‘Ik ben er jarenlang langsgelopen, maar heb het nog nooit echt gezien.’ De oud-Shellmedewerker op de opening van de overzichtstentoonstelling Herman Scholten – Ruimte voor textiel doelt op het bontgekleurde wandkleed Rechthoek (1979) dat in de hal van het voormalig hoofdkantoor in Rotterdam hing. Het regenboogkleed van twee bij vijf meter – op onnavolgbare wijze verkleurend van oranje naar geel naar roze en dieppaars – knalt van de witte museummuur, maar werd blijkbaar ‘in situ’ niet opgemerkt, zoals zoveel textielkunst in openbare ruimtes. Echter, met de hernieuwde belangstelling voor ambacht is ook het werk van textielkunstenaar Herman Scholten (1932) weer ontdekt en actueel. De museale context geeft een frisse impuls aan het kijken en legt de kracht van zijn werk opnieuw bloot. Gastconservator Yvonne Ploum, hoofd van het dakloze Armando Museum, heeft door scherp te kiezen het voor elkaar gekregen in de beperkte ruimte van het Amersfoortse Mondriaanhuis een genuanceerd beeld van het oeuvre van Scholten te scheppen.
In memorie Mondriaan
Het lijkt op het eerste gezicht misschien niet voor de hand te liggen, maar Mondriaan kwam bij Scholten al vroeg om de hoek kijken. Hij bewonderde zijn werk tijdens bezoeken aan het Stedelijk Museum in zijn Amsterdamse studententijd. In Vierkant rood wit – een schuin opgehangen, van rood naar wit verlopend, vierkant wandkleed uit 1974 – valt die verwantschap inderdaad te zien. Maar meer nog is het Bauhaus van invloed geweest op Scholtens werk. Hij werd tot wever opgeleid aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (IvKNO) te Amsterdam, de voorganger van de Gerrit Rietveld Academie. Hier kreeg hij les van twee vrouwen die zelf aan de befaamde Duitse ontwerpschool gestudeerd hadden, Grete Neter en Kitty van der Mijll Dekker. Van hen leerde hij de basisprincipes van het weven – het samenspel van binding, materiaal en kleur naar zijn hand te zetten. De school zou nog veel meer voor hem gaan betekenen: hij ontmoette er zijn toekomstige vrouw Désirée van de Rivière (1920-1987) en zou er zelf vele jaren les geven. Deze periode uit het leven van Herman en Désirée (tevens textielkunstenaar) wordt op de tentoonstelling mooi geïllustreerd aan de hand van materiaal uit het archief van de Scholtens dat vorig jaar aan het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) te Den Haag is overgedragen. Brieven, schetsen, lesmateriaal en foto’s vullen het werk van Scholten, waaronder ook schilderijen, mooi aan.
Schilderen met draden
De beeldende kunst heeft Herman Scholten altijd meer geïnspireerd dan de ‘toegepaste’. Uit zijn kleine schilderijen in abstract-geometrische stijl spreekt een voorliefde voor rasters, kleurverloop en driedimensionale werking; elementen die hem zijn carrière lang zullen blijven boeien. In de zaal met wandkleden uit de jaren vijftig en zestig zijn de kleuren nog gedempt, aards. De kleden Spiegel (1967) en Werk in uitvoering (1964) zijn in wezen een uitvergroot weefsel: grote banen kruisen elkaar boven- en onderlangs, waardoor het oppervlak golft. Ze hangen niet langer strak tegen de muur en stellen – in tegenstelling tot het traditionele gobelin – niets voor. De generatie van Scholten zette zich af tegen het stoffige imago van het figuratieve wandkleed en zocht naar een nieuwe, autonome benadering van het materiaal. Met het aanbreken van de jaren zeventig begon de bloeiperiode van de textielkunst pas echt. Herman Scholten behoorde samen met zijn vrouw Désirée tot de voorhoede van deze ‘beweging’, zowel in Nederland als daarbuiten. De zaal met werk uit deze periode doet met al zijn kleuren vrolijk aan. Scholten is ondertussen van het weefgetouw afgestapt en ‘componeert’ zijn kleden door de contouren met spijkers op de muur uit te zetten en daartussen te weven. Als een schilder kan hij nu zijn ‘doek’ overzien en zit hij niet meer vast aan de rechthoekige omtrek, zoals blijkt uit het werk met ronde en samengestelde vormen. Door te spelen met weefrichting en kleurvlakken suggereert Scholten driedimensionale vormen, zoals het zwart-gele Blok dat als een kubus van de muur af lijkt te komen. In de geest van de tijd ging Scholten ook meer conceptueel werk maken. De slierten die samen Open driehoek in rechthoek vormen zijn nauwelijks meer een wandkleed te noemen. Het slappe, vrij in de ruimte hangende werk suggereert hooguit zijn eigen titel.
Scholten heeft op de beroemde textielbiënnales in Lausanne zeker de exuberante wall hangings van zijn Poolse en Amerikaanse collega’s (vooral vrouwen) gezien. Zij maakten sculpturen van textiel, los van de muur en los van elke vorm van figuratie. De thematiek van deze werken was vaak verbonden met hun eigen emancipatie. Vergeleken bij deze ontwikkelingen hield Herman Scholten zich in. Maar het is juist deze strenge, bijna calvinistische benadering van het weven waarin hij, zijn vrouw en andere Nederlandse (textiel)kunstenaars als Loes van der Horst, Ria van Eyk en Margot Rolf zouden uitblinken. In de kleden uit de laatste periode van zijn werkzame leven, tot diep in de jaren negentig, lijkt Scholten meer dan ooit een kunstenaar die schildert met draden. Het palet wordt zachter van kleur, de contouren nog vrijer. Titels als Oosterse wolk en Landschap met blauwe stip geven het meer poëtische karakter van dit werk weer. Uitgangspunt vormt nog altijd de essentie van het weven, de binding van draden, en de effecten die met materiaal en kleur bereikt kunnen worden. Nu doen dubbele lagen hun intrede: geweven vormen worden bovenop de geweven ondergrond geappliqueerd, zodat er werkelijk volume en diepte ontstaat. Scholten gaat zich zelfs letterlijk op schilderkunst baseren in zijn ‘nageweven’ schilderijen. De citroenschil in Stilleven met citroen (1990), naar Willem Heda’s zeventiende-eeuwse schilderij, hangt met een sierlijke krul over de rand van het geweven doek.
Textiel tot slot
Na de hausse aan textielkunst midden jaren zeventig neemt de belangstelling en waardering snel af. De kunstvorm is ten onder gegaan aan het eigen succes. Ook Herman Scholten, die altijd veel opdrachten kreeg van architecten en particulieren, heeft dit gemerkt. De laatste zaaltekst geeft echter hoop en wijst erop dat een nieuwe generatie kunstenaars weer interesse in textiel toont. Ook in hedendaagse architectuur wordt de toepassing van textiel niet langer geschuwd en op vernieuwende wijze aangewend, denk bijvoorbeeld aan de vilten wanden van Claudy Jongstra in de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Maar het zijn niet alleen de jonge honden die aandacht krijgen; de oude garde wordt eveneens getoond, geëerd en bestudeerd. Het Centraal Museum Utrecht – dat veel bruiklenen aan de tentoonstelling heeft gegeven – liet in 2008 de collectie textielkunst van Benno Premsela zien. Naast Herman Scholten in Amersfoort heeft Lam de Wolf deze zomer een overzichtstentoonstelling in het Textielmuseum te Tilburg. En Ria van Eyk werd onlangs door de koningin onderscheiden wegens haar verdiensten.
Aan aandacht voor textielkunst dus geen gebrek en lopend door het Mondriaanhuis zie je dat dit zonder meer gerechtvaardigd is. Ontdaan van de spruitjesgeur die er ooit aan kleefde en los van de eeuwige vooroordelen van macrameeën en huisvlijt, blijkt het werk van Herman Scholten overtuigend en van een frisse, tijdloze, monumentale schoonheid. Door de mooi ingerichte, uitgebalanceerde zalen en via inzichtelijke teksten gaat de bezoeker opnieuw kijken en zien. Want textielkunst moet je in het echt zien, ervaren in de ruimte. En eigenlijk, het liefst: voelen…
Victoria Anastasyadis, 2010
Herman Scholten – Ruimte voor textiel, t/m 26 september 2010 in het Mondriaanhuis in Amersfoort. (http://www.mondriaanhuis.nl/artikel/nu-te-zien_1)
Verder is de tentoonstelling Lijnen in mijn hoofd – dertig jaar Lam de Wolf, 1980-2010 t/m 12 september te zien in het Audax Textielmuseum te Tilburg. (http://www.textielmuseum.nl/textielmuseum/agenda.html?agid=635)
Victoria Anastasyadis is afgestudeerd op het werk van Désirée Scholten – van de Rivière en werkt momenteel aan een artikel op basis van haar Masterscriptie voor deze website. In samenwerking met de familie draagt zij ook bij aan de ontwikkeling van een website over beide kunstenaars.