijk wel het een en ander. Jonge gezinnen gingen in groene (Zoetermeerachtige) buitenwijken en tuinsteden wonen. Voor de professionalisering van het huishouden zorgden de in alle (on)denkbare varianten voorkomende draadproducten van Tomado, bijvoorbeeld opbergmandjes. Ofschoon Goed Wonen incidenteel de pure vormgeving van Tomado prees, had het bedrijf zelf geen enkele boodschap aan verantwoord geacht design. Hun veel verkochte wandrekje in De Stijl-kleuren werd door Goed Wonen genegeerd waarschijnlijk vanwege het Zweedse, sterk vergelijkbare maar luxere Nisse String-rekje. Niet toevallig was de Nederlandse importeur ervan een vaste adverteerder in het tijdschrift.(5)Over de gelijkenis tussen het Nisse String rekje en dat van Pastoe zie het hoofdstukje ‘Uit Zweden’, pagina 150 in Marlies Hummelen, Chris Reinewald, Paul Mertz en Wouter Klootwijk, Tomado, Van der Togts Massa-artikelen Dordrecht 1923-1982, Hoog-Keppel (uitgeverij Boekschap), 2013. Idem, pagina 157,wat betreft de band tussen Pastoe en Tomado. In 1957 vroeg Cees Braakman als Pastoe-ontwerper aan Tomado een aantal draadstoelen te produceren met als bekendste de SM 05, later SM 046. Aanvankelijk werd deze – tamelijk schaamteloze, “verbeterde versie” van de Eames Wired Chair, die buiten vakkringen in Nederland onbekend was, onder beider naam gepresenteerd. Later en nu bij heruitgave werd het een Pastoeproduct. Tomado zelf had aanvankelijk geen ambities om hun eerst als prototype bestaande boekenrekje uit te brengen en dacht hiervoor aan bevriend zakenpartner Pastoe. Die bewoog zich echter niet in dit marktsegment van de ‘kleinmeubels’. Waarschijnlijk ‘inspireerde’ het Zweedse String rekje, te zien op een beurs in Stockholm, Tomado om haar eenvoudiger rekje ook uit te brengen, al was het een branchevreemd product voor ze.

Cover Tegendraads ModernJongetje, kat en vloekende vader

Pas na zijn recente pensionering gaf vormgevingshistoricus André Koch toe aan nostalgische gevoelens en het verlangen om het veronachtzaamde ‘modieuze modernisme’ uit zijn jongensjaren in een Rotterdamse tuinstad vakmatig te duiden. Het boek Tegendraads modern dat daarvan het resultaat is maakt beschaafd korte metten met de kunsthistorische opvatting dat Goed Wonen alleenzaligmakend en normgevend was. In een ‘beslissend’ hoofdstuk ‘Reisgids voor modern wonen’ toont Godelieve Huijskens het belang aan van populaire woonvoorlichtingsboeken. Zij propageerden een afgeleid soort Goed Wonen. Niet per sé metalen buismeubels en glas maar vertrouwde materialen: in lichte tinten gestoffeerde, houten meubels, zoals die als niet te extreem alternatief uit Denemerken en Finland kwamen. Misschien nog belangrijker dan de type meubels waren de woontips die diverse publicaties gaven in de vorm van situatietekeningen: ‘verdeel een woonkamer in een zit- en eetgedeelte’. Minder streng dan het Goed Wonen-adagium ‘doelmatig en praktisch’ lieten interieurarchitecten Simon Mari Pruys en zijn vrouw Hannie van der Geest zien dat in een moderne woonkamer met witgesausde bakstenen wand best een gezellige, licht gestoffeerde namaak-rococostoel mocht staan.

De relativering van Goed Wonen als leidend principe blijkt ook uit ‘Binnenhuiskunst’ een tegendraadse column die Annie M.G. Schmidt in 1955 schreef over de tweestrijd van de ‘bewuste’ woonconsument: ‘… aangezien het jongetje en de kat de belangrijkste en de overheersende persoonlijkheden zijn in ons huis, vraag ik me af of het wel zo verstandig is dat wij ons bij de inrichting hebben laten leiden door de ideeën in de etalages van een model-woninginrichting.’(6)Annie M.G. Schmidt, ‘Binnenhuiskunst , cursiefje 3 februari 1955, Het Parool, herdrukt in de bundel Simpele zielen en nog wat, Amsterdam (Querido), 1989, p. 60-62. Maar er bestond wel degelijk een tussenweg. De veel geraadpleegde ‘Baedeker voor de Huisvrouw’ liet met instructieve voor/na-tekeningetjes zien hoe je ouderwetse, volle interieurs veranderde zonder dat ze kaal en ongezellig werden. De tegendraadsheid bleef hier beperkt tot een flankerend niervormig tafeltje dat de handige heer des huizes zelf in elkaar zette op aanwijzingen van de ontwerper Piet Marée. Deze über-doe-het-zelver was in die dagen bekend als publicist en AVRO-coryfee. Op de radio had hij een programma ‘Knutsel mee met Piet Marée’ met doe-het-zelftips. Bij het uitvoeren van Marées kastjes ontdekten de tentoonstellingsmakers van nu echter onvolkomenheden in zijn bouwtekeningen. Decennia na dato bleek dat de vloekende vaders destijds dus heus niet zo onhandig waren als hun gezin dacht.(7)Populair Modern, https://www.facebook.com/populairmodern?fref=ts.

Interieur uit tijdschrift Margriet 1959.
Interieur uit tijdschrift Margriet 1959.

Gezellig mag

In de jaren vijftig was Nederland was nog geheel IKEA-vrij. Kleinere buurtmeubelwinkels of warenhuizen als V&D boden meer betaalbare, gematigd moderne meubels en gadgetachtige woonaccescoires aan. Naarmate door loonrondes de welvaart steeg besteedde men meer geld aan het ‘functionele wonen’ en via ‘vrijdag-voordeel’-aanbiedingen ook aan accescoires om de zondoorzeefde woonkamer modern-gezellig te maken. Damesbladen als Margriet, Libelle en Elégance effenden met hun woonreportages de weg. Vooral deze publicaties spitten Koch en zijn medescribenten voor het eerst door. Tot nu toe grepen onderzoekers veelal – tot vervelens toe – naar dezelfde boekpublicaties die door hun reflectieve karakter verder van de actualiteit verwijderd zijn dan krant of tijdschrift. Kochs keus voor tijdschriften als bron sluit goed aan bij de huidige designhistorische opvattingen waarin vooraleerst de sociaal-cultureel maatschappelijke context van een product wordt geduid en een – in aard van de zaak – kunsthistorisch oordeel van minder belang geacht wordt.(8)Daardoor lijkt de academische aversie tegen ‘lifestyle designjournalistiek’ misplaatst. Juist designbesprekingen/presentaties in krantenbijlages en glossies geven het beste beeld van de tijdgeest en de veranderende smaak; om van IKEA-catalogi en HEMA-folders maar te zwijgen.

Koch en zijn schrijverscollectief schetsen in helder leesbare hoofdstukken hoe het modernisme in Nederland stap voor stap ‘in de week werd gelegd’ en postvatte maar veel ongestructureerder zelfs wulpser uitpakte dan Goed Wonen voor ogen had. Na kleur bevrijdde ook lijn en vorm zich uit het vooroorlogs woonconservatisme, gekenmerkt door donkere tinten, bolpoot en franje. Tussen de hoofdstukken in wordt telkens ingezoomd op een aspect, ontwerper of typerend product. Esther Nanlohy signaleert de angst voor een vrouwelijke dominantie vanuit het interieur. Ook belicht zij de ongekende populariteit van draad en gaatjes, en van de vingerplant, ficus benjaminica en hertshoornvaren. Volgens haar hangt de wat curieuze plantenvoorliefde samen met hun natuurlijke grafische, Matisse-achtige patronen.

Wim Bijmoer, illustrator van onder meer de kinderverhalen van Annie M.G. Schmidt, ontwierp Beertje Pippeloentje en Dikkertje Dapgordijnen voor de kinderkamer, een ruimte die eerder in huis stiefmoederlijk werd bedeeld. Woon- en productpresentaties in het (Stedelijk) Museum bleken van even grote stimulerende invloed als die in de etalages van warenhuizen als de Bijenkorf of op ‘handel & nijverheidspresentaties’als de E’55 in Rotterdam (1955). Een deel van het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel bestond uit een textielpresentatie naar ontwerp van architect Gerrit Rietveld. Deze oogde echter meer als Salvador Dali-achtig decor van een surrealistische film. Ofschoon Goed Wonen Rietveld op handen droeg, kon ze hiervoor geen goed woord opbrengen.

Behang en reclame exp Pop Mod Zoetermeer foto Chris ReinewaldOok de conclusie van de auteurs van Tegendraads zou Goed Wonen niet bevallen hebben. In haar zendingsdrift vergat Goed Wonen dat wonen in de eerste plaats fijn en gezellig mag, moét zijn. Interieurarchitecten en meubelontwerpers als Willem Kuyper, Dirk van Sliedregt en de met museumdirecteur Sandberg bevriende Frits Eschauzier inspireerden de styling van interieurs op afgezwakte basisprincipes van Goed Wonen. Fabrikanten, detaillisten en woonconsumenten maakten er uiteindelijk het modieuze modernisme van. Meer dan in ‘gidslanden’ als Denemarken, Italië en – op de achtergrond de VS – blijkt dat bij ons de doorbraak vooral plaatsvond dankzij de kleurendurf in woontextiel zoals Karel Appels woeste, kleurige abstract-expressionistische gordijnstoffen. Niet het terughoudende Bauhaustextiel. Het verbaast niet dat Goed Wonen hiermee eigenlijk weinig raad wist, evenmin als met de lichtvoetige Matisse-achtige sjabloondecoraties van Jan Roëde op – notabene – door Wim Gispen ontworpen Kembokastjes. Dus klopt het wat Ernst Gombrich, achteraf in 1971 schreef: ‘Het is verleidelijk het succes van abstracte schilderkunst af te doen als aangename gordijnendessins. We vergeten dan namelijk hoe overweldigend rijk en gevarieerd de motieven op die gordijnen konden worden, juíst door de stimulans van de experimenten van de abstracte schilderkunst.’(9)Ernst Gombrich, The Story of Art, 1971, geciteerd door Koch in Tegendraads Modern. ‘We may sometimes be tempted to dismiss the latest succes in abstract painting as “pleasant curtain material”, but we should not forget how exhilarating the rich and varied curtain materials have become through the stimulus of these abstract experiments.’

Vazen en asbak Teak aardewerk 1961Het ongebreideld optimisme van de jaren vijftig sloeg duidelijk over op de auteurs en de grafische vormgeving van boek en expositie. Hun artikelen worden bovendien gelardeerd met mooi archiefmateriaal en – voor de tentoonstelling gemaakte – productfoto’s met als resultaat een publieksvriendelijk, retro-ogend koffietafelboek. Toch is sprake van een degelijk, baanbrekend designhistorisch onderzoek waardoor het ook als naslagwerk voor de vintagedesignhandel kan fungeren. (Een aantal van hen en producenten van re-edities waren bereid een hoofdstuk te sponsoren in de kostbare, vrijwel ongesubsidieerde boekproductie.) Puntje van kritiek is dat, als onherroepelijk gevolg van de micro-aanpak, Tegendraads Modern een grotere internationale en historische context mist, die Hine in Populuxe wel hanteert. Waarom raakten bijvoorbeeld de archetypische nier-en palettafeltjes en saturnusklokjes na pakweg 1963 zo snel uit de mode om in de jaren zeventig door Wim T. Schippers als wandsculpturen en decorstukken in zijn shows geridiculiseerd te worden als belegen burgermansdesign? Verder was het interessant geweest interviews met betrokken ontwerpers of detaillisten te lezen zoals Koch c.s. wél deden in hun andere prachtboek over Nederland op de Wereldexpositie 1958 (zie noot 2). Ondanks dit en de onmiskenbare nostalgische kantjes aan expositie, boek en Facebook-pagina, bewijst Tegendraads/Populair Modern duidelijk dat de gedemocratiseerde, ondogmatische wooncultuur al in de jaren vijftig begon. En niet twintig jaar erna met de wit betegelde zitkuilen in het lifestyletijdschrift Avenue.

Chris Reinewald, 2014.

Reinewald (1955) is meer dan bekend met ‘populair modern’ als mede-auteur van het boek over Tomado. Bovenstaand artikel is een uitgebreide bewerking van een openingslezing van de tentoonstelling en een korte boekrecensie in Museumtijdschrift, mei 2014.

André Koch et al, Tegendraads modern. Een bevrijdend alternatief voor de strenge Goed Wonen norm, Schiedam (Scriptum Art Publishers) 2014, 256 pagina’s, € 34,50, ISBN 978 90 5594 871 0. www.scriptum.art.nl; Expositie Populair Modern, Stadsmuseum Zoetermeer tot en met 25 mei, www.stadsmuseumzoetermeer.nl. Facebook: https://www.facebook.com/populairmodern?fref=ts.

noten   [ + ]

1. Met de miljoenste, na de Tweede Wereldoorlog gebouwde woning wordt de wederopbouw in ons land in 1962 als voltooid beschouwd. Tevens aanleiding voor de publicatie van Wim Alings Jr., Wij bouwen …om te kunnen werken, A.W.Bruna en Zoon, Utrecht, 1962. The Fouryo’s, Lollipop: http://www.youtube.com/watch?v=WKMViyrytAE. Het origineel is een Amerikaans, met de doowop verwant en meerstemmig gezongen liedje, eveneens uit 1958, geschreven door Julius Dixson en Beverly Ross. Ross nam het zelf op als de Ruby van het duo Ronald & Ruby. Lollipop werd echter een hit in de coverversie van het meisjeskwartet The Chordettes: http://www.youtube.com/watch?v=9-DuC0tE7V4. Anders dan de onbenullige tekst van het origineel legt de vertaler Willy Pol in de Nederlandse versie duidelijk verband met het verlangen naar een Amerikaanse luxe lifestyle. Net zo’n thematiek om in het door Marshallhulp gesteunde Europa Amerikaans te zijn spreekt uit Tu vuò fà l’americano (alias Whiskysoda, Rock ‘n Roll) van de Napolitaanse swingzanger/pianist Renato Carosone uit 1956. http://www.youtube.com/watch?v=BqlJwMFtMCs.
2. André Koch e.a., Dichtbij klopt het hart der wereld, Nederland op de Expo 58, Scriptum, 2008. Erik Martens e.a., Expo 58, Koninklijk Filmarchief, Koning Boudewijnstichting, Vlaamse gemeenschapscommissie, Atomium, Brussel 2008, boek/DVD.
3. Thomas Hine, Populuxe, Londen (Bloomsbury) 1986.
4. Chris Reinewald, ‘Naar de knoppen, opkomst en ondergang van de drukknop’, EOS, mei 2012.
5. Over de gelijkenis tussen het Nisse String rekje en dat van Pastoe zie het hoofdstukje ‘Uit Zweden’, pagina 150 in Marlies Hummelen, Chris Reinewald, Paul Mertz en Wouter Klootwijk, Tomado, Van der Togts Massa-artikelen Dordrecht 1923-1982, Hoog-Keppel (uitgeverij Boekschap), 2013. Idem, pagina 157,wat betreft de band tussen Pastoe en Tomado. In 1957 vroeg Cees Braakman als Pastoe-ontwerper aan Tomado een aantal draadstoelen te produceren met als bekendste de SM 05, later SM 046. Aanvankelijk werd deze – tamelijk schaamteloze, “verbeterde versie” van de Eames Wired Chair, die buiten vakkringen in Nederland onbekend was, onder beider naam gepresenteerd. Later en nu bij heruitgave werd het een Pastoeproduct.
6. Annie M.G. Schmidt, ‘Binnenhuiskunst , cursiefje 3 februari 1955, Het Parool, herdrukt in de bundel Simpele zielen en nog wat, Amsterdam (Querido), 1989, p. 60-62.
7. Populair Modern, https://www.facebook.com/populairmodern?fref=ts.
8. Daardoor lijkt de academische aversie tegen ‘lifestyle designjournalistiek’ misplaatst. Juist designbesprekingen/presentaties in krantenbijlages en glossies geven het beste beeld van de tijdgeest en de veranderende smaak; om van IKEA-catalogi en HEMA-folders maar te zwijgen.
9. Ernst Gombrich, The Story of Art, 1971, geciteerd door Koch in Tegendraads Modern. ‘We may sometimes be tempted to dismiss the latest succes in abstract painting as “pleasant curtain material”, but we should not forget how exhilarating the rich and varied curtain materials have become through the stimulus of these abstract experiments.’