Frans van der Put, Mister Philips

Frans van der Put is Mister Philips, al bleef hij zijn hele leven de tweede man op de ontwerpafdeling van het bedrijf. 32 jaar lang, van 1958 tot 1990, werkte hij als ontwerper en design manager bij Philips waar hij getuige was van tal van veranderingen in beleid en bedrijf. Ivo Blanken, voormalig hoofd Concern Archief Philips en geschiedschrijver van het bedrijf, is de auteur van het boek over Van der Put. Het is deel twee in een serie uitgegeven door het Louis Kalff Instituut, gevestigd in Eindhoven voor het erfgoed industriële vormgeving. Die publicatie beslaat verder Van der Puts (korte) assistentschap van Wim Gilles en behandelt zijn inzet als bestuurslid van de Academie voor Industriële Vormgeving Eindhoven (AIVE) en van de vakverenigingen KIO, de Kring Industrieel Ontwerpers opgericht in 1952, en de internationale ICSID.

Van der Put werd in 1930 geboren in een echt Philipsgezin, al droomde zijn vader van een bestaan als zelfstandige. Frans volgde de opleiding aan de Philips-bedrijfsschool en werd elektrotechnisch instrumentmaker. Na een weinig succesvolle poging van het gezin om samen een bedrijfje in kantoorartikelen te runnen en een korte carrière als marktkoopman, ging hij in 1950 naar de gloednieuwe Middelbare Kunstnijverheidsschool, voorloper van de Academie voor Industriële Vormgeving AIVE, nu Design Academy. Dat was toen nog een avondopleiding en samen met de weekendcursus industriële vormgeving aan de Haagse academie, de enige plek waar dit nieuwe vak gedoceerd werd. Op deze school, die onder leiding van ceramist en glazenier René Smeets stond, werd aandacht besteed aan alle facetten van het vak. Zowel de beeldend-kunstzinnige vermogens, als technisch en methodisch inzicht kwamen in het lesprogramma aan bod. Creativiteit en functionaliteit moesten samengaan. Overdag werkte Van der Put op de Fijnmechanische afdeling van de apparatenfabriek van Philips.

Tijdens zijn studie werkte hij met medestudent en –collega Jaap van Dam aan een sportautocarrosserie van plastic, een huzarenstukje omdat kunststoffen en met glasvezel versterkt polyester in het bijzonder, nog volstrekt nieuwe materialen waren. Of de auto, tentoongesteld in het Van Abbemuseum in 1955, reacties opriep vermeldt het boek niet. In hetzelfde jaar meldde Van der Put zich bij Rein Veersema met de mededeling dat hij op diens afdeling vormgeving kwam werken. Die afdeling was toen nog verbonden aan de apparatenfabriek en geen overkoepelende concernafdeling. Veersema had er blijkbaar zelf ook geen hoge pet van op, want hij noemde het tegenover Van der Put een bureau ‘dat alleen maar wat radio- en televisietoestellen ontwierp’.

Intermezzo bij Gilles

Aangelokt door een toekomst als partner van een professioneel ontwerper en verleid door de beschikbaarheid van een huis, ging Van der Put in 1956 voor Wim Gilles werken. Gilles geldt als een van de pioniers op het gebied van industriële vormgeving omdat hij een brede freelance-praktijk had en het vak na de oorlog mede bepaalde. Hij werkte onder andere voor DRU (kachels, sanitair en huishoudgerei), aan bromfietsen, meubelen en verpakkingen, en was medeoprichter van de Kring Industrieel Ontwerpers. Bovendien doceerde hij in Eindhoven en was hij geïnteresseerd in analyse en methode van het vak. Zijn archief wacht nog op verdere ontsluiting en leidt hopelijk binnen afzienbare tijd tot een publicatie. Gilles en Van der Put dachten als ontwerpers ook intensief mee over productiewijzen en machines. Hun beider instelling vormde volgens Blanken een contrast: Gilles was meer nuchter en rationeel, Van der Put flamboyanter en intuïtief. Toen Gilles steeds meer tijd aan lesgeven ging wijden en een partnerschap er voor Van der Put niet inzat, ging hij weer terug naar Veersema bij Philips, ditmaal naar de nieuw opgerichte Hoofdindustriegroep huishoudelijke apparaten. Van der Puts flamboyante houding ging volgens Blanken en Van der Put zelf, niet samen met een talent voor acquisitie. Hij voelde zich blijkbaar niet krachtig genoeg om een eigen bureau te beginnen of vond het risico te groot.

Philips en vormgeving

Over Philips en vormgeving is al veel gezegd en geschreven. In zijn dissertatie Het elektrische huis beschreef Timo de Rijk al uitgebreid hoe ingewikkeld productie en vormgeving bij Philips tot 1980 verliepen. En in 1977 schreef Frans Oosterwijk als student een interessant stageverslag dat op deze site opnieuw gepubliceerd wordt omdat het zoveel inzicht geeft in de onoverzichtelijkheid bij Philips. Het verhaal over Van der Put wijkt daarvan niet af, maar loopt door tot 1990. Opvallend is dat alle mensen die het Concernbureau vormgeving hebben geleid (achtereenvolgens Rein Veersema, Knut Yran en Bob Blaich) zich altijd sterk aangetrokken voelden door het streven naar een eenheid en een Philips-lijn. Het scheppen van een familie van producten, een huisstijl of een eigen ‘smoel’ hoort al meer dan een eeuw tot de kern van de ideologie van vormgeving. Maar juist dit streven werd bij Philips gefrustreerd. Dat had alles te maken met de historisch gegroeide bedrijfsstructuur van losse fabrieken en productie-eenheden die ook nog eens geografisch uiteen lagen. Zo werden de huishoudelijke apparaten en scheerapparaten in Drachten gemaakt. Het Concernbureau vormgeving, later herdoopt tot CIDC (Concern Industrial Design Centre), was weliswaar een centrale afdeling, maar werkte in opdracht van de verschillende Hoofdindustriegroepen. Zij hielden zich bezig met uiteenlopende producten en bewogen zich op verschillende markten. Daarnaast probeerden de designchefs greep te krijgen op de zogenaamde N.O’s. Dat waren de Nationale Organisaties, gevestigd in andere landen, die zelf eigen producten konden (laten) maken en inkopen, en ook ontwerpers inschakelden. In deze structuur bleven conflicten en strijd over competenties en zeggenschap niet uit.

Chef Veersema liep erop stuk omdat hij er niet in slaagde met zijn afdeling gezag af te dwingen bij de Hoofdindustriegroepen en de N.O’s. En ook voor zijn opvolgers bleek het vaak vechten tegen de bierkaai, omdat de Raad van Bestuur hen in de kou liet staan. Philips is daarmee een schoolvoorbeeld van de les: design wordt zonder de steun van een directie geen strategisch beleidsinstrument. Pas toen de Philips-producten globaliseerden (over de hele wereld meer hetzelfde werden) perkte de leiding van het concern de macht van de N.O’s in, ten gunste van de centrale ontwerpafdeling. Met de wijsheid achteraf is dat wellicht gemakkelijk gezegd. Korte-termijnbesognes, voortdurende interne veranderingen, en ontwikkelingen in techniek en op de markt zullen ongetwijfeld alle aandacht hebben gevraagd. Maar de Philipsdirectie onderkende het belang van vormgeving rijkelijk laat.

De fundamentele spanningen en grote lijnen komen in het boek over Van der Put duidelijk naar voren, maar wat was daarin precies zijn rol? Nadat hij in 1958 betrokken raakte bij de productontwikkeling van de divisie huishoudelijke apparaten, ging hij tussen de ontwerpers in Drachten en Eindhoven mediëren. Bovendien was hij de lijm en het glijmiddel van de ontwerpafdeling zelf, een vriendelijke baas die als diplomaat en apaiseur de zaken bij elkaar hield. De complimenteuze mededelingen bij zijn afscheid, waarmee de hoofdstukken openen, getuigen daarvan. Van der Put begeleidde op de ontwerpafdeling van Philips jonge mensen en doceerde aan de academie.

Met de opvolger van Veersema, de Noor Knut Yran die hij als een ‘designdictator’ karakteriseert, was de verhouding buitengewoon slecht. Yran introduceerde allerlei schema’s en procedures om de ontwerpprocessen te stroomlijnen, plannen die zowel de interne taakverdeling betroffen als de trajecten van productontwikkeling. In zijn tijd werd de Philips-ontwerpafdeling een sterk verambtelijkte en ook grote organisatie. Van der Put bombardeerde hij tot ‘chief technical designer’ en voorzitter van de Desta, de wekelijkse Design Staff-vergaderingen. Hij functioneerde als design manager, als verkeersleider in de toren en bindmiddel op de werkvloer. De verstoorde verstandhouding verbeterde niet en Van der Put compenseerde die door veel op reis te gaan, congressen te bezoeken en zich in te zetten voor ontwerporganisaties als het KIO en de overkoepelende, internationale ICSID. Pas onder Bob Blaich draaide hij weer volwaardig mee als werkelijk tweede man naast de chef. Tijdens Blaichs regime begon het belang van vormgeving breed door te dringen in het hele concern. Van der Put maakte het hem mede mogelijk om de afdeling te hervormen en aanzien in de toplaag te verwerven.

Blankens goed geschreven boek vult de bestaande literatuur over Philips en vormgeving aan, maar werpt daar geen nieuw licht op. Interessant is dat de teksten van twee lezingen zijn afgedrukt. Van der Puts specifieke bijdrage valt niet helemaal op de staart te trappen, mede omdat de slechte relatie met Yran en diens grote ego hem tussen 1966 en 1980 hinderden. De positie van Van der Put als manager en het ambtelijke jargon dat bij Philips gehanteerd wordt, maken het beeld echter ook abstract. Blanken concentreerde zich niet op producten, met uitzondering van de praatpaal voor de ANWB.

Frederike Huygen, 22 juli 2013.

Ivo Blanken, Frans van der Put. 40 jaar industriële vormgeving en Philips designmanagement, Eindhoven 2013, ISBN 978-90-74009-91-1.

Het archief van Frans van der Put berust bij het Louis Kalff Instituut Eindhoven, www.louiskalffinstituut.nl

Het proefschrift van Timo de Rijk, Het elektrische huis. Vormgeving en acceptatie van elektrische huishoudelijke apparaten in Nederland, Rotterdam (1998) staat online: http://repository.tudelft.nl/search/ir/?q=title%3A%22Het%20elektrische%20huis.%20Vormgeving%20en%20acceptatie%20van%20elektrische%20huishoudelijke%20apparaten%20in%20Nederland%22

Twee andere belangrijke boeken over de vormgeving bij Philips zijn:

– John Heskett, Philips. A Study of the Corporate Management of Design, Londen 1989.

– Robert en Janet Blaich, Product Design and Corporate Strategy: Managing the Connection for Competitive Advantage, New York 1993.

De productcollages, gemaakt door Hans Kentie, komen uit de publicatie Philips Honderd (1991), met dank aan Robert van Rixtel.