Reactie Kuijpers over Ootje Oxenaar

Goed om te merken dat het zeventiende deeltje over Ootje Oxenaar in de Rootsserie commentaar uitlokt. Het betekent dat het geschreven woord toch nog pijn doet af en toe. Ik maak graag van de mogelijkheid gebruik om Samantha Castano en ook anderen nog een en ander ter overweging te geven.

Er is van alles te zeggen op en over Castano’s kritiek, maar de kern is dat de recensent de spijker op de kop slaat als zij opmerkt dat dit boekje ‘een relaas [is] (…) om de visie van de auteur te ondersteunen’. Inderdaad, dat is precies wat ik heb gedaan en wat in mijn ogen ook veel te weinig gebeurt in het schrijven over de visuele productie en over cultuur. Veel te veel wordt daar gedaan alsof schrijven een neutrale activiteit is die de feiten bij elkaar harkt en achter elkaar zet in de veronderstelling dat het resultaat min of meer transparant de werkelijkheid weergeeft.

Taal is een representatiesysteem waarin betekenis tot stand komt in een dynamisch, sociaal proces. Een tekst is een culturele constructie: is gemaakt. Ik vind het verbazingwekkend hoe weinigen in de designkritiek of -wetenschap die boodschap ter harte nemen of hun handen daaraan durven branden. En nog verbazingwekkender is hoe weinigen zich laten inspireren door het culturele object waar ze over schrijven, in mijn geval het grafisch ontwerpen. Want juist in de beste traditie van het grafisch ontwerpen is dat een speculatieve praktijk met visionaire aspecten – typografie als de onzichtbare crystal goblet van Beatrice Warde is in postmoderne tijden immers allang aan revisie toe.

Van die belangrijke traditie kunnen we leren onderscheiden, de vorm herkennen die ideeën krijgt. Niet alleen bloedeloos inventariseren, maar selecteren en redactie te plegen, opdat een narratief, een verhaal met een kop en een staart tot stand komt.

Dat is de reden waarom er in dit Rootsboekje vanuit een duidelijk perspectief is geschreven, en dat is ook de reden dat er niet alleen naar de inhoud is gekeken (dwz: de problematiek alleen maar is beschreven) maar ook naar een toegesneden vorm is gezocht. Niet om parmantig ‘Zo’ maar iets te zeggen, maar als referentie naar [Z]OO’s serie die het descriptieve doorgaans laat prevaleren boven het interpretatieve; niet als het zuiver persoonlijke relaas van een groupie (kwalificatie van de recensent) die achter Oxenaar aanhijgt, maar als een literaire vorm die past bij de betreffende thema; en last but not least om in de woorden van Tom Lanoye ‘u ook nog een beetje te amuseren tijdens het schrijven’. Waar de problematiek mij zeer ter harte gaat, is dit een zinvol motto.

Natuurlijk is het heel goed mogelijk dat Castano en ik diametraal verschillen van mening, en dat zij misschien warm loopt voor die andere traditie van Dutch Design waarin het ontwerpen als social engineering geprezen wordt, een pragmatische instrument dat niet alleen de arbeid organiseert maar ons hele leven, en als zodanig heel succesvol werd en is. Ik echter onderschrijf van ganser harte de constatering op het omslag van het winternummer 2010 van Design Issues: ‘poverty of imagination’ – verbeeldingskracht, dát is waar het ons aan ontbreekt.

Zodra later dit jaar het grotere boek over Oxenaar is verschenen, kunnen we misschien nog eens verder in gesprek te gaan aan de hand van een concreet  boek, om zo de verschillende posities te onderkennen en zicht te krijgen op wat er speelt.

Els Kuijpers, 2010.