Onbeholpen overkill in Huis Sonneveld

Het Nieuwe Instituut voert het beheer over een huis dat een monument van het Nieuwe Bouwen is en bovendien een deels gereconstrueerd interieur toont van net na de opleverdatum aan de familie Sonneveld in 1933. De vraag die zich dertien jaar na de openstelling voordoet, is: hoe krijgen we de bezoekers, die het al eens bezocht hebben, opnieuw binnen? Geheel begrijpelijk in het kader van teruglopende bezoekersaantallen en verminderde subsidiëringen in de culturele sector.

HuisS tafel met glasHet geven van impulsen om de bezoekers van weleer nieuwsgierig te maken naar de museumwoning en hun gang er terug heen te bevorderen is daarbij essentieel. Het Nieuwe Instituut koos voor een driestromenbeleid met als uitgangspunten: reconstructie, verrijking en interventie. Voor elk van deze drie verschillende opvattingen om het huis aantrekkelijker te maken is wat te zeggen. Het feit echter dat ze alle drie tegelijk worden gelanceerd en ingezet, maakt het er voor de argeloze bezoeker niet duidelijker op. En de vraag is of het op drie paarden tegelijk wedden niet te veel als een wanhoopsdaad moet worden gezien. Tezamen verslobberen ze het geheel tot een ondoorzichtige brij.

Reconstructie

Bij de reconstructie is gewetensvol onderzoek gedaan naar waar en wat de familie kocht en wat zij van die aankopen in hun huis plaatsten. Je zou verwachten dat daar op een gegeven moment een definitief eindresultaat is bereikt, maar het blijkt een ongoing history. Zeer recent bijvoorbeeld is de bronzen portretkop van dochter Gésina Sonneveld gemaakt door John Raedeker in het trappenhuis geplaatst, wat inderdaad ook een verrijking is. Daar komt in de woordkeus meteen een schemergebied naar boven. Want tussen reconstructie en verrijking zitten vage scheidslijnen, die je aan bezoekers en publiek goed duidelijk zult moeten maken. Een begeleidende folder geeft wat houvast, maar geeft geen argumenten waarom bepaalde zaken zijn neergezet, neergelegd of opgehangen en wat het verschil tussen beide categorieën is.

Het feit dat een of ander voorwerp in bezit was van de familie en dat het op een bepaalde tijd een bepaalde plek in het huis had, is nog geen steekhoudende reden om het te plaatsen als je tevens het beeld wilt laten zien van de (interieur)architectonische opvatting van de bouwmeester en de binnenhuisarchitect (bureau Brinkman en Van der Vlugt). De Romeinse architect Vitruvius leerde ons al dat elk deel in verhouding tot het geheel moet worden gezien. Als een onderdeel de verhoudingen van het geheel verstoort of afbreuk doet aan de kwaliteit, de sfeer of de proporties van de rest, kan je het beter achterwege laten.

OLYMPUS DIGITAL CAMERAEén portret van Gé, zeker in de kwaliteit van die Raedeker, is meer dan voldoende. Het amateuristische souvenirportretje van haar op haar slaapkamer haalt de boel erg naar beneden, niet in de laatste plaats vanwege de kneuterige ophanging. Als voorwerpen uit deze reconstructie-stroom een totale stijlbreuk vormen met de rest van het interieur, zoals de suikerpot in gehamerd tin van H. Methorst, dan zijn ze misschien geschikt voor een tijdelijke kleine vitrine-tentoonstelling met meer van dergelijke curiosa, maar wellicht nog beter op hun plaats in een kleine publicatie waarin dat aspect aan de orde komt. In de vaste opstelling hebben ze zonder verhaal weinig betekenis en zelfs mét verhaal zijn ze meer wonderlijk dan begrijpelijk.

Het fraaie damast van Chris Lebeau dat nu de eettafel siert op de bel étage is onderdeel van de reconstructie. Dat echter niet even de moeite genomen is het te stijven en te strijken alvorens het op tafel te leggen, is onvergeeflijk. Me dunkt dat de jongedames uit het ‘souterrain’ ervan langs gekregen zouden hebben als ze zo de tafel hadden gedekt.

HuisS bureauVerrijking

Het op het genoemde damast geplaatste persglazen servies van Hendrik Berlage en Piet Zwart valt onder deze categorie. Het kostbare ontbijtservies doet het prachtig in deze omgeving en past er geheel harmonisch in. Dat kan niet van alle verrijkingen gezegd worden: de geregeld in achteloze hoopjes neergeworpen extra’s uit de tijd van toen, zijn uitermate tuttig. Op zich is er niets tegen het vertellen van verhalen, maar anekdotiek die zich zo vergaloppeert, werkt meer als stoorzender dan als verrijking. Verhalen vertellen is een kunst en zeker in een omgeving als deze is beperking waarin zich de meester toont een noodzakelijkheid. Er is een stylist ingehuurd om dergelijke stilleventjes te creëren, maar dit had om het even wie beter gekund. Er is niet of nauwelijks geselecteerd, het is vooral veel – oh ja hij werkt voor de upper middle class en zijn interieurs verschijnen in woonglossies – en daardoor te protserig voor deze serene omgeving. Overal door het huis zijn vazen neergezet van Glasfabriek Leerdam en Kristalunie Maastricht, maar ook hier roept het om meer ruimte tussen de voorwerpen. Dat je in het kader van de leefbaarheid af en toe bloemen in de vaas plaatst is begrijpelijk, maar als de valse lelies in de keuken het zicht op een fraaie vaas ontnemen dan liggen de prioriteiten verkeerd. Bovendien zijn die lelies beslist de mindere van de veel overtuigender korenbloemen die zijn toegepast in de muziekkamer. En waarom wel echte planten, waarvan sommige op sterven na dood, en daarnaast kunstbloemen? Dergelijke keuzes worden niet verantwoord.

HuisS serviesNog vreemder wordt het als verrijking inhoudt objecten uit geheel andere tijdvakken, van een afwijkende smaak of afkomstig uit een winkel, waar de familie nooit kocht. Zo zijn er in de keuken en in de eetkamer respectievelijk een aardewerk kannetje met deksel en een glazen koekjesschaal, die beide uit de jaren vijftig dateren. Eveneens in de eetkamer staat op een theetafel een servies dat Edmond Bellefroid ontwierp voor de HEMA, maar dan in de burgerlijke variant met goudluster en groene sierrandjes (dat voor de HEMA was in oranjerood en zwart, zonder goudluster). De Sonnevelds kochten bij zaken als Jungerhans en hadden een andere smaakopvatting dan hiermee wordt geëtaleerd. Het geeft te denken over de criteria die worden gehanteerd voor de plaatsing van objecten.

HuisS keukentafelInterventie

De meest geslaagde stroom binnen het drietal begrippen is die van de interventie: inderdaad, geef een designer, een kunstenaar, een theatermaker, een fotograaf de opdracht ingrepen te doen in de ruimte van interieur en de tuin. Dat geeft veel afwisseling en daarmee kan je mensen trekken om te kijken hoe het huis er nu weer uitziet, na de installatie. Richard Hutten heeft deze keer het huis naar zijn hand mogen zetten. Er zijn geslaagde interventies bij, maar ook mislukte of zelfs ondermaatse lolligheden, maar hij toont lef en roept met sommige interventies een goede spanning op tussen de al reeds bekende interieurelementen en zijn eigen nieuwigheden. In de studio van Puck en Gé staat de zwarte versie van zijn bureau ‘3 minus 1’ uit 1996 op de plaats van een van de twee Gispenbureaus. Dit werkt uitstekend, het pakt groots uit, net als zijn tuininstallatie ‘grastafel’ en konijnenhok ‘Le Corbusier’. Je verlangt als bezoeker naar meer en dat krijg je vooral in de keuken, waar hij onder andere de ‘Layers’ tafel in witte uitvoering neerzette, half gedekt en half gevuld met glazen vazen naar zijn ontwerp. Het totale beeld is nu echter wat druk geworden met een uitstalling van op Copier geïnspireerde vazen in de vensterbank en ook nog theedoeken naar Huttens ontwerp die aan de pannenrekken zijn gehangen. Die fantastische tafel, waar een magisch gezelschap zo maar zou kunnen aanschuiven, is al meer dan genoeg. Ook hier is maathouden kennelijk een probleem geweest.

HuisS zitkamerDe andere interventies zijn voor discussie vatbaar. In de muziekkamer ligt een bijzonder kleed, dat compleet met franje inzet als een namaak-Pers en vervolgens overgaat in een modieus streepjespatroon. Achter de bank zet dit streepjespatroon zich voort op de wand via een beamerprojectie, maar het effect daarvan wordt bedorven door het overvloedig toetredende daglicht (ja hallo, hét kenmerk van het Nieuwe Bouwen). Ook het matzwarte blok waarin de beamer zit opgeborgen ontregelt het gehele ruimte-effect van de twee in elkaar overlopende kamers (muziekkamer en bibliotheek). De fluctuerende kleurtjes in het lijnenpatroon van de projectie zie je amper, zelfs niet op een regenachtige dag. Bovendien had het opdrachtgevende instituut dit mijns inziens moeten tegenhouden. Het zitje om de open haard in de bibliotheek lijkt uit elkaar gestoven om plaats te maken voor dit zwarte monstrum, maar blijkt bij nadere informatie een stylingsingreep!

Ook het bosje plastic blaadjes dat oppiept boven de overgordijnrails heeft voor mij geen grotere waarde dan een grapje en dan nog een van de flauwe soort, wat dat betreft zijn diezelfde blaadjes heel wat aardiger toegepast op de radiator in de logeerkamer een verdieping hoger. Maar op die verdieping zijn de interventies beneden het niveau van die in tuin, studio en keuken. De losse stoelen en stoeltjes voegen niet veel toe, evenmin als de hanglamp of de glazen dildo op het nachtkastje van mevrouw Sonneveld in de ouderslaapkamer. De monumentale interventies zijn sterk, de overige hadden kunnen worden gemist.

OLYMPUS DIGITAL CAMERAHoe nu verder?

De conclusie moet zijn dat er in het Sonneveldhuis een trial-and-error fase gaande is, waarbij intussen duidelijk mag zijn dat het van alles te veel is en niks echt helemaal goed. De meest vruchtbare rivier van dit driestromenland lijkt mij de interventie te zijn. Op die stroom kan je goed voortroeien en met succes naar het zich laat aanzien, omdat hiermee echt iets enerverends met het huis gebeurt. De styling met spulletjes lijkt me op deze wijze een verkeerd spoor, met een hoog heemkamergehalte. Reconstructie kan goeds opleveren, maar een strenge selectie is noodzakelijk om niet tot ‘vervuiling’ aanleiding te geven. Hopelijk is dat driestromenland geen metafoor voor Het Nieuwe Instituut, dat zelf uit de fusering van drie andere instituten is ontstaan. De Sonneveldhuismetamorfose geeft nu het signaal af dat een duidelijke visie ontbreekt. Het is te hopen dat dit niet zo blijft en er een gerichter beleid zal uitkristalliseren.

André Koch, 2014.