Het begrip kitsch in Goed Wonen

‘Bestrijdt de kitsch’ luidt de titel van een kort doch vurig artikel in het januarinummer uit 1954 van het maandblad Goed Wonen.

Omslag Goed Wonen nummer 2, 1958.
Omslag Goed Wonen nummer 2, 1958.

Het betreft een verontwaardigde verhandeling van ‘K.’ over het wel en wee van de Nederlandse industriële vormgeving, opgehangen aan een advertentie voor een volgens de auteur onvoorstelbaar smakeloze koelkast. ‘Dit is geen grap’ schrijft hij zelfs over het in diskrediet gebrachte iepen- of notenhouten meubel. ‘Zullen wij dan eeuwig gedoemd zijn om tegen dergelijke gedrochtelijkheden aan te kijken?'(1)K., ‘Bestrijdt de kitsch, Goed Wonen 1954, nr. 1, p. 15. Achter dit initiaal gaat redacteur Charles Karsten schuil. De koelkastenfirma zelf wordt even verder in de tekst nog berispt met het ferme ‘Foei toch!’ Volgens de auteur is dergelijk meubilair overduidelijk funest voor een fatsoenlijk interieur. De titel van het stuk doet vermoeden dat er zelfs een stellige samenhang bestaat tussen houten koelkasten en kitsch. Maar hoe komt ‘K.’ eigenlijk zo zeker van zijn zaak? Wat is kitsch nu eigenlijk? En hoe komt het dat een bescheiden koelkast in 1954 dergelijke reacties kon ontlokken?

Het maandblad Goed Wonen was de spreekbuis van de stichting ‘Goed Wonen’. Zij bestond uit een georganiseerde groep van vooruitstrevende lieden (ontwerpers, firmanten en distributeurs) die zich vanaf 1946 heeft bezig gehouden met de ‘smaakopvoeding’ en woonvoorlichting van de Nederlandse bevolking.(2)André Koch, ‘” Van de grond af…”: hooggestemde idealen van Goed Wonen en vernieuwend meubelontwerpen in Nederland 1945-1960′, in: Peter Schipper, Sylvia van Schaik (red), De fabulous fifties in Nederland, Tiel (Streekmuseum Groote Societeit) 1999, pp. 18-35. Aan de hand van cursussen, het eerdergenoemde tijdschrift, toonzalen en modelwoningen probeerde de organisatie de gehele wooncultuur van de lage landen op de schop te nemen. De promotie en verkoop van een functionele, praktische en stijlvolle interieurinrichting was hierbij nog maar het begin, want ook de ‘smaak’ van de massa zelf moest op peil worden gebracht. ‘Slechts zelden treft men een interieur aan waarvan doelmatige inrichting, zuivere vormgeving, innerlijk evenwicht en harmonische kleurencombinatie ons het gevoel geven van werkelijke sfeer. De meeste woningen zijn rommelig, karakterloos en triest’ schrijft mede-initiatiefnemer en redacteur J. Bommer in 1948.(3)J. Bommer, ‘Wat wij willen’, Goed Wonen 1948, nr. 1, pp. 2-3.  Volgens de stichting is er sprake van een fundamenteel gebrek aan stijlbegrip binnen de woonwijze van de meeste Nederlanders en is het haar taak om verder afglijden tegen te gaan. Dit veronderstelt dat de stichting een duidelijk beeld voor ogen heeft van ‘smaak’ en ‘wansmaak’ en deze uitgedraagt binnen haar publicaties.

In dit korte essay wordt gepoogd om in kaart te brengen hoe de inhoud en definiëring van het begrip ‘kitsch’ zich tussen 1948 en 1968 ontwikkelden binnen Goed Wonen. Hierbij zal nauwlettend worden gekeken naar het gebruik van de term ‘kitsch’ en de verschuivingen in de betekenis hiervan binnen de twintig levensjaren van het maandblad. Hierdoor ontstaat hopelijk een beter beeld van ‘kitsch’, de motieven van ‘Goed Wonen’, de tijd waarin zij opereerde en de factoren die haar maakte tot wat zij was.

Slecht wonen in Goed Wonen nummer 1 van 1948.
Slecht wonen in Goed Wonen nummer 1 van 1948.

Definities van kitsch

Op 8 oktober 1951 opent in het Gemeentemuseum te Den Haag de tentoonstelling Kunst en Kitsch.(4)P.A. Frequin, Kunst en kitsch, Den Haag (Haags Gemeentemuseum) 1951. Deze allitererende samenhang tussen ‘kunst’ en ‘kitsch’ is vooral door het sinds 1984 door de AVRO uitgezonden televisieprogramma ‘Tussen kunst en kitsch’ een begrip op zich geworden.(5)Gijsbert de Fokkert, Eelco Hofstra, Tussen kunst en kitsch, Hilversum 2007. Kunst en kitsch lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om iets over het begrip ‘kitsch’ te verduidelijken moet daarom ook over ‘kunst’ gesproken worden. De oorsprong van het woord hangt daar namelijk direct mee samen.

Wie vandaag de dag een woordenboek openslaat om de betekenis van ‘kitsch’ op te zoeken, zal daar definities vinden als ‘schijnkunst’, ‘onechte, sentimentele kunst’ of benaming voor artistieke of literaire werken die worden geproduceerd om de algemeen heersende smaak aan te spreken en voornamelijk worden gekenmerkt door sentimentaliteit, sensatiezucht of gladheid’.(6)Groot woordenboek der Nederlandse taal, en http://www.encyclo.nl/begrip/kitsch. ‘Kitsch’ is een abstract begrip dat haar betekenis ontleent aan de situatie waarin zij gebruikt wordt. Het is daarom van belang om te kijken naar de oorsprong van het begrip om meer over die context te weten te komen. Volgens de filologen kunnen we met enige zekerheid stellen dat het woord omstreeks 1870 opdook binnen kunstenaarskringen in München, maar desondanks blijft de etymologie van het woord vaag. Zo is er overeenkomst te bespeuren met de uitdrukking ‘verkitschen’ (goedkoop verkopen) en kan het woord in verband worden gebracht met de uitdrukking ‘kitschen’ dat in het Mecklenburgse patois ‘straatvuil bijeenvegen’ betekent.(7)Christian Kellerer, Veel leven om kitsch: heeft de mens kitsch nodig?, Zaandijk 1958. Alle mogelijke etymologische connotaties lijken wel een verklaring te bieden voor het begrip dat internationaal is ingeburgerd, maar geen enkele is gezaghebbend. Daarom zal er hier worden gekeken naar ‘kitsch’ binnen de specifieke context van Goed Wonen om er een beeld van te schetsen.
Het tijdschrift biedt een heldere kijk op wat een bepaalde groep mensen binnen een bepaalde tijd onder kitsch verstond. In het debuutnummer staat een ‘manifest’ waarin de doelen van de stichting worden uitgelegd en het ondeugdelijke meubel aan de kant wordt geschoven. Het maakt direct duidelijk wat de ‘wansmaak’ van de massa inhoudt en neemt daar afstand van ten gunste van modernistische opvattingen. Het meest in het oog springende slachtoffer van hun smaakoffensief is het meubel in old finish stijl. De zwaar aangezette bewerkte houten meubelen in pseudoklassieke stijl zouden ‘duur doen’, onpraktisch zijn en niet meer in het moderne huishouden thuis horen. In dit eerste nummer van Goed Wonen waarschuwt de ontwerper Mart Stam voor deze meubels met leuzen als: ‘Ons volksinkomen mag niet verspild worden aan waardeloos goed, waardoor ons volk zich voor generaties met karakterloze producten omgeeft’.(8)Mart Stam, ‘Wat onze kracht zal zijn: utility-producten’, Goed Wonen, 1948, nr. 1, p. 7. De afkeer van old finish werd verder beargumenteerd door te wijzen op een fundamenteel gebrek aan kwaliteit gecombineerd met te hoge prijzen.
Naast de afkeur van kitschmeubilair draagt het blad ook een positieve boodschap uit door bijvoorbeeld met behulp van een keurmerk aan te geven wat dan wel door de beugel kan. De redactie ziet de mensen liever een voorbeeld nemen aan de ‘eenvoudige boerenwoning’, waarvan eerlijkheid, eenvoud en de zuivere vorm de basis zouden zijn.(9)J.H. van den Broek, ‘Wie wil goed wonen?’, Goed Wonen, 1948, nr. 1, pp. 4-6. Nog beter was het wanneer de lezer de historiserende insteek in zijn of haar interieur geheel liet varen om te kiezen voor een modern functioneel interieur met duurzame en flexibele meubels, zoals opklapbare stoelen en verstelbare scharnierlampen. De ideale woning moest praktisch en ordelijk zijn ingericht met onvervalste kwaliteitsmeubelen die de bezieling en visie van de maker of ontwerper belichaamden.(10)Willem Hendrik Gispen, ‘Mooie industrieproducten en de Bond voor Kunst in Industrie’, Goed Wonen 1948, nr. 1, pp. 9-11. Dit alles kwam volgens de stichting tot uitdrukking in functionaliteit en de pure vorm. Hiertegenover positioneerde Goed Wonen de slechte wooninrichting als onpraktisch, chaotisch, goedkoop, zielloos, commercieel consumentgericht, onecht, oneerlijk, schijnluxueus en vol imitaties van de werkelijk goede klassieke meubelen. Deze aspecten worden in het blad regelmatig in verband gebracht met ‘kitsch’ en wansmaak, waarbij die begrippen synoniem worden gebruikt.

Een 'goed' interieur in Goed Wonen nummer 1 van 1948.
Een ‘goed’ interieur in Goed Wonen nummer 1 van 1948.

De historische context van kitsch

Toen ‘Goed Wonen’ in 1948 haar doelen publiceerde, fungeerden deze binnen een specifieke historische context, namelijk die van een land dat zich herstelde van een vijf jaar durende emotioneel, financieel en materieel uitputtende oorlog. Enerzijds had dit tot gevolg dat de mensen vanwege hun economische situatie vast bleven houden aan hun oude meubelen, anderzijds zorgde de oorlog ervoor dat velen nieuwe huisvesting en inboedel nodig hadden. Mart Stam verwoordde de schaarste in het openingsnummer van het blad: ‘Men kreeg de laatste jaren weinig goeds te zien en daar men al blij was, dat men tenminste toch iets kon bemachtigen, stelde men zijn eisen niet hoog’.(11)Mart Stam, zie noot 8. De schrijver vreesde voor een verdere ‘neergang’ van het Nederlandse interieur en riep de regering op om toezicht te houden op het gebruik van de schaarse middelen door de meubelfabrikanten.
De ‘goede’ inrichting die de stichting aanprees en verkocht, stond in een wisselwerking met idealen die voortkwamen uit het actuele optimisme dat de Wederopbouw met zich meebracht. Toch is er sprake van een moeilijk te overbruggen kloof tussen de streven van ‘Goed Wonen’ en de werkelijke situatie van de wooncultuur in Nederland.(12)Mary Zeldenrust-Noordanus, Onderzoek naar enige psychologische aspecten van de woninginrichting, Rotterdam 1956. De idealen zijn niet alleen gestoeld op universele kwaliteiten, maar eveneens op het marktaanbod en een voorkeur voor een bepaalde stijl die tijdens de eerste vijfentwintig jaar van de stichting doorging voor ‘goede smaak’. Er zijn dan ook formalistische overeenkomsten te ontdekken tussen de meubels in het blad en de modernistische tendensen in de vormgeving van voor de Tweede Wereldoorlog zoals het Bauhaus.(13)Herbert Bayer, Bauhaus 1919-1928, Teufen 1955. Multifunctionele meubelstukken worden bijvoorbeeld aangeprezen vanwege de extra leefruimte die zij bieden en hun organische samenhang met de behoeften van de mens.
Het feit dat ‘Goed Wonen’ een stichting heeft moeten oprichten om dit type vormgeving te propageren en de ‘kitsch’ tegen te gaan, toont aan dat haar idealen wringen met de actualiteit. Het functionalisme was een oudere avant-gardistische tendens die zich niet direct een plaats in het alledaagse leven had weten te veroveren. Toen Goed Wonen met het aanprijzen van meubelen die dergelijke idealen vertegenwoordigen begon, waren deze niet langer ‘nieuw’, maar een gevestigde kunstuiting. De meubelen stonden al in een smaaktraditie die verband hield met ontwikkelingen binnen de kunstwereld. Desalniettemin waren zij voor het publiek waar ‘Goed Wonen’ zich op richtte wel nieuw en uiterst modern. Nu is een karakteristiek element van idealen dat zij door degenen die deze nastreven vaak als tijdloos en universeel worden gezien. Maar het tijdloze van de modernisten wortelt in een specifieke tijd en een specifiek ideaal en hoeft daarom ook niet direct conform de werkelijkheid van het moment zijn.
Wanneer de ‘goede’ vormgeving van Goed Wonen terugslaat op een modernistische stroming die dertig jaar eerder een culturele omslag veroorzaakte, is het wellicht ook mogelijk dat haar opvattingen van ‘kitsch’ eveneens uit diezelfde periode stammen. Zoals gezegd is de term ‘kitsch’ vermoedelijk ergens in de jaren tachtig van de negentiende eeuw in München ontstaan. In die tijd was de Jugendstil met zijn organische vormgeving en gracieuze asymmetrische composities daar net in opkomst. Binnen deze stijl is meer sprake van overheersende elegantie, schoonheid en ambachtelijkheid dan van praktische functionaliteit. Deze organische vormgeving heeft echter in de twintigste eeuw zwaar te lijden gehad onder de afkeuring van modernisten en functionalisten. Tot het midden van de jaren zestig stond de stroming in Nederland in diskrediet bij gezaghebbende kunsthistorici en in kringen rond Goed Wonen.(14)Stephan Tschudi-Madsen publiceerde in 1956 zijn gezaghebbende boek over Art Nouveau in het Noors. Een jaar later volgde de Engelse vertaling en in 1967 verscheen de Nederlandse versie in paperback. Het proefschrift van Louis Gans over Nieuwe Kunst in Nederland verscheen in 1960 en brak een lans voor de herwaardering van de Art Nouveau die pas in de tweede helft van de jaren zestig daadwerkelijk inzette. Een uitvoerige verhandeling over de nuances die deze ontwikkeling kende valt te lezen in het artikel van Mienke Simon Thomas, ‘”Lelijk en ondoelmatig”- een veranderende visie op de Nieuwe Kunst’, in: Jan Jaap Heij (red), Hoe nieuw was de Nieuwe Kunst? Vier visies op Art Nouveau, Zwolle 2010, pp. 8-19. Hoewel de stichting de stijl op zichzelf niet veroordeelde, zag zij vooral de goedkope en zielloze imitaties ervan als geduchte vijand. De illustraties van slechte vormgeving en ‘kitsch’ die in het maandblad staan, tonen dan ook vaak goedkope imitaties van Jugendstil. Dit kwam vooral doordat de ontsporing van deze stijl zich zo goed leende om behaagzieke, duurdoende, onpraktische en onechte meubels te illustreren.

Voorbeeld op de expositie Kunst en kitsch in 1952.

 Voorbeeld op de expositie Kunst en kitsch in 1952.

Nuances van kitsch

De stichting was in 1951 betrokken bij de tentoonstelling Kunst en Kitsch in het Haagse Gemeentemuseum. Daar werden zij aan zij ‘goede’ vormgeving naast uitingen van ‘kitsch’ aan de bezoekers getoond. Een voorbeeld hiervan is de opstelling van een paar ambachtelijk vervaardigde kwaliteitsklompen naast een toeristisch, machinaal gefabriceerd paar beschilderd met tulpen. ‘Goed Wonen’ presenteerde een modelinrichting die binnen de ‘kunstzinnige’ categorie van de expositie viel. Een bestuurslid van de organisatie, een zekere J. Pront, beschrijft in het februarinummer van 1952 zijn teleurstelling over dit onderdeel van de tentoonstelling. Terwijl de presentatie van de ‘kitsch’ niets dan lof krijgt, beschrijft Pront de voorbeelden van ‘hoe dan wel’ op een minder positieve wijze: ‘Zij stelden teleur, zij wekten weerstand, zij werden niet begrepen, zij waren onbereikbaar. Zeker geldt dit niet voor de geregelde lezers van dit tijdschrift. Maar wie zal hen er van verdenken, dat voor hen een tentoonstelling van Kitsch nodig is…'(15)J. Pront, ‘Op de tentoonstelling “Kunst en Kitsch”‘, Goed Wonen 1952, nr. 12, p. 11. Opvallend aan deze uiteenzetting is de veronderstelling dat de tentoonstelling het inzicht in ‘kitsch’ bij het publiek zou aanscherpen, terwijl dit voor de voorstanders van de ‘goede smaak’ vanwege hun kunstzin overbodig zou zijn. Pront stelt dat juist die ‘goede smaak’ op de tentoonstelling niet goed tot zijn recht komt en het effect van smaakopvoeding ontbeert.

Al direct na de oprichting van ‘Goed Wonen’ werd de organisatie geconfronteerd met de moeilijkheden die haar missie met zich meebracht. Veel mensen die zich hadden ingespannen om het maandblad te lezen, reageerden met onbegrip en vroegen om kant en klare oplossingen voor hun interieur zonder daarbij te veel van hun oude inrichting te verliezen. In het blad werden echter in eerste instantie vooral voorbeelden van hoe het niet moest gegeven. Deze gingen samen met artikelen die de lezer op didactische wijze tot nieuwe wooninzichten zouden moeten brengen.De reeks artikelen van Wim den Boon uit 1949 getiteld: ‘Wanneer vinden wij iets mooi’ is hier een karakteristiek voorbeeld van. Verder waren de meubels die in het blad werden getoond voor veel mensen te prijzig om aan te schaffen, terwijl ‘het volk’ toch de beoogde doelgroep van Goed Wonen was.
Het wordt dan ook al gauw duidelijk dat de organisatie om in haar missie te slagen meer moest doen dan het aanprijzen en propageren van modern vormgegeven meubels die door het merendeel van de bevolking niet begrepen worden. Zij ging er weliswaar van uit dat smaak aan te leren viel, maar besefte tegelijkertijd dat zij haar opvattingen over ‘kitsch’ moest nuanceren om deze doelgroep te bereiken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het vierde nummer van Goed Wonen uit 1948 waarin een mengvorm van functionalistische vormgeving en old finish wordt gepresenteerd als een acceptabele tussenvorm voor de consument die op weg is de werkelijk ‘zuivere vorm’ te waarderen. ‘Goed Wonen weet dat er massa’s zijn, die in echte of namaak antieke interieurs wonen en beseft dat het voor vele jonge mensen moeilijk is om direct ingesteld te zijn op het zeer vooruitstrevende ijle en lichte interieur. Daarom brengt Goed Wonen de hierbij afgebeelde meubelen, vervaardigd uit iepenhout, dat een mooie warme tint geeft.'(16)‘Verschrikkelijk draaglijk aanvaardbaar!’, Goed Wonen 1948, nr. 4, p. 48.

Genuanceerd modern in 1948, Goed Wonen nummer 4.
Genuanceerd modern in 1948, Goed Wonen nummer 4.

Het haast orthodoxe geloof van de organisatie in haar idealen wordt eveneens genuanceerd door sommige medewerkers van het maandblad. Het puristische modernisme kende al in de jaren dertig een tendens van zachtere varianten, bijvoorbeeld in de meubelen van Goed Wonen auteur Mart Stam. Ook in de eerder genoemde recensie van Pront worden al kanttekeningen geplaatst bij het idee van de ‘goede smaak’ als universeel geldende maatstaf: ‘Een avant-garde (…) kan nooit verlangen dat er méér dan enkele duizenden zich uit overtuiging, mode-zucht of snobisme aan haar verwant weten, voelen of wanen. Zodra zij zich als organisatie consolideert (…) zal zij moeten beseffen dat zij zich nu een culturele zending oplegt ten aanzien van méér mensen dan de aanvankelijk ‘geraakten’. Oók mensen.'(17)J. Pront, zie noot 15.

Tegenover de nuancering stond een groep redactieleden die zulke modieuze en mildere neigingen pertinent afwees. Zo schreef Cora Nicolai-Chaillet in 1965 een reeks artikelen over kitsch waarin zij het begrip structureel opnieuw definieerde. Zij baseerde zich op het boek van Christian Kellerer uit 1958 en keerde terug naar een strenge afbakening.(18)Kellerer 1958, zie noot 7. Zij schrijft: ‘Wanneer de nulpunten van het leven vaag worden, raakt ons gehele normenstelsel aan het schuiven, onze waardebepalingen worden vals.'(19)Cora Nicolai-Chaillet, ‘Op zoek naar kitsch’, Goed Wonen 1965, nr. 4, p. 8. Nicolai-Chaillet bleef ervan overtuigd dat de strijd tegen kitsch moest leiden tot een betere samenleving. De meningsverschillen tussen de leden van de stichting komen in de loop der tijd steeds nadrukkelijker in het blad naar voren. Dit blijkt alleen al uit de talloze koerswisselingen en redactionele verschuivingen. Het feit dat er verschillen van mening en opvatting bestaan tussen de leden van Goed Wonen onderling toont aan dat een sluitende definitie van ‘kunst’ en ‘kitsch’ gedurende het bestaan van het tijdschrift niet bestond. Er zijn evenveel schrijvers over ‘kitsch’ als definities van het begrip. Hoewel het beroep op universele kwalificaties een constante valt te noemen, lijken deze in conflict te zijn met de tijd waarin zij opereerde en worden zij dan ook niet door alle leden even trouw aangehangen.

Advertentie van Pastoe uit Goed Wonen 1954, nummer 11 met een modern tafeltje dat lijkt op de niertafel.

Tussen 1948 en 1968 vinden er sociale, economische en kunstzinnige verschuivingen plaats die de houding van de stichting ‘Goed Wonen’ ten opzichte van haar utopische idealen wijzigen. Al eerder is gesproken over de relatie tussen de in het blad gepresenteerde functionalistische vormgeving en het Bauhaus. Deze school vertegenwoordigde de avant-garde beweging die op zoek ging naar een geometrische en puristische vormgeving. Hun utopisch ideaal, gekoppeld aan dergelijke vormen, vindt men ook terug in de beeldende kunst van die tijd. Voorbeelden hiervan zijn De Stijl en het werk van Gerrit Rietveld die beiden regelmatig in Goed Wonen als positief voorbeeld worden getoond.  Na de Tweede Wereldoorlog sloeg de beeldende kunst andere, meer expressieve wegen in. Een karakteristiek voorbeeld van de ontwikkelingen die de kunst doormaakte na het door Goed Wonen verafgode ‘klassieke’ modernisme is de CoBrA beweging. De toeschouwer werd bij CoBrA niet geconfronteerd met een doordachte zoektocht naar de pure vorm, maar met een primitivistische explosie van scheppingskracht. Langzaam maar zeker zorgde de aanvaarding van expressieve kunst voor de acceptatie van een andere vormgeving dan de functionele. Het duurde dan ook niet lang voor de lezer in de advertenties van Goed Wonen expressieve en organische meubelen als de niertafel aantrof die voorheen nog door de redactie als de ‘wansmaak van het moderne’ werden betiteld.(20)J. Pront, zie noot 15.

Een andere invloedrijke factor in de nuancering van de idealen van Goed Wonen is de groeiende welvaart in de loop van de jaren vijftig. Naarmate de jaren verstreken, groeide het inkomen van de Nederlandse bevolking waardoor de consument meer te besteden kreeg. De kapitalistische industrie was de stichting al langer een doorn in het oog, daar zij niet alleen verantwoordelijk was voor een vervreemding van het arbeidsproces en zielloze producten, maar zich bovendien richtte naar de zogenaamde smaak van het publiek. Anton Koolhaas schreef al in 1950 een artikel getiteld ‘het publiek wil het’. Daarin stelt hij: ‘De schuld van de minderwaardigste platheden van onze hedendaagse cultuur ligt werkelijk niet in de eerste plaats bij de mensen voor wie ze worden vertoond, maar wel bij de mensen die ze organiseren omdat “het” publiek het wil’.(21)A. Koolhaas, ‘Het publiek wil het’, Goed Wonen 1952, nr. 2, p. 2. Het artikel was oorspronkelijk geschreven voor De Groene Amsterdammer van 21 oktober 1950. Hiermee werd de verhouding tussen vraag en aanbod al afgeschilderd als een smakeloos machtsspel dat tot slechte vormgeving leidt. De populaire cultuur die ontstond vanuit de  groeiende welvaart bood een tegenwicht aan de elitaire cultuur van ‘Goed Wonen’, waardoor de stichting al gauw haar greep verloor op de ‘gewone man’ die zij in eerste instantie wilde bereiken. Haar boodschap kwam vooral aan bij de klassen daarboven.
De welvaart zorgde echter ook voor andere vormen van nuancering. Zo sluipt er langzaam maar zeker een nieuwe individualistische tendens binnen de criteria van Goed Wonen. Vanaf de jaren zestig worden in het blad steeds vaker op positieve wijze zogenaamde’Waterlooplein-interieurs’ aan de lezer getoond. Dit zijn woningen van kunstenaars en intellectuelen die niet voldoen aan de oude inrichtingsidealen van de stichting. Dit spreekt boekdelen voor de afnemende opvoedingsdrang en versoepelde hang naar functionalisme van de organisatie. Ook de ‘doe-het-zelf’ artikelen van H. Uylenburg die vanaf 1962 in het tijdschrift verschijnen, zijn te interpreteren als propaganda voor het individualisme. De goede vormgeving als utopisch ideaal lijkt aan het begin van de jaren zestig al aan absolute waarde te hebben ingeboet.

In de periode vanaf de oprichting van het blad in 1948 tot ongeveer 1956 wordt in vrijwel ieder nummer een artikel geplaatst waarin de lezer gedoceerd wordt in de wegen van ‘kitsch’ en ‘goede smaak’. Hierdoor komt de term zonder reserves enkele malen per nummer voor. Principes als deugdelijkheid en duurzaamheid worden echter voor de consument en voor het blad van steeds minder belang. Rubrieken met meubelrecensies als ‘Gewogen en Goed bevonden’ of ‘Op de keper beschouwd’ verliezen zo hun relevantie. Het afnemende aantal voorlichtende artikelen heeft tot gevolg dat het begrip simpelweg niet meer expliciet gehanteerd wordt binnen de algemene wooncriteria. ‘Kitsch’ verandert in een uitdrukking die alleen nog binnen de stukken van individuele schrijvers voorkomt en het gebruik van het woord neemt duidelijk gestaag af.

Dit culmineert in 1968 in een genuanceerde afkeer tegen het uit de hand gelopen functionalisme met de naamsverandering van ‘Goed Wonen’ naar ‘Wonen’. Het vers betitelde blad ging een nieuwe koers varen en in 1969 schrijft hoofdredacteur H. Derks dan ook: ‘Ik hoop, dat in de naaste toekomst het irrationele getuttel met meubeltjes, lapjes stof, makettetjes e.d. geheel zal verdwijnen (…) om plaats te maken voor een blad dat zich tot spreekbuis van de onderdrukten maakt.'(22)H. Derks, ‘Redactioneel’, Goed Wonen 1969, nr. 1, p. 3. Zo verschuift een utopisch ideaal naar een hang naar individualisme zoals dat paste bij de rebellie tegen de gevestigde orde die in deze tijd opkwam.

Niek Hilkmann, 2011.

noten   [ + ]

1. K., ‘Bestrijdt de kitsch, Goed Wonen 1954, nr. 1, p. 15. Achter dit initiaal gaat redacteur Charles Karsten schuil.
2. André Koch, ‘” Van de grond af…”: hooggestemde idealen van Goed Wonen en vernieuwend meubelontwerpen in Nederland 1945-1960′, in: Peter Schipper, Sylvia van Schaik (red), De fabulous fifties in Nederland, Tiel (Streekmuseum Groote Societeit) 1999, pp. 18-35.
3. J. Bommer, ‘Wat wij willen’, Goed Wonen 1948, nr. 1, pp. 2-3.
4. P.A. Frequin, Kunst en kitsch, Den Haag (Haags Gemeentemuseum) 1951.
5. Gijsbert de Fokkert, Eelco Hofstra, Tussen kunst en kitsch, Hilversum 2007.
6. Groot woordenboek der Nederlandse taal, en http://www.encyclo.nl/begrip/kitsch.
7. Christian Kellerer, Veel leven om kitsch: heeft de mens kitsch nodig?, Zaandijk 1958.
8. Mart Stam, ‘Wat onze kracht zal zijn: utility-producten’, Goed Wonen, 1948, nr. 1, p. 7.
9. J.H. van den Broek, ‘Wie wil goed wonen?’, Goed Wonen, 1948, nr. 1, pp. 4-6.
10. Willem Hendrik Gispen, ‘Mooie industrieproducten en de Bond voor Kunst in Industrie’, Goed Wonen 1948, nr. 1, pp. 9-11.
11. Mart Stam, zie noot 8.
12. Mary Zeldenrust-Noordanus, Onderzoek naar enige psychologische aspecten van de woninginrichting, Rotterdam 1956.
13. Herbert Bayer, Bauhaus 1919-1928, Teufen 1955.
14. Stephan Tschudi-Madsen publiceerde in 1956 zijn gezaghebbende boek over Art Nouveau in het Noors. Een jaar later volgde de Engelse vertaling en in 1967 verscheen de Nederlandse versie in paperback. Het proefschrift van Louis Gans over Nieuwe Kunst in Nederland verscheen in 1960 en brak een lans voor de herwaardering van de Art Nouveau die pas in de tweede helft van de jaren zestig daadwerkelijk inzette. Een uitvoerige verhandeling over de nuances die deze ontwikkeling kende valt te lezen in het artikel van Mienke Simon Thomas, ‘”Lelijk en ondoelmatig”- een veranderende visie op de Nieuwe Kunst’, in: Jan Jaap Heij (red), Hoe nieuw was de Nieuwe Kunst? Vier visies op Art Nouveau, Zwolle 2010, pp. 8-19.
15. J. Pront, ‘Op de tentoonstelling “Kunst en Kitsch”‘, Goed Wonen 1952, nr. 12, p. 11.
16. ‘Verschrikkelijk draaglijk aanvaardbaar!’, Goed Wonen 1948, nr. 4, p. 48.
17, 20. J. Pront, zie noot 15.
18. Kellerer 1958, zie noot 7.
19. Cora Nicolai-Chaillet, ‘Op zoek naar kitsch’, Goed Wonen 1965, nr. 4, p. 8.
21. A. Koolhaas, ‘Het publiek wil het’, Goed Wonen 1952, nr. 2, p. 2. Het artikel was oorspronkelijk geschreven voor De Groene Amsterdammer van 21 oktober 1950.
22. H. Derks, ‘Redactioneel’, Goed Wonen 1969, nr. 1, p. 3.