‘Reisgids’ voor modern wonen

‘Uw woning speelt een belangrijke rol voor uw levensgeluk.’

niet zo...
niet zo…
maar zo...
maar zo…

Baedeker I: ideologisch correct, maar pragmatisch

Naast het gezaghebbende instituut Goed Wonen zijn in wederopbouw Nederland nog diverse andere woonvoorlichters actief. Medio jaren vijftig verschijnt bij de Nederlandse Boekenclub de Baedeker voor de Huisvrouw, een encyclopedie die verscheidene delen omvat en uiteenlopende onderwerpen bestrijkt.(1)De vermoedelijke datering is vóór 1955: in De Kampioen 1955, nr. 4, p. 98 is een advertentie voor de dan twaalf delen tellende serie opgenomen (zie ook noot 10). Hans Oldewarris, die promoveerde op uitgeverij Kosmos, deelt in een e-mail op 7 september 2017 mee dat de jaren van uitgave gevonden kunnen worden in Brinkman’s catalogus van boeken en tijdschriften. De eerste Baedeker verschijnt in 1952, gevolgd door 4 delen in 1953… enzovoort tot 1970. Het eerste deel Goed Huis Goed Thuis is gewijd aan de woninginrichting in de ruimste zin, van indeling en meubilering tot stoffering en versiering, aangevuld met uitgesproken huishoudkundige kapittels. De bundel wil gesettelde lezeressen helpen bij de verbetering van hun bestaande inrichting en beginnende inrichters laten kiezen voor het verantwoorde ‘gematigd moderne interieur’. De verzachtende formulering ‘gematigd’ is veelzeggend; ze typeert niet alleen de wenselijke woonsfeer, maar ook de meer pragmatische positionering van de Baedeker-auteurs tegenover Goed Wonen, dat een radicale voorkeur voor het ‘moderne’ interieur uitdraagt.(2)Goed Huis Goed Thuis is niet op naam van één auteur gepubliceerd, en bundelt de inzichten van diverse deskundigen (voor de namen zie het colofon). De woonadviseurs in strikte zin zijn Bas van Bekum (leraar woninginrichting bij het Nijverheidsonderwijs MO tekenen) en ‘mejuffrouw’ J. Ditmars, binnenhuisarchitecte. Geen van beide deskundigen komt voor op de door Goed Wonen, 8 (1955) 4, p. 57 gepubliceerde ‘ledenlijst van de vakgroep der binnenhuis architecten g.k.f. aangesloten bij de federatie van beroepsverenigingen van kunstenaars’.

Dit betekent niet dat men zich openlijk van Goed Wonen distantieert, integendeel: vol eerbied en met regelmaat wordt naar de stichting verwezen.(3)Verwijzingen naar de stichting Goed Wonen o.a. pp. 14, 30, 40, 50, 84, 86, 92 en 93. Bovendien klinken de credo’s en veto’s van het tijdschrift Goed Wonen in Baedekers woonadviezen door, en hanteert men vergelijkbare bevoogdende argumentatietechnieken, inclusief de favoriete contrastformule ‘Niet zo, maar zo’, of ‘Fout-Goed’. Door alle adviezen heen schemert de veronderstelling dat ‘smaakzonden’ het gevolg zijn van onwetendheid en misleiding, en daarom wordt, speculerend op de goede wil van de bekeerling, de goede boodschap eindeloos herhaald.

De woonadviezen ontspringen aan vooroorlogse functionalistische uitgangspunten die in een fris en opgewekt wederopbouwidioom ‘fleurig’ en ‘alleraardigst’ worden uitgevent. Vanaf de openingspagina wordt gestreefd naar een goed huis (= goed thuis) dat ‘praktisch, mooi en gezellig is’. De volgorde van deze predicaten is niet toevallig: onder het trefwoord ‘praktisch’ valt zowel de voorbeeldige inrichting als de aanbevolen – stapsgewijze – aanpak (tekenen en rekenen, kijken en vergelijken) om deze te realiseren.

Behaaglijk Baedeker-interieur in staal en glas.
Behaaglijk Baedeker-interieur in staal en glas.

De rode draad van de smaakopvoeding, de discussie over de juiste stijl, is prominent aanwezig in de tekst. Weliswaar benadrukt de auteur dat de persoonlijke smaak doorslaggevend moet zijn, en dat er geen regels te geven zijn, maar hij adviseert de lezeres wel haar smaakgevoel te ontwikkelen.(4)Bakker-Engelsman z.j. (noot 1), p. 91: ‘… geen bindende voorschriften of absoluut geldende uitspraken. […] Dit boek wil u slechts de weg wijzen waar u zich onzeker voelt, u de ogen openen voor wat er te zien is, maar die weg bewandelen, het kijken en waarderen – dat moet u zelf doen.’ En, p. 129: ‘Twijfelt u soms, of iets mooi zal staan of niet, vergroot dan uw kennis, oefen uw smaak door het bekijken van boeken en plaatwerken, het bezoeken van musea en tentoonstellingen. Hoe meer u ziet, met aandacht en belangstelling, des te zekerder uw oordeel, des te zuiverder uw smaak zal worden.’ Want alleen door een gerijpt onderscheidingsvermogen of deskundig advies kiest men bewust voor de eigentijdse ‘gematigd moderne’ wooncultuur. Hieronder verstaat Baedeker een interieur ‘dat niet het stempel draagt van een bepaalde tijd in het verleden, noch hypermodern wil zijn en waarin bijvoorbeeld glas en staal niet overheerst.’(5)Bakker-Engelsman z.j. (noot 1), p. 54. Deze laatste stijl is kennelijk te uitgesproken en moeilijk te combineren met andere meubels, maar de kenmerkende ruimtelijkheid ervan is nu (vanwege de beperkte woonruimte) wél een must, want door te veel meubels wordt een vertrek ‘rommelig en ongezellig’.(6)Bakker-Engelsman z.j. (noot 1), p. 95: ‘De grootste moeilijkheid van stalen meubels is wel de combinatie met andere.’ Soms kan weliswaar door een scherp contrast een goed effect worden bereikt, maar ‘… alleen iemand met een zeer ontwikkelde en goede smaak kan slagen bij zulk een experiment.’ Complete ameublementen, en andere ‘ouderwetse’ obstakels zijn daarom taboe, en vooral meubels die mank gaan aan ‘pompeusheid, quasi-voornaamheid en praalzucht’. Met aanwijzingen van Baedeker kan de lezeres dergelijke foute meubels moderniseren ‘van lelijk oud tot goed nieuw’. De oproep tot eigentijdse ‘eerlijkheid’ leidt niet alleen tot een kruistocht tegen het populaire Old Finish, de gangbare ‘Gothische meubels’ en ‘modieuze’ prullen als radiomeubeltjes, maar ontketent vooral een beeldenstorm in ‘niet-eigentijdse’ huizen: suitedeuren, marmeren schoorsteenmantels en panelen met ‘stofhoeken’ moeten er aan geloven. Lang leve de eterniet- en triplexplaten. Baedeker helpt graag slopen met een apart hoofdstuk vol definitieve oplossingen.

Functionele bewegingsruimte vraagt een doordachte opstelling van meubelen die ‘geen pretentie van weelde hebben’ en weinig plaats innemen. Baedeker ijvert voor lage, lichte (rieten) stoeltjes in het zitje, uitschuifbare eettafels – niet in het midden! – en kasten met ruimtebesparende schuifdeuren. Voor de andere woonfuncties zoals opbergen, thee schenken en schrijven, propageert hij haast immateriële ‘meubeltjes’ die zich bescheiden voegen naar de ruimte, bij voorkeur zwevend en – voor optimale integratie – in de kleur van de wand. Ook schakelmeubels voldoen prima, omdat ze kunnen meegroeien met veranderende behoeften. En voor een bank zonder rugleuning volstaat een plank aan de muur met enkele kussens: zitten is een actief werkwoord.

Natuurlijk mag de overige aankleding deze rustige ruimtelijke effecten niet verstoren. Vandaar het herhaalde pleidooi voor vlakke afwerkingen, effen kleuren – hooguit een welgekozen motiefje voor het contrast – en vooral weinig decoratieve poespas. Er lijkt een duidelijke voorkeur voor horizontale lijnen te bestaan, en het groeperen en ordenen van schilderijen en kamerplanten voorkomt een rommelig totaalbeeld. Nog steeds wordt wansmaak in psychologiserende of moralistische bewoordingen gekarakteriseerd, zodat zelfs verkeerd gekozen kleuren ‘slap’, ‘vreugdeloos’ of ‘pretentieus’ kunnen uitpakken. Het is wel even wennen aan de combinaties die wél geslaagd heten: lichtgrijze muren, lichte meubels, helder blauw kleed, en zandkleurige gordijnen met een blauwe rand.

Akoestische en tactiele eigenschappen, en ook comfort zijn ondergeschikt aan de functionele en visuele ruimtelijkheid. Baedeker realiseert zich wel dat zijn publiek niet automatisch warm loopt voor de moderne meubels, omdat men ze een ‘armelijke’ indruk vindt maken, maar dringt aan op een denkomslag: de ratio moet het winnen van de sentimenten. Men doet er goed aan, gebiedt hij hardvochtig, om een dierbaar erfstuk – een empire-secretaire! – te verruilen voor een modern, passend ‘meubeltje’. Maar Baedeker doet ook concessies: voor wie om zwaarwegende redenen (of een complete inboedel?) van ‘het voor de hand liggend hedendaags interieur’ durft af te wijken, geeft hij pagina’s lang advies voor verantwoord combineren in de ‘erkende antiekstijlen’ en in het staal-glas-interieur. Want ook hier is stijlzuiverheid nastrevenswaardig, zij het niet absoluut: een Queen Anne-spiegeltje mag ook in een gematigd modern interieur!

De functionele woonwenselijkheid die in de eerste editie van Goed Huis Goed Thuis beschreven wordt roept zeker achteraf, maar kennelijk ook bij tijdgenoten, vandaar Baedekers veelvuldige weerleggingen en tegenargumenten, een steriel en nogal prikkelarm beeld op. Verwijzingen naar een andere wooncultuur dan de eigentijdse gelden als onwaarheid; voor nostalgie en exotisme is geen plaats. Toch wijkt het beeld van het ‘gematigd moderne’ interieur in Goed Huis Goed Thuis, duidelijk af van het rigoureus moderne dat elders wordt gepropageerd, al was het alleen om de onvermijdelijke kloof tussen het ‘gemoderniseerde, verbeterde’ en het ideale moderne interieur. In Baedekers woonvoorschriften houden het ideologisch-correcte, progressieve taal en realiteitszin elkaar in evenwicht: de wat bedaagde encyclopedie is uiteindelijk bestemd voor het grote publiek en niet voor de avant-garde.(7)In andere delen van de Baedeker-reeks als Mevrouw knapt het op en De gestroomlijnde naald is het bedaagder karakter in toonzetting en beeldmateriaal nog veel uitdrukkelijker waarneembaar. Enigszins bevreemdend is de ruime aandacht voor de ‘correcte’ totaalafstemming van stijlinterieurs die niets met het modernisme te maken hebben: volgens eigentijds onderzoek bleken dergelijke inrichtingen bij het grote publiek relatief weinig voor te komen.(8)M. Zeldenrust-Noordanus, Onderzoek naar enige psychologische aspecten van het interieur, proefschrift Leiden 1956, p.15 verantwoordt het ontbreken van antieke meubels in haar fotoselectie: ‘… gezien het feit dat deze realiter zeer weinig bleken te worden gebruikt…’.

Het Baedeker-beeldmateriaal is – zeker voor complete interieurvoorstellingen – vrij beperkt en door de specifieke aard van de (veelal kleine) tekeningen niet goed te vergelijken met de zwart-witfoto’s in contemporaine woonboeken. Al met al ogen de schaarse Baedeker-interieurs (en een enkele opgenomen advertentie) betrekkelijk behaaglijk en aangekleed, en ontbreken – ongetwijfeld in pragmatische afstemming op de doelgroep – de te spichtige ‘armelijke’ meubelvormen.

interieur uit de door Ep Simons samengestelde Baedeker 1962.
interieur uit de door Ep Simons samengestelde Baedeker 1962.

Baedeker II: Enige tegendraadsheid

Pas met de komst van Ep Simons(9)Ofschoon er diverse publicaties van zijn hand verschenen zijn, is er weinig informatie voorhanden over de auteur Ep Simons. De spaarzame gegevens laten zich afleiden uit zijn boeken. Op enig moment was hij gevestigd te Apeldoorn. Als binnenhuisarchitect was hij aangesloten bij de W.B.A., de Werkgroep van Binnenhuis Architecten, en als meubelontwerper had hij diverse projecten op zijn naam staan. Wellicht was mevrouw W. Simons-Jager, van wie hij tapijten opneemt in zijn boek uit 1953, zijn echtgenote. Behalve uit zijn boeken was hij bij het grote publiek mogelijk ook bekend van radio-uitzendingen (Simons 1953, p. 167: ‘Als wij brieven ontvangen op onze maandelijkse radiopraatjes’). Ik heb nog niet nader kunnen onderzoeken of het inderdaad Ep Simons is, die als ‘architect’ betrokken was bij een tv-documentaire ‘Woningbouw en woningproblemen’ uit 1952. Bron: http://www.beeldengeluidwiki.nl/index.php/Woningbouw_en_woningproblemen. als auteur van de tweede editie van Goed Huis Goed Thuis, doet enige echte tegendraadsheid haar intrede in de Baedeker-gids.(10)De geschiedenis van de opeenvolgende Baedeker-reeksen verdient nog nader onderzoek. Niet alleen is onduidelijk in welk jaar de eerste serie verscheen, maar ook of deze in één keer als complete reeks, dan wel in delen verspreid werd. Van de ogenschijnlijk tweede editie Goed Huis Goed Thuis, herzien en uitgebreid door Ep Simons, bestaan in elk geval twee versies: een ongedateerde, 276 pagina’s, zonder advertentiefoto’s, en een iets latere met de destijds gebruikelijke ‘geheime datering’(gecursiveerde pagina 62, dus uit 1962) die 285 pagina’s telt en enkele advertentiefoto’s bevat. Zie voor meer informatie, noot 1: volgens Hans Oldewarris verscheen deel 1 in 1952, in 1953: deel 2, 3, 4, 5; in 1954: 6, 7 en 8; in 1955: 9 tot 12… bron: Brinkman’s catalogus van boeken en tijdschriften. Opvallend is dat er niet langer naar de stichting Goed Wonen verwezen wordt.(11)Mogelijk is een samenhang met de ongezouten (en ook wel unfaire?) recensie waarin Goed Wonen 7 (1954) 1, p. 14 bij monde van een zekere K. (Karstens?) Simons’ Practische en aesthetische woninginrichting (1953) afkraakte. De lezers doen er wel goed aan om in geval van twijfel een binnenhuisarchitect te consulteren, zoals Simons, zelf vertegenwoordiger van deze beroepsgroep, hen herhaaldelijk inprent. Ep Simons presenteert zich aanvankelijk niet als hemelbestormer: de houdbaarheidsdatum van woonadviezen en uitgangspunten uit de eerdere Baedeker-editie is nog niet verstreken. Nog steeds wordt de missie uitgedragen in de vorm van geboden en verboden. Maar er zijn ook verschuivingen aanwijsbaar: naast sterk bevoogdende gedeeltes (vaak trouwens letterlijk uit de eerdere Baedeker-versie of uit een eerdere eigen publicatie overgenomen) lijkt hij geregeld naar een mildere toon te streven.(12)R. Bijmoer, Woonvoorlichting in de jaren ’50, werkstuk voor de werkgroep Tegendraads modern, vakgroep Kunstgeschiedenis RU Leiden 2010, p.10. Het contrasterende voorbeeld is enigszins op zijn retour, tenzij het voor- en nabeelden van moderniseringen betreft.

De woonadviseur heeft – en dat is een duidelijke verandering – inmiddels meer oog voor de diversiteit van gezinnen en woonsituaties. Zo hangen meubelopstelling en -samenstelling niet alleen af van de kamerafmetingen, maar ook van de levensgewoonten. Ook waagt hij zich aan een humoristische kwinkslag, bijvoorbeeld waar hij volumineuze clubfauteuils als ‘kamerolifantjes’ bestempelt. De vernieuwde hoofdstukindeling weerspiegelt de cultuurhistorische verschuivingen die zich langzamerhand voltrekken. Zo is er een apart hoofdstuk gewijd aan het inbouwen, i.c. wegwerken van de radio en het nieuwste fenomeen: de televisie. Met de komst van Simons, zelf een vaardig knutselaar, wint de doe-het-zelfhandleiding terrein: niet langer alleen om ouderwetse spullen te actualiseren, maar ook om met eigentijdse materialen een bevredigender alternatief te maken voor de gangbare handelsproducten, die vaak ‘erbarmelijk slecht van vorm en afwerking’ zijn. Een bijkomend voordeel van dit knutselwerk is dat men de objecten van een persoonlijke toets kan voorzien: uit betongaas en gasbuizen kan men een bloemenwandje op maat creëren voor klimplanten, of uit houten latten en elektriciteitsbuizen een kapstok, die door een zelfgekozen afwerking een uniek karakter krijgt.

Die laatste gedachte reflecteert ook een omslag in het denken over ‘smaak’: waar dit begrip in Baedeker I vooral ‘goede smaak’ en ‘verfijnd onderscheidingsvermogen’ betekende, wordt het in de tweede versie meer gebruikt in de betekenis van ‘persoonlijke voorkeur’. Simons stelt zelfs letterlijk: ‘Welke manier van verlichten u kiest, is geheel afhankelijk van uw persoonlijke smaak. Een ander kan u daarin niet raden.’(13)E. Simons, Goed Huis Goed Thuis in de reeks ‘Baedeker voor de huisvrouw’, Den Haag 1962, p. 110. De persoonlijke toets kan trouwens ook blijken uit een ‘originele’ meubelopstelling, of uit zelf ontworpen vloer- en wandkleden. Toch moet de lezer(es) nu niet denken dat alles kan en mag. Want ondanks alle schijnbare tolerantie klinkt er nog veel smaakbevoogding door en blijven er natuurlijk wel regelrechte taboes in het – inmiddels ‘modern’ genoemde – Baedeker-interieur. Imitatie en ‘valse schijn’ scoren daarbij hoog, want voorwerpen moeten waarachtig zijn qua vormgeving en materiaalverwerking. Industriële namaaksels van dubieus antiek (lees: Old Finish en Gotisch) ontberen iedere artistieke waarde. Uit den boze zijn ook de erfenissen van ‘sleur en traditie’, zoals complete, statische ameublementen, en de centraal geplaatste eettafel. Maar Simons laakt ook missers van recentere aard, zoals de neiging om alles schuin te zetten, de ‘buitenissigheid’ van geverfde stafstalen meubels, en vooral, en dit is frappant, het ‘modeverschijnsel’ van de grote kamer.

De scepsis tegen de grote kamer is opmerkelijk, omdat bij het vooruitstrevende publiek recentelijk nog (ook door Baedeker I) de behoefte is gewekt om de oude hokkerigheid te vervangen door moderne ruimtelijkheid. Simons’ verzet tegen de ongedeelde kamer – een van de heilige huisjes van Goed Wonen!(14)Cf. Goed Wonen 7 (1954) 1, p. 14. De stichting propageerde de ongedeelde kamer en had zich ‘not amused’ betoond met Simons’ betoog in zijn boek uit 1953: ‘Hier breekt Simons een lans voor de ‘mooie’ kamer, voor de levenshouding waartegen Goed Wonen nu zes jaar lang gevochten heeft.’ – wordt niet ingegeven door esthetische overwegingen of ontluikende waardering voor authentieke architectuurelementen en -verhoudingen, maar getuigt van empathie met de doelgroep en respect voor haar leefstijl: ‘… want het doorbreken van kamers maakt verwarming van een dubbel zo grote ruimte nodig, en de huisvrouw mist een ‘opgeruimde’ kamer om bezoek in te ontvangen.’(15)Simons 1962 (noot 14), p. 33. Eveneens kan de auteur zich verplaatsen in de weerstand tegen het moderne meubel, omdat veel uitvoeringen met hun lichte kleur en ‘armelijke’ vorm te ver afwijken van de gemiddelde voorkeur. Er zijn weliswaar fabrikanten en binnenhuisarchitecten die in donkere houtsoorten werken, maar, zo betreurt hij: ‘Deze groep “gematigd modernen” krijgt op de tentoonstellingen echter weinig kans, met het gevolg dat het publiek alleen kennis kan nemen van de dikwijls zeer extreme, hypermoderne vormgeving.’(16)Simons 1962 (noot 14), p. 157. Het moet Simons, die diverse meubelontwerpen op zijn naam had staan, ook aan het hart gegaan zijn dat het gepropageerde assortiment weinig ruimte liet voor zichtbaar vakmanschap en expressieve materiaaltoepassingen.(17)Zie voor een indruk van de meubels zoals de auteur ongetwijfeld bedoelt bijvoorbeeld: E. Simons, Practische en aesthetische woninginrichting, Amsterdam-Antwerpen 1953, afb. 5, 23, 28, 42. Hij gebruikt graag levendige mahoniesoorten als zebrano en sapeli. Zijn vrij nuchtere hoofdstuk over kleuren bevat naast ontleningen aan de eerste editie ook enkele toevoegingen. In het algemeen adviseert de auteur kleurcontrasten, maar dan bij voorkeur in zachte moderne pasteltinten. Voor juiste combinaties kan de lezer inspiratie halen uit de patronen van betere stoffen, of met behulp van een kleurencirkel harmoniërende kleuren zoeken. In het Baedeker-interieur kunnen in combinatie met parket in elk geval zonder bezwaar ‘moderne tinten als geel, oranje, pastel, blauw en groen’ worden gebruikt, verzekert de auteur.(18)Simons 1962 (noot 14), p. 93.

schuine pootjes: geen bezwaar, uit Simons Baedeker 1962.
schuine pootjes: geen bezwaar, uit Simons Baedeker 1962.

Bij lezing van Goed Huis Goed Thuis II valt een zekere tweeslachtigheid te bespeuren. Enerzijds wordt de dogmatische eis van zuiverheid en eerlijkheid nog verkondigd, met een banvloek over alle vormen van wansmaak (wie zou er nog voor Old Finish durven kiezen?), maar anderzijds klinkt er ook een mildere toonzetting, en lijken de adviezen meer geïnspireerd door praktische oplossingen en door besef van de uniciteit van individuen, dan door maakbaarheidsideologieën. Het is niet eenvoudig om uit het woonbeeld van Goed Huis Goed Thuis II op te maken hoe het correcte interieur ten opzichte van de eerste editie geëvolueerd is. Het beeldmateriaal heeft een nogal hybride karakter: naast veel simpelweg uit Baedeker I overgenomen tekeningetjes zijn er diverse nieuwe illustraties in een strakkere ‘architectonische stijl’. Door deze lineaire stijl, zonder arceringen en met uitgerekt perspectief, ogen de getekende ruimtes extra kaal en leeg. Sommige meubelillustraties lijken vereenvoudigde versies van afbeeldingen uit Simons publicatie uit 1953.(19)Bijmoer 2010 (noot 13), pp. 17-18, afb. 2, 3, 4.

Het fotomateriaal uit beide delen is te ongelijksoortig en onevenwichtig qua aantal om een zinvolle vergelijking te maken. Daarbij komt nog dat deze beelden van fabrikanten of leveranciers afkomstig zijn, en dus niet een zorgvuldig gecomponeerd Baedeker-interieur weerspiegelen. Via de foto’s komen behalve de verantwoorde meubels (UMS Pastoe) incidenteel ook tegendraadse objecten in beeld, zoals het door de orthodoxen verguisde palettafeltje. Het duikt ook op in een vlot margetekeningetje, waar het zich als een praktisch hulpje tegen een fauteuil aanvlijt. Met de schuine pootjes die onontkoombaar bij dit tafeltype horen, en waar de strenge woonopvoeders zo van gruwen, lijkt Baedeker II niet veel problemen te hebben; ze zijn ruim vertegenwoordigd in de illustraties. Dergelijke details versterken de relaxtere indruk die geregeld uit de tekst van Simons spreekt: er is enige dooi ingetreden. Het veelzeggendst is wellicht nog dat Simons de moloch Goed Wonen niet langer eerbiedig vermeldt en hem zelfs openlijk tart.

Godelieve Huijskens, 2014.

Bovenstaand artikel is hoofdstuk 10 uit: A. Koch (red.), Tegendraads Modern, een bevrijdend alternatief voor de strenge Goed Wonen norm, Scriptum Art Publishers, Schiedam 2014, pp. 146-153. (ISBN 978 90 5594 871 0); zie ook de bespreking van dit boek http://www.designhistory.nl/2014/tegendraads-maar-populair-2/#more-2859

noten   [ + ]

1. De vermoedelijke datering is vóór 1955: in De Kampioen 1955, nr. 4, p. 98 is een advertentie voor de dan twaalf delen tellende serie opgenomen (zie ook noot 10). Hans Oldewarris, die promoveerde op uitgeverij Kosmos, deelt in een e-mail op 7 september 2017 mee dat de jaren van uitgave gevonden kunnen worden in Brinkman’s catalogus van boeken en tijdschriften. De eerste Baedeker verschijnt in 1952, gevolgd door 4 delen in 1953… enzovoort tot 1970.
2. Goed Huis Goed Thuis is niet op naam van één auteur gepubliceerd, en bundelt de inzichten van diverse deskundigen (voor de namen zie het colofon). De woonadviseurs in strikte zin zijn Bas van Bekum (leraar woninginrichting bij het Nijverheidsonderwijs MO tekenen) en ‘mejuffrouw’ J. Ditmars, binnenhuisarchitecte. Geen van beide deskundigen komt voor op de door Goed Wonen, 8 (1955) 4, p. 57 gepubliceerde ‘ledenlijst van de vakgroep der binnenhuis architecten g.k.f. aangesloten bij de federatie van beroepsverenigingen van kunstenaars’.
3. Verwijzingen naar de stichting Goed Wonen o.a. pp. 14, 30, 40, 50, 84, 86, 92 en 93.
4. Bakker-Engelsman z.j. (noot 1), p. 91: ‘… geen bindende voorschriften of absoluut geldende uitspraken. […] Dit boek wil u slechts de weg wijzen waar u zich onzeker voelt, u de ogen openen voor wat er te zien is, maar die weg bewandelen, het kijken en waarderen – dat moet u zelf doen.’ En, p. 129: ‘Twijfelt u soms, of iets mooi zal staan of niet, vergroot dan uw kennis, oefen uw smaak door het bekijken van boeken en plaatwerken, het bezoeken van musea en tentoonstellingen. Hoe meer u ziet, met aandacht en belangstelling, des te zekerder uw oordeel, des te zuiverder uw smaak zal worden.’
5. Bakker-Engelsman z.j. (noot 1), p. 54.
6. Bakker-Engelsman z.j. (noot 1), p. 95: ‘De grootste moeilijkheid van stalen meubels is wel de combinatie met andere.’ Soms kan weliswaar door een scherp contrast een goed effect worden bereikt, maar ‘… alleen iemand met een zeer ontwikkelde en goede smaak kan slagen bij zulk een experiment.’
7. In andere delen van de Baedeker-reeks als Mevrouw knapt het op en De gestroomlijnde naald is het bedaagder karakter in toonzetting en beeldmateriaal nog veel uitdrukkelijker waarneembaar.
8. M. Zeldenrust-Noordanus, Onderzoek naar enige psychologische aspecten van het interieur, proefschrift Leiden 1956, p.15 verantwoordt het ontbreken van antieke meubels in haar fotoselectie: ‘… gezien het feit dat deze realiter zeer weinig bleken te worden gebruikt…’.
9. Ofschoon er diverse publicaties van zijn hand verschenen zijn, is er weinig informatie voorhanden over de auteur Ep Simons. De spaarzame gegevens laten zich afleiden uit zijn boeken. Op enig moment was hij gevestigd te Apeldoorn. Als binnenhuisarchitect was hij aangesloten bij de W.B.A., de Werkgroep van Binnenhuis Architecten, en als meubelontwerper had hij diverse projecten op zijn naam staan. Wellicht was mevrouw W. Simons-Jager, van wie hij tapijten opneemt in zijn boek uit 1953, zijn echtgenote. Behalve uit zijn boeken was hij bij het grote publiek mogelijk ook bekend van radio-uitzendingen (Simons 1953, p. 167: ‘Als wij brieven ontvangen op onze maandelijkse radiopraatjes’). Ik heb nog niet nader kunnen onderzoeken of het inderdaad Ep Simons is, die als ‘architect’ betrokken was bij een tv-documentaire ‘Woningbouw en woningproblemen’ uit 1952. Bron: http://www.beeldengeluidwiki.nl/index.php/Woningbouw_en_woningproblemen.
10. De geschiedenis van de opeenvolgende Baedeker-reeksen verdient nog nader onderzoek. Niet alleen is onduidelijk in welk jaar de eerste serie verscheen, maar ook of deze in één keer als complete reeks, dan wel in delen verspreid werd. Van de ogenschijnlijk tweede editie Goed Huis Goed Thuis, herzien en uitgebreid door Ep Simons, bestaan in elk geval twee versies: een ongedateerde, 276 pagina’s, zonder advertentiefoto’s, en een iets latere met de destijds gebruikelijke ‘geheime datering’(gecursiveerde pagina 62, dus uit 1962) die 285 pagina’s telt en enkele advertentiefoto’s bevat. Zie voor meer informatie, noot 1: volgens Hans Oldewarris verscheen deel 1 in 1952, in 1953: deel 2, 3, 4, 5; in 1954: 6, 7 en 8; in 1955: 9 tot 12… bron: Brinkman’s catalogus van boeken en tijdschriften.
11. Mogelijk is een samenhang met de ongezouten (en ook wel unfaire?) recensie waarin Goed Wonen 7 (1954) 1, p. 14 bij monde van een zekere K. (Karstens?) Simons’ Practische en aesthetische woninginrichting (1953) afkraakte.
12. R. Bijmoer, Woonvoorlichting in de jaren ’50, werkstuk voor de werkgroep Tegendraads modern, vakgroep Kunstgeschiedenis RU Leiden 2010, p.10.
13. E. Simons, Goed Huis Goed Thuis in de reeks ‘Baedeker voor de huisvrouw’, Den Haag 1962, p. 110.
14. Cf. Goed Wonen 7 (1954) 1, p. 14. De stichting propageerde de ongedeelde kamer en had zich ‘not amused’ betoond met Simons’ betoog in zijn boek uit 1953: ‘Hier breekt Simons een lans voor de ‘mooie’ kamer, voor de levenshouding waartegen Goed Wonen nu zes jaar lang gevochten heeft.’
15. Simons 1962 (noot 14), p. 33.
16. Simons 1962 (noot 14), p. 157.
17. Zie voor een indruk van de meubels zoals de auteur ongetwijfeld bedoelt bijvoorbeeld: E. Simons, Practische en aesthetische woninginrichting, Amsterdam-Antwerpen 1953, afb. 5, 23, 28, 42. Hij gebruikt graag levendige mahoniesoorten als zebrano en sapeli.
18. Simons 1962 (noot 14), p. 93.
19. Bijmoer 2010 (noot 13), pp. 17-18, afb. 2, 3, 4.