De designcultuur van het object

De studierichting Design Cultures van de VU bekent kleur: ze richt zich op de bestudering van artefacten in de ruimste zin van het woord. Dat wil zeggen objecten en gebruiksvoorwerpen en hun levens ongeacht hun status als designobject. Daarmee lijkt de studie zich niet meer te onderscheiden van domeinen als volkenkunde, materiële cultuur en cultuurgeschiedenis, of anders gezegd, ze verbreedt zich tot alle mensgemaakte dingen.

Timo de Rijk, tot voor kort bijzonder hoogleraar Design Cultures aan de VU, heeft zich in het verleden regelmatig uitgesproken voor zo’n brede aanpak. Hij richt zich bij voorkeur op onderwerpen buiten de canon en de kunst/designwereld, als ook op iconen van de populaire cultuur en het consumentisme. Zijn inaugurale rede ging over de spijkerbroek en hij boog zich over het interieur van het Chinese restaurant in Nederland. Met het net verschenen nummer van Kunstlicht, het tijdschrift van de VU getiteld Artefacts en de benoeming van de opvolger van De Rijk, de Britse Grace Lees-Maffei, bestendigt Design Cultures deze richting. Lees-Maffei brengt binnenkort een boek uit over objecten (Iconic Designs: 50 Stories about 50 Things) en bracht het paradigma naar voren dat als het PCM-model bekend staat.(1)Grace Lees-Maffei, ‘The Production-Consumption-Mediation Paradigm’, Journal of Design History vol. 22 (2009) 4, pp. 351-376. De letters staan voor productie, consumptie en mediation, waarbij mediation – het bemiddelen via teksten, advertenties, handboeken etcetera – voor haar een ontbrekende schakel representeert die de aandacht van designhistorici verdient.

De discussie is niet nieuw. Reeds in de jaren zeventig was er in Engeland een groep onderzoekers actief op het gebied van de populaire cultuur rondom het tijdschrift BLOCK.(2)Zie: The BLOCK Reader in Visual Culture, Londen 1996. Uit de introductie: ‘Between 1979 and 1989 BLOCK attempted to address the problem of the social, economic and ideological dimensions of the arts in society and offered a challenge to a conventional understanding of art history.’ In 1982 laaide de discussie in Nederland op toen het Haags Gemeentemuseum aandacht vroeg voor de massacultuur met een reeks gelijknamige tentoonstellingen. De onderwerpen waren toen: confectie, plastics, het interieur, pocketboeken en draagtassen. Krantenkoppen spraken boekdelen, een onderbroek in het (kunst)museum gaf geen pas en was verre van boeiend. Zulke zaken hoorden thuis in het Openluchtmuseum en voor de dagelijkse cultuur hoefden we de tocht naar het museum niet te maken. Gewone objecten, aldus de voorstanders, waren ook interessant om te onderzoeken. Dit standpunt werd vervolgens niet alleen door De Rijk weer geactualiseerd, ook Mienke Simon Thomas bepleitte meer aandacht voor alledaagse dingen in haar publicatie Goed in vorm (2008). Beiden leunden overigens sterk op Adrian Forty’s boek Objects of Desire uit 1986. Inmiddels vliegen de boeken over visual culture en popular culture je om de oren, verbreding is in alle studierichtingen merkbaar. En tal van readers over vormgeving bevatten allerhande case studies over specifieke producten.

Het bestuderen van een enkel object lijkt ook pragmatisch. Voor studenten is het te behappen en overzichtelijk. Enkele voorbeelden zijn in dit nummer van Kunstlicht opgenomen: de beveiligingscamera, de plastic tuinstoel Monobloc, een stoel van Maarten van Severen, de Kalashnikov, een glasservies van Tapio Wirkkala en de notitieboekjes van Moleskine. Uit die, overigens interessante, cases blijkt echter ook dat het helemaal niet gemakkelijk is om zulke onderwerpen te bestuderen. Zo kan Jetske de Groot de herkomst en het ontstaan van de bekende Monobloc niet achterhalen en schrijft ze voornamelijk over de door ontwerpers bewerkte versies. Marlies Noijens verhaal over de .03-stoel gaat weer veel te weinig over de rol van fabrikant Vitra en mist juist het aspect ‘mediation’, de eventuele doelgroepen, advertenties en de wijze waarop de stoel in de markt is gezet. De Kalashnikov blijkt daarentegen overladen met mythische verhalen en connotaties. Rosa te Velde plaatst het glas Ultima Thule van Wirkkala in het middelpunt van Finlands imago als designland, maar waarom juist dit glaswerk, meer dan andere objecten, die geconstrueerde identiteit belichaamde, is minder duidelijk. Moleskine is een geval van branding aan de hand van een verhaal dat kopers een goed gevoel geeft. De Moleskineschriftjes dateren van 1997, maar worden op de markt gebracht met een verhaal over geschiedenis en authenticiteit dat bij nader inzien niet klopt, maar toch zoveel kracht heeft dat het moeiteloos stand houdt.

Javier Gimeno-Martinez, als assistent-professor nauw betrokken bij Design Cultures, onderkent de beperkingen van objectonderzoek: er zijn weinig bronnen en hoe de biografie van een enkel object gerelateerd kan worden aan een bredere onderzoeksvraag vormt een probleem. Ook signaleert hij dat het moeilijk is de betekenis van een object voor de gebruiker te achterhalen, evenals de culturele betekenis. Immers, er is een wisselwerking tussen cultuur en objecten, beide bepalen elkaar. Zijn artikel over artefacten en het interview met De Rijk leggen ook een ander probleem bloot: wat is nog het onderscheid tussen materiële cultuur, volkenkunde/antropologie, cultuurgeschiedenis, consumptiestudies en designgeschiedenis? Welke informatie ligt er in een object besloten, wat voor historische bron is het? De Rijk stelt dat de andere disciplines geen oog hebben voor het object zelf, niet voor de uiterlijke verschijning, noch voor de ‘auteur’. Maar dan zijn we weer terug bij de designgeschiedenis van vormen en creatoren, een geschiedenis die hij juist wilde verlaten.

Case studies van artefacten zijn zondermeer interessant, maar dan moeten ze naar mijn mening ook echt volledig zijn, tenminste op één van de aspecten productie, mediation en consumptie. Alles boven water halen zoals het televisieprogramma Keuringsdienst van waarde doet, inclusief het historische perspectief, liefst gekoppeld aan een interessante vraag die het object overstijgt. Als studenten samenwerken aan een reeks objecten die onderling gerelateerd zijn, bijvoorbeeld aan een thema of een tijdperk, kan er een mooie meerwaarde ontstaan.

Frederike Huygen, oktober 2013.

Het nummer Artefacts van Kunstlicht (nummer 3 van 2013) is te koop bij enkele boekhandels en te bestellen via redactie@tijdschriftkunstlicht.nl; http://www.tijdschriftkunstlicht.nl

noten   [ + ]

1. Grace Lees-Maffei, ‘The Production-Consumption-Mediation Paradigm’, Journal of Design History vol. 22 (2009) 4, pp. 351-376.
2. Zie: The BLOCK Reader in Visual Culture, Londen 1996. Uit de introductie: ‘Between 1979 and 1989 BLOCK attempted to address the problem of the social, economic and ideological dimensions of the arts in society and offered a challenge to a conventional understanding of art history.’