Vrije vormgeving?, een reactie op het stuk van Chris Reinewald

Het artikel ‘Hand, hoofd en hart’ van Chris Reinewald op deze site vind ik een zeer goede opsomming van de verschillende invalshoeken en bestaande visies op het onderwerp vrije vormgeving. Mijns inziens lijdt de discussie rondom dit thema aan een steeds weer opduikend hoofdgebrek. Dat euvel is simpelweg de vurige wens van ‘kunst/design critici’ te BENOEMEN. Definitief te benoemen. Dat zal niet lukken. Iedere poging daartoe staat namelijk haaks op het begrijpen en het kritisch en effectief omschrijven en aan het publiek verklaren wat de mensen die op deze terreinen werken werkelijk beweegt en wat hun ‘producten’ voor ons zouden kunnen of moeten betekenen.

Het probleem is dat we langs deze weg gedoemd blijven steeds appels met peren te vergelijken en het zoeken naar een manier om deze samen tot een ‘categorie’ te promoveren. Deze categorie kennen we al… FRUIT. Laten we dus ophouden de illusie te hebben dat we iets nieuws kunnen toevoegen door voor fruit een betere naam te verzinnen. Het is menselijk…, we willen allemaal dat de dingen simpel en overzichtelijk zijn, zodat ze handig in iedere gewenste vorm door ons te manipuleren vallen. Maar het is in dit geval fout.

Waarom gaan we er bijvoorbeeld van uit, zoals uit Chris artikel blijkt, dat we wél weten wat Kunst is en wat Design is? Het lijkt alsof we alleen maar het probleemgebied ‘vrije vormgeving’ stevig onderhanden hoeven te nemen en het moeten vastnagelen om daar vervolgens een sluitende, duidelijke en overzichtelijke constructie aan over te houden. Die structuur zou ons vervolgens steviger ondersteunen, ons in staat stellen alles beter te bespreken, te begrijpen en te plaatsen.

Zijn de problemen die in het artikel aangaande het bespreken van vrije vormgeving onderkend worden, niet precies dezelfde als die wat betreft de beeldende kunst en design? Sterker nog, is het eigenlijk niet zo dat de term ‘vrije vormgeving’ is ontstaan uit een poging om alles wat niet op comfortabele wijze onder de noemer design of kunst te rangschikken en te bespreken viel voor kunsthistorici/theoretici, een nieuwe naam te geven?

Kunsthistorici/theoretici willen dingen verklaren, verduidelijken en plaatsen. Daarbij is alles wat ambigu is ze vaak echter een doorn in het oog. Ik stel daar tegenover dat juist ‘onduidelijke’ dingen, overgangsgebieden en niet eenduidige begrippen een uitermate grote importantie hebben wanneer we het over cultuur hebben, beeldende kunst bijvoorbeeld!

Ons probleem is dat we, denk ik, een ongezonde hang naar SIMPLISME hebben. We hebben de wens om dingen netjes naast elkaar te leggen, overzichtelijk te ordenen, zodat we ze naar behoefte en per geval weer tevoorschijn kunnen halen. We willen onze argumenten snel ter hand kunnen nemen en er vooral niet naast grijpen.

Ik denk dat we er beter aan doen om met elkaar tot betere, enigszins werkbare definities van het begrip KWALITEIT te komen. Hoe valt kwaliteit te herkennen en te benoemen, en hoe kan die met elkaar besproken en verklaard worden?

Dat is mijns inziens de juiste weg om steekhoudender en zinvoller over de producten van beeldende kunst, design en vrije vormgeving te spreken. Dat zal echter van ons vergen dat we heel wat meer moed vertonen en positie moeten durven innemen ten aanzien van de aanwezige of afwezige kwaliteiten van INDIVIDUELE creatieve uitingen. Man en paard noemen. En dat op alle gebieden die Chris in zijn artikel bespreekt. We moeten leren om minder snel een uiting van beeldende kunst, van design of vormgeving (al dan niet vrije of fraaie..), eerst in te ramen/rammen in het ‘correcte desbetreffende overkoepelende structurele framework’. Ik denk dat we hiermee alleen voor onszelf een illusie creëren. Die illusie dat we ‘objectieve’ wetenschappelijk/historische waarheden in onze discussie kunnen proppen om er, a priori, universele waarheden uit te kunnen halen.

Cultuur is nu eenmaal NIET primair op intellect gericht, noch is het er oorspronkelijk uit ontstaan. Het is eerder zowel primair gericht op, als ontstaan uit onze gemeenschappelijke en individuele ervaringen, gevoelens, emoties, intuïties en vermoedens. Dit, in ieder geval voor mij als een paal boven water staand gegeven, maakt dat 95% van de pogingen om eerst een sluitende, logische en wetenschappelijk verantwoorde ‘structuur’ op te richten, verwordt tot een persiflage van wetenschap, een lachwekkende afgang dus! Lachwekkend zou het inderdaad zijn als ik mijn vak niet persoonlijk heel serieus uitoefende, onderging, doceerde en beleefde. Het gaat er niet om wat ‘kleikunstenaar A’ en ‘industrieel ontwerper 2’ met elkaar verbindt qua intentie, doelstelling, of stilistische overeenkomst. Het gaat om de verschillen in wat hun ‘producten’ bij ons teweeg kunnen brengen. Het gaat om individuele kwaliteiten, niet om kwantitatieve overeenkomsten. Daar zouden onze gesprekken eerder over moeten gaan. We kunnen argumenten construeren op basis van kwantiteit door begrippen net zo lang bij elkaar te vegen totdat we er een hoop van formaat aan overhouden. Door dat formaat kunnen we de indruk krijgen dat datgene waar we het dan over gaan hebben belangrijk is en het dus verdient om besproken te worden. Maar een accurate typering van een aldus verkregen ‘hoop’ zal altijd heel lastig blijven! Mijn betoog is dat we beter en meer moeten leren praten, VEEL beter en veel meer, over kwaliteit, individuele kwaliteit.

Zo moet GLAS mijns inziens, helemaal niet ‘geaccepteerd worden als kunst’. En VRIJE VORMGEVING moet helegaar niet ‘meer waardering gaan genieten’. Geen van beide doelstellingen heeft de geringste kans op succes. Of misschien wel, maar dan hebben we het alleen over marktwerking, toch? Is dat waar Chris en de andere mensen die hij citeert het over hadden of wensten te hebben? Ik dacht het niet.

De interessantste lijnen en verschillen tussen de producten van individuele beoefenaars van kunst, ambacht en design vallen niet in kwantitatieve zin te tekenen door kunsthistorici, maar in kwalitatieve zin. En dat is toch ook veel interessanter als discussiestof? Zouden we het niet DAAROVER moeten hebben… over de individuele kwaliteiten van de uitingen van deze mensen? Zijn dit niet tenslotte mensen die zonneklaar, bij uitstek door hun beroepskeuze, als individu een uitspraak willen doen en ook doen? Vanwaar deze starre obsessie met de zich steeds herhalende en bij voorbaat tot mislukking gedoemde pogingen om ze als groep te tonen, te analyseren, te benoemen, te behandelen en daardoor ‘toegankelijk te maken’?

Het prijzen, bekritiseren of zelfs afschrijven van ‘craft art’ op grond van iets wat je werkelijk voelt of meent, is dat niet gerichter, steekhoudender, moediger, zinniger en voor alle lezers ook veel interessanter? Dus het behandelen van specifieke werken van Jerome Harrington, Richard Meitner of wie dan ook op een directe, heldere en afzonderlijke manier in de tekst? Geen van beiden zijn of zullen ooit claimen ‘representatief’ te zijn voor anderen.

Met alle namen en termen die we bij elkaar kunnen verzinnen slagen we er nooit in om wat dan ook van enig belang beter te begrijpen of te verklaren. Het is ook al lang bewezen dat dit een heilloze weg is.

Ik vind het belangrijk dat we ons realiseren dat we nu eenmaal geen wetenschappers zijn en dat we geen wiskunde bedrijven. Dat het zoeken naar getallen of andere ‘absolute’ indicatoren, verbaal of numeriek, niet de aangewezen weg is om te proberen onszelf en anderen duidelijk te maken wat wij aan het doen zijn en waarom. We zijn mensen van gevoel en van intuïtie, ieder met een eigen smaak, persoonlijke thematische voorkeuren, nieuwsgierigheid, leergierigheid en moed. We hebben een meer dan gemiddeld vermogen om met dingen die verre van eenduidig zijn om te gaan, een meer dan gemiddelde hang om nieuwe en boeiende dingen te ervaren en ook heel vaak een sterke wens om ook zelf boeiend te kunnen zijn. Maar dan als individu, niet als groep.

Ik zou een kleine oorlog willen ontketenen tegen quasi wetenschappelijke benaderingen van cultuur. Als iemand die een meer dan gemiddelde (voor een kunstenaar? ontwerper? vrije vormgever?) dosis wetenschappelijke achtergrond heeft, ruik ik mijn hele leven niets anders dan kwakzalverij bij zulke nep-academische benaderingen.

Stof voor een discussie? Misschien wel, misschien niet. In ieder geval is dit hoe ik, als een van de vele kunstenaars waarover deze discussies gaan, deze al enkele decennia bezie.

Richard Meitner

De kunstenaar Richard Meitner (1949) werkt al sinds de jaren zeventig met glas, een materiaal waarvan hij de technische en beeldende mogelijkheden onderzoekt. Zijn veelzijdige oeuvre was in 2007 onderwerp van een solotentoonstelling in het Glasmuseum Leerdam. Of hij een ambachtsman, kunstenaar of ontwerper is of alle drie tegelijk, laten we hier maar in het midden. Meitner gaf vanaf 1981 met Mieke Groot leiding aan de glasafdeling van de Gerrit Rietveld Academie. Hij is hoogleraar glas aan de Faculteit voor wetenschap en techniek van de Universidade Nove in Lissabon. Zie ook de recensie van Job Meihuizen op deze site over de glastentoonsteliling in het Haags Gemeentemuseum.