designkritiek anno 2014

‘Het lijkt wel of industriële vormgeving een ondergrondse activiteit is. Er wordt buiten het vakgebied nauwelijks over geschreven of gedacht. Wij horen geen klachten, zoals over de reclame. Geen lof, maar ook geen kritiek, zoals bij het kunstleven. Er heerst alleen maar stilzwijgen omtrent de manier waarop de wereld om ons heen gestalte krijgt door middel van het industriële product.’(1)Simon Mari Pruys in een column uit 1972, in: De paradijsbouwers, Utrecht 1974, p. 15. Kritiek op de kritiek is van alle tijden, zoals dit citaat van Simon Mari Pruys uit 1972 laat zien. Zolang als er kunst-, literatuur- en designkritiek bestaat discussieert men over de aard en de positie van die kritiek. In 1907 merkte R.W.P. de Vries bijvoorbeeld op in het toonaangevende kunsttijdschrift Elseviers Geïllustreerd Maandschrift dat iedereen zich maar een oordeel over kunst aanmatigde, ‘… als ware hiervoor geen studie, geen overwegen of nadenken nodig.’(2)R.W.P. de Vries, ‘Kunstopvoeding’, EGM 17 (1907) deel 33, pp. 215-216, p. 215. Deze twee citaten benadrukken overigens verschillende aspecten van die kritiek: het gebrek eraan en de positie van de criticus. Beide kwesties spelen in het domein van de vormgeving regelmatig op, evenals discussies over het niveau van de kritiek.

critic3Pruys wordt hier niet voor niets opgevoerd. Hij is degene naar wie een nieuwe prijs voor designkritiek is vernoemd, in het leven geroepen door Designplatform Rotterdam en ArchiNed.(3)Voor Pruys, zie: http://www.designhistory.nl/2009/eigenzinnig-en-controversieel-de-criticus-simon-mari-pruys-deel-1/ en http://www.designhistory.nl/2009/eigenzinnig-en-controversieel-de-criticus-simon-mari-pruys-deel-2/. Deze organisaties sloegen de handen ineen en namen dit initiatief omdat zij het debat en de kwaliteit daarvan via geschreven bijdragen wilden stimuleren. Aanvankelijk zochten ze samenwerking met de Pierre Bayleprijs, een oeuvreprijs voor een criticus in de kunsten die sinds 1956 bestaat, maar dat bleek niet haalbaar.(4)De theoloog en filosoof Pierre Bayle (1647-1706) wordt gezien als voorloper van de Verlichting. Hij week in 1681 uit van Frankrijk naar Rotterdam. De prijs, in het leven geroepen door de Rotterdamse Kunststichting, werd afwisselend uitgereikt aan een criticus op het gebied van architectuur, film, muziek, toneel, beeldende kunst, dans, literatuur en design. Die traditie is intussen veranderd. De prijs wordt om de twee jaar toegekend aan een kunst- respectievelijk een cultuurcriticus. De website van de Pierre Bayle Stichting stelt: ‘De keuze voor zijn naam houdt verband met Bayle’s aanhoudende pleidooien voor religieuze tolerantie in het bijzonder en zijn wijsgerige en wetenschappelijke analyse van de cultuur in het algemeen. Tolerantie, kritische zin en ruimdenkendheid zijn waarden die de Pierre Bayle Stichting wenst te koesteren en te stimuleren.’ www.pierrebayle.nl. Op het gebied van design mochten Hugues Boekraad (1995) en Max Bruinsma (2005) de prijs in ontvangst nemen. Naast de Simon Mari Pruysprijs riepen ze de Geert Bekaertprijs in het leven voor architectuurkritiek. Samen ontwikkelden ze het zogenaamde Pruys-Bekaertprogramma.

critic4Kritiek impliceert een oordeel en een norm. Het kan analytisch zijn of meer subjectief; het is zeker niet altijd polemisch of negatief. Kritiek is waardebepaling, het relateren van werk aan een canon, beschouwing, interpretatie en voorlichting. De wortel van dit woord gaat terug op het Griekse ‘krino’ (werkwoord ‘krinein’) dat betekent: oordelen, onderscheiden, differentiëren als ook het beschuldigen en veroordelen van een slachtoffer.(5)J.F. Vogelaar, Speelruimte. Vier lezingen over kritiek en essay Lezen en schrijven, Amsterdam 1991; zie ook Wam de Moor, De kunst van het recenseren van kunst, Bussum 1993; essaybundel De kunst van het kiezen, Rotterdam 2003. Die kritiek vindt plaats in dag-, week- en maandbladen, vaktijdschriften, via radio en televisie, en internet. De criticus is meestal een onafhankelijke figuur (beschouwer), maar hij of zij kan ook zelf het betreffende vak uitoefenen. Kritiek is een onderdeel van het discours, alle vormen van geschreven en gesproken tekst in een bepaalde groep en een bepaald (kennis)domein.(6)Over discours o.a: Stuart Hall (red), Representation. Cultural Representations and Signifying Practices, Milton Keynes/Londen 1997. De criticus brengt met enige regelmaat en vanuit een podium zijn stukken in het publieke domein. Hierdoor en door zijn kennis van zaken, visie en toon bouwt hij een band met zijn lezers op en verwerft hij gezag. Henrien Wensink, redacteur theater van NRC-Handelsblad, schreef onlangs in haar column (24 maart 2014) dat de recensent intermediair is tussen lezers en kunst: ‘Hij of zij verdiept zich in een discipline, en informeert zijn lezer over wat hij persoonlijk al of niet van waarde acht. Wat zijn mening uittilt boven een willekeurige tweet of facebookpost is dat hij zich meestal jaren in die discipline verdiept, zich voor een recensie zorgvuldig voorbereidt en informeert en zijn mening daarom op zijn minst goed gefundeerd is. Bovendien onderbouwt hij die mening idealiter overtuigend.’

critic5Stand van zaken

Het is de vraag of dat gezag van de criticus nog bestaat. Al sinds de jaren negentig wordt de teloorgang daarvan gesignaleerd. Samen met de afbraak van een canon, de opkomst van een waardenpluralisme (in plaats van de polen hoge en lage cultuur) en ontwikkelingen in de media leidde dit tot wat Sven Lütticken in 2000 een functionele crisis van de kunstkritiek noemde. ‘In het tijdperk van inflatoire openbaarheid met zijn onkritische interviews, pseudo-evenementen en gehypte jonge sterren is kunstkritiek wellicht een ritueel dat zijn functie bijna ongemerkt verloren heeft.’(7)Sven Lütticken, ‘Beeldendekunstkritiek in Nederland’, De Witte Raaf nr. 85, mei-juni 2000, http://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/2147. En welk stuk je uit die tijd over kunstkritiek ook opslaat, alle signaleerden eveneens dat kwaliteitsoordelen in toenemende mate plaatsmaakten voor meer informatieve stukken met een nadruk op context.(8)Zie: De kunst van het kiezen (noot 5); nummer 81 van Oase 2010, gewijd aan Constructing Criticism; James Elkins, What Happened to Art Criticism?, Chicago 2003.

De criticus volgens kunstenaar Hans Lodeizen.
De criticus volgens kunstenaar Hans Lodeizen.

Ook in het Pruys-Bekaertprogramma ging het in de voorbereidende discussies en bijeenkomsten over het gezag, de functie en de aard van de kritiek, en over ontwikkelingen in de media.(9)Met dank aan Myrthe Buijs voor haar verslag. Een expertmeeting vond plaats op 26 april 2013 in Het Nieuwe Instituut, deelnemers waren vooral critici en schrijvers over het vak, en vertegenwoordigers van tijdschriften en andere podia. Daarna volgden nog andere bijeenkomsten, zie: www.archined.nl. Geen van de deelnemers ontkende het belang van kritiek voor het vakgebied. Het een kan niet zonder het ander. Maar de kritiek lijkt nu een minder centrale positie in te nemen. De opkomst van het internet, het verdwijnen van gedrukte media, een afnemende leescultuur en de afbraak van cultuursubsidies leiden tot versnippering. Het discours verplaatst zich naar een informeel circuit en neemt ook nieuwe vormen aan, bijvoorbeeld via blogs of reacties op geplaatste mededelingen. Een andere ontwikkeling, het neoliberale denken, gericht op markt en economisch nut, draagt bij tot een verdere inhoudelijke uitholling van het vak. En tot slot werkt de medialisering van de samenleving eenzijdige verhalen in de hand die vooral over succes, sterrendom en imago gaan. Het beeld en het mooie plaatje domineren tekst of analyse. Architecten en ontwerpers zijn zelf ook meer gericht geraakt op publiciteit en pr, op aandacht en hun reputatie in plaats van op inhoud.

Kortom, het was met de kunstkritiek in 1993 crisis, in 2000 en nu weer opnieuw of nog steeds. Verkeert die kritiek permanent in crisis of zijn er op gezette tijden momenten van evaluatie en zorg? Beide perspectieven lijken geldig. Opvallend is in ieder geval dat de kritiek sterk gerelateerd is aan ontwikkelingen in de media. Dat is een externe factor die de vorm van kritiek beïnvloed. Zo kan designkritiek niet losgezien worden van de opkomst van lifestyle, doelgroep-denken en formats in de jaren tachtig, maar ook vroeger waren er in de krant al gezellige woonpagina’s of pagina’s met ‘snufjes’ voor de vrouw en andere trends. Media hebben hun eigen dynamiek en zijn op hun beurt weer afhankelijk van lezerspubliek, adverteerders, investeerders en financieel-economische structuren. Veranderingen in het medialandschap geven telkens aanleiding tot debatten over kunstkritiek.

Eén illustratief voorbeeld: Het Financieele Dagblad. Die krant kende jarenlang een uitstekend katern met uitgebreide en serieuze kunstbesprekingen door critici van naam onder wie grand old lady Mathilde Visser. Zij schreven tot ver in de jaren negentig lange stukken over onderwerpen naar eigen keuze. Toen de krant in 2005 de kunst onderbracht in een magazine over geldzaken, cultuur en lifestyle namen artikelen over dit onderwerp zichtbaar af in aantal en qua lengte. Daarna werd het magazine Persoonlijk, nu echt op glossy papier, nog een slag kleiner en werden de teksten opnieuw korter. Van kunstkritiek lijkt na deze sluipmoord niet méér over te blijven dan signalementen. De sectie literatuur (fictie) gooide FD er onlangs helemaal uit.

critic2Designkritiek en lifestyle

Met kunstkritiek bedoel ik alle kunsten: literatuur, film, theater, beeldende kunst, architectuur etc. Maar wat is nu specifiek voor designkritiek? Design is als vak niet afgebakend maar valt uiteen in sub-disciplines en sub-gemeenschappen: de industrieel werkende ontwerper, de sieradenmakers, de grafisch ontwerpers, social design etc… elk met een eigen sub-discours dat gevoerd wordt via eigen kanalen, galeries en instellingen. Het is dus ten eerste van huis uit een meer versplinterd gebied dat ook meer gespecialiseerde onderzoekers en auteurs kent dan bijvoorbeeld de moderne beeldende kunst. Ten tweede omvat het zowel de hoge als de lage cultuur, en heeft het culturele, economische en technologische aspecten. Design telde lang niet mee als kunstvorm en kwam de kunstbijlages niet in.(10)Deze situatie was nog in 2004 zo bij Trouw en NRC-Handelsblad, en in mindere mate bij de Volkskrant of het FD. Toen deed ik voor de stichting Premsela een klein onderzoek naar designkritiek in verband met een bijeenkomst over dit onderwerp. Mijn verslag ‘Aantekeningen over designkritiek’ staat echter niet meer online omdat Premsela na de fusie met Het Nieuwe Instituut niet meer bestaat. Over designkritiek, zie ook: F. Huygen, Designkritiek in Nederland, een essay, Amsterdam (opdracht van het Vormgevingsinstituut en de Rotterdamse Kunststichting) 1995; Yvette Bartholomée, Vormgevingskritiek in de Nederlandse media, Rotterdam 2003; de twee boeken Visies op vormgeving. Het Nederlandse ontwerpen in teksten (2008 en 2009) geven een beeld van de designkritiek en het discours in ons land in de 20ste eeuw. Redacteuren en journalisten van kranten noemden het in 2004 ‘een zwevend onderwerp’ dat aandacht kreeg op lifestylepagina’s, binnen de sector economie en soms als kunst. Vergeleken met echte kunst is toegepaste kunst een stuk banaler want gebruiksgoed of consumptiegoed, niet autonoom en van minder grote existentiële slagkracht. Van die andere toegepaste kunst, architectuur, verschilt design door meer vrijblijvendheid. Een gebouw heeft immers grote invloed op mens en omgeving, en vertegenwoordigt ook financieel aanzienlijk meer kapitaal. Alle rede dus voor een minderwaardigheidscomplex, ware het niet dat Droog en Dutch Design de balans inmiddels ruimschoots in evenwicht hebben gebracht.

Toch staan lifestyle en designkritiek op gespannen voet met elkaar. Het mag zo zijn dat lifestyle, woontijdschriften en televisieprogramma’s over wonen nut en bestaansrecht hebben, de drempel tot design verlagen en het elitaire bijsmaakje wegnemen, maar ze hebben een ander niveau dan kritiek en zijn vaak verweven met commerciële belangen. Of breekt meteen de pleuris uit wanneer lifestyle (en ik zeg dus niet DE journalistiek) als negatief en oppervlakkig wordt weggezet? Chris Reinewald, freelance auteur over vormgeving, ergerde zich aan het door de Bekaertjury gebruikte woord ‘broodschrijver’ dat hij badinerend vond; andere journalisten kregen ook de indruk dat de jury’s nogal highbrow in de weer waren geweest.(11)E-mails van Chris Reinewald aan F. Huygen, 22 en 23 maart 2014. Zij leken echter al te snel te concluderen dat de jury’s voorlichting en bemiddelen tussen de kunst en het publiek uitsloten. Beide aspecten zijn gewoon karakteristieken van kritiek en zulke artikelen waren in het geheel niet hors concours. Maar boeiend schrijven en inhoud leveren horen daar zeker ook bij. Het gaat om meer dan ‘een mening’, en meer dan ‘over smaak valt (niet) te twisten’, het gaat over een zeker niveau. Kwaliteit en inhoud.

Lifestyle is here to stay, maar je vraagt je toch wel eens af of design werkelijk niet eens wat interessanter en boeiender belicht kan worden, bijvoorbeeld in de zaterdagbijlage Lux van NRC-Handelsblad. Ook mis ik in de dagbladen achtergrondverhalen over interessante producten uit de zo geroemde creatieve industrie, speerpunt van de overheid. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich het academische vertoog, de wetenschappelijke artikelen en boeken die vanuit theoretische kennis en onderzoek ontstaan. Ook die categorie kan op gemopper rekenen en erg gemakkelijk terzijde geschoven worden als te moeilijk of hermetisch. Maar ontwerptheorie hoort gewoon bij elke ontwerpopleiding en universitaire studies naar design dragen bij aan meer kennis en interessante visies op het vak of op objecten. Wat dat betreft is het opheffen van tijdschrift Morf jammer. Het overbrugde deze verschillen en probeerde de werelden van ontwerpers en beschouwers nader tot elkaar te brengen. Tijdschrift Items deed dat als vaktijdschrift al veel en veel langer. Zijn afwezigheid is een groot gemis, om niet te zeggen armoe, in een land dat zich zo zegt in te zetten voor de creatieve industrie. Het speerpunt vormgeving verdient wel een onsje reflectie. Helaas was de overheid onverbiddelijk: subsidies aan tijdschriften exit.

Deze kortzichtigheid van de overheid is erg. Het Nieuwe Instituut, zo werd onlangs bekend, heft zijn steun op aan de website www.design.nl. Minder media betekent dat sommige designcritici (en freelance journalisten in het algemeen) de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, en het was al geen vetpot. Het is heel onbevredigend dat we van ontwerpers zelf (of de BNO) zo weinig horen. Voelen zij zich wel een onderdeel van een gemeenschap of van een debat, of drijft het proces van individualisering iedereen naar een uithoek waar alleen het eigen belang voorop staat? Of is het: ik wil succes, ik doe mijn eigen ding, en wat ik bereik is mijn eigen verdienste. Bovendien kan ik zelf alles wel, een eigen website, een eigen winkel en aandacht genereren via sociale media. Who needs a critic? Of, zoals Max Bruinsma op de Pruys-Bekaertbijeenkomst vroeg: ‘wat is het het veld waard dat er kritiek is?’ Maar zouden Het Nieuwe Instituut en het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie werkelijk niet geïnteresseerd zijn in inhoudelijke discussie over vormgeving?

Ook ontwerpers zijn afhankelijk van erkenning en hebben baat bij geschreven teksten van autoriteiten die hun status bevestigen. Waarom schakelen ze anders voor hun monografieën auteurs in als Gert Staal, Louise Schouwenberg en Hugues Boekraad? Zulke critici verlenen een meerwaarde aan hun werk omdat zij dat in een groter kader plaatsen en in verband brengen met maatschappelijke en intellectuele processen. De gezaghebbende auteur is dus zeker niet verdwenen. Hij of zij is een onderdeel van het circuit, zoals ook tentoonstellingen bijdragen aan het discours (zie: Marcel Wanders). Met elkaar scheppen de scribenten een kader waarin het vak zich afspeelt en waardoor dit vak inhoud en betekenis krijgt. Zulke bijdragen zijn van belang, temeer daar ontwerpers zelf doorgaans niet uitblinken in helder taalgebruik en vaak ook minder intellectuele bagage hebben. Het zijn over het algemeen eerder doeners dan denkers, makers en geen lezers. Theorie is een relatief zwak ontwikkeld aspect van hun vak evenals ontwerpgeschiedenis, ofschoon sommige academies een goed functionerend lectoraat kennen. De Design Academy begint een nieuwe Master: Design Curating and Writing, en vanuit de VU, de universiteit Leiden en de TU Delft komt een academische bijdrage aan het vak. Daardoor, en door de toename van het aantal onderzoekende ontwerpers, komen praktijk en reflectie dichter bij elkaar te staan.

http://www.dreamstime.com/stock-photo-image32338400Internet

De grote vraag is natuurlijk wat er gaat veranderen en hoe. Het internet is de katalysator achter nieuwe ontwikkelingen in de media. We schijnen de laatste dagen van kranten en tijdschriften in gedrukte vorm te beleven. Internet maakt het ook mogelijk dat iedereen meepraat en/of zijn eigen platform kan creëren. Dat is allemaal prachtig en winst, maar het werkt versnippering, niches, oppervlakkigheid en vluchtigheid in de hand. Toch verhuizen er steeds meer ‘longreads’, e-boeken en onderzoeksjournalistiek naar de iPad. De brandende kwestie voor alle uitgevers en auteurs is evenwel hoe het internet een verdienmodel kan opleveren. Om adverteerders te trekken moet je veel bezoekers krijgen, voor pay-per-view idem dito, en het abonnementensysteem beperkt de zichtbaarheid. Wie kan straks nog een redactie en hooggekwalificeerde medewerkers betalen? ArchiNed weet zich na een aantal jaren subsidie inmiddels zelf te bedruipen dankzij bijdragen van architectenbureaus.(12)http://www.archined.nl/info/archined-geschiedenis/. Wellicht is een dergelijk model ook op een vormgevingssite van toepassing. Designgeschiedenis.nl werkt ook met bijdragen van leden en donateurs, maar is niet kostendekkend en afhankelijk van vrijwilligerswerk.

Internet is een aandachtseconomie waar de dienst wordt uitgemaakt door het aantal volgers, likes, tweets en clicks; welke data mensen produceren en hoe deze te vercommercialiseren is daarnaast relevant, en communicatie verloopt veelal via netwerken en groepen. Zowel de directe ervaring van ‘het ik’ als deel uitmaken van gemeenschappen spelen in de nieuwe media dus een rol. Kwantiteit lijkt voor het succes van een kritisch platform over vormgeving evenwel niet reëel, evenmin als continu nieuws en reuring creëren. Adverteerders werven lijkt ook een mijl op zeven. Maar hopelijk gaat toch iemand de uitdaging aan om voor ontwerpkritiek en discussie naar nieuwe vormen en platforms te zoeken.

Frederike Huygen, 2014.

Zie ook: www.archined.nl en www.ontwerpschrijfkunst.nl voor samenvattingen van de discussies en debatten, en de juryrapporten van de Simon Mari Pruys-prijs en de Geert Bekaert-prijs.

noten   [ + ]

1. Simon Mari Pruys in een column uit 1972, in: De paradijsbouwers, Utrecht 1974, p. 15.
2. R.W.P. de Vries, ‘Kunstopvoeding’, EGM 17 (1907) deel 33, pp. 215-216, p. 215.
3. Voor Pruys, zie: http://www.designhistory.nl/2009/eigenzinnig-en-controversieel-de-criticus-simon-mari-pruys-deel-1/ en http://www.designhistory.nl/2009/eigenzinnig-en-controversieel-de-criticus-simon-mari-pruys-deel-2/.
4. De theoloog en filosoof Pierre Bayle (1647-1706) wordt gezien als voorloper van de Verlichting. Hij week in 1681 uit van Frankrijk naar Rotterdam. De prijs, in het leven geroepen door de Rotterdamse Kunststichting, werd afwisselend uitgereikt aan een criticus op het gebied van architectuur, film, muziek, toneel, beeldende kunst, dans, literatuur en design. Die traditie is intussen veranderd. De prijs wordt om de twee jaar toegekend aan een kunst- respectievelijk een cultuurcriticus. De website van de Pierre Bayle Stichting stelt: ‘De keuze voor zijn naam houdt verband met Bayle’s aanhoudende pleidooien voor religieuze tolerantie in het bijzonder en zijn wijsgerige en wetenschappelijke analyse van de cultuur in het algemeen. Tolerantie, kritische zin en ruimdenkendheid zijn waarden die de Pierre Bayle Stichting wenst te koesteren en te stimuleren.’ www.pierrebayle.nl. Op het gebied van design mochten Hugues Boekraad (1995) en Max Bruinsma (2005) de prijs in ontvangst nemen.
5. J.F. Vogelaar, Speelruimte. Vier lezingen over kritiek en essay Lezen en schrijven, Amsterdam 1991; zie ook Wam de Moor, De kunst van het recenseren van kunst, Bussum 1993; essaybundel De kunst van het kiezen, Rotterdam 2003.
6. Over discours o.a: Stuart Hall (red), Representation. Cultural Representations and Signifying Practices, Milton Keynes/Londen 1997.
7. Sven Lütticken, ‘Beeldendekunstkritiek in Nederland’, De Witte Raaf nr. 85, mei-juni 2000, http://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/2147.
8. Zie: De kunst van het kiezen (noot 5); nummer 81 van Oase 2010, gewijd aan Constructing Criticism; James Elkins, What Happened to Art Criticism?, Chicago 2003.
9. Met dank aan Myrthe Buijs voor haar verslag. Een expertmeeting vond plaats op 26 april 2013 in Het Nieuwe Instituut, deelnemers waren vooral critici en schrijvers over het vak, en vertegenwoordigers van tijdschriften en andere podia. Daarna volgden nog andere bijeenkomsten, zie: www.archined.nl.
10. Deze situatie was nog in 2004 zo bij Trouw en NRC-Handelsblad, en in mindere mate bij de Volkskrant of het FD. Toen deed ik voor de stichting Premsela een klein onderzoek naar designkritiek in verband met een bijeenkomst over dit onderwerp. Mijn verslag ‘Aantekeningen over designkritiek’ staat echter niet meer online omdat Premsela na de fusie met Het Nieuwe Instituut niet meer bestaat. Over designkritiek, zie ook: F. Huygen, Designkritiek in Nederland, een essay, Amsterdam (opdracht van het Vormgevingsinstituut en de Rotterdamse Kunststichting) 1995; Yvette Bartholomée, Vormgevingskritiek in de Nederlandse media, Rotterdam 2003; de twee boeken Visies op vormgeving. Het Nederlandse ontwerpen in teksten (2008 en 2009) geven een beeld van de designkritiek en het discours in ons land in de 20ste eeuw.
11. E-mails van Chris Reinewald aan F. Huygen, 22 en 23 maart 2014.
12. http://www.archined.nl/info/archined-geschiedenis/.