Hein Salomonson, Rietvelds evenknie na 1945

‘Als iemand eraan mag komen ben jij het’, schreef Rietveld aan de architect Hein Salomonson in de jaren zestig toen hij de bouwmeester toestemming vroeg om wijzigingen aan te brengen in een van zijn villa’s. Salomonson hield zich bezig met verbouwingen en interieurs, maar ontwierp ook tal van huizen en meubelen, en speelde na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol  in de Nederlandse architectuur en vormgeving. Hij leverde een geheel eigen bijdrage aan het naoorlogse modernisme en was betrokken bij organisaties als Goed Wonen en de GKf. Aan hem is nu een eerste monografie gewijd, uitgebracht door de Stichting Bonas.

Het boek Schijnbare eenvoud, Hein Salomonson architect 1910-1994 is de 43e publicatie van de Stichting BONAS. De naam van deze stichting staat voor Bibliografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen. Tot aan de vorige monografie over G.F. la Croix (nr. 42) hadden de boekjes in deze reeks een klein, liggend formaat wat ze als reeks heel herkenbaar maakte, maar waardoor ze tevens wat onopvallend bleven. Het nieuwe formaat maakt ook de studie van Niek Smit over Salomonson tot een meer volwassen boek. De vormgeving door Karin Nas-Verheijen (Manifesta, Rotterdam) is helder en prettig afwisselend, zodat het boek, ondanks de gestelde beperkingen (geheel zwart-wit met slechts een steunkleur voor het omslag) een fijn beeldboek geworden is.

Niek Smit schreef in het kader van zijn studie kunstgeschiedenis een grondige studie over de architect. Het boek bestaat uit een forse inleiding en een omvangrijke oeuvre catalogus. Opvallend is wel dat een inhoudsopgave ontbreekt en dat de bladzijden 9-70 in hun geheel als ‘inleiding’ worden gepresenteerd. De daadwerkelijke inleiding staat echter op pagina 9 en de rest is onderverdeeld in ‘hoofdstukken’, die nu de indruk wekken slechts paragrafen te zijn,

De eerste vier ‘hoofdstukken’ geven een analyse van de door Salomonson ontworpen huizen, behandelen zijn jeugd en opleiding, de jaren 1930 als beginnend architect, en de jaren 1950 als zelfstandig gevestigd architect. Daarna volgen de jaren zestig en het late werk, twee minder sterke hoofdstukken die lijden aan een zekere opsommerigheid. Zij ontberen ook het levendige en persoonlijke element van Salomonsons eigen observaties over zijn tijd dat die eerdere hoofdstukken een toegevoegde waarde geeft.

Wenen en Parijs

Hein Salomonson, enig kind uit het huwelijk tussen Hendrik Salomonson en de veel jongere Isabella Tas, kreeg kunst en cultuur met de paplepel ingegoten. Muzikale belangstelling kwam van beide zijden, de beeldende kunst-component via de familie van zijn moeder. Het echtpaar liet H.P. Berlage een huis te Baarn ontwerpen, maar relatieproblemen voorkwamen dat het gezin er zich permanent in vestigde. Herman Gorter kwam thuis over de vloer en Hein bezocht met zijn vader opera’s en de grote Exposition des Arts Décoratifs et Industriels Modernes in Parijs in 1925.

Een jaar later begon Salomonson de opleiding bouwkunde aan de academie te Den Haag, waar interieurarchitect Willem Retera een van zijn docenten was. Aanvankelijk was de Amsterdamse School het grote voorbeeld voor Salomonson, maar na het zien van een tentoonstelling over internationale architectuur in Rotterdam in 1928, verschoof die voorbeeldfunctie naar Le Corbusier en De Stijl. In 1929 vertrok Hein naar Wenen, waar zijn moeder intussen woonde. Zij kende Josef Hoffmann en bemiddelde voor haar zoon opdat die bij hem in opleiding kon komen aan de Kunstgewerbeschule in de vakklas voor architectuur. Daar kreeg hij les van Hoffmann zelf en van Oswald Haerdtl, en die laatste beviel hem beter omdat hij Hoffmann te decoratieve opvattingen verweet. Daar leerde hij evenwel respect voor grote ambachtelijke afwerking, wat hem later ten goede zou komen in zijn architectuurpraktijk.

Na een vergeefs verzoek aan Le Corbusier om op diens bureau tekenwerk te mogen doen, trok Salomonson in mei 1933 naar Parijs en meldde zich bij de beroemde architect, waarop hij alsnog werd aangenomen. Hier kon hij zich bezighouden met het door hem gekoesterde modernisme, een stijl waarin hij al enkele verdienstelijke, niet uitgevoerde ontwerpen had gemaakt. Na vier maanden keerde Salomonson naar Nederland terug, sloot zich aan bij architectengroep De 8 en kreeg sympathie voor en kennis aan enkele leden van Groep 32, onder wie Auke Komter.

Zacht modernisme

Salomonson ontwierp in de jaren dertig enkele meubels en interieurs waarin hij meubelontwerpen van zichzelf toepaste en van W.H. Gispen, M. Breuer, Thonet en A. Aalto. Opvallend is dat hij het modernistische interieur voorzag van elementen die een al te grote gestrengheid of hardheid verzachtten. Bijvoorbeeld handgeweven meubelstoffen en ambachtelijk geweven of geknoopte tapijten op houten vloeren. Of door het toepassen van houten meubelen in plaats van stalen buismeubilair.

In zijn leertijd bij Hoffmann had hij al eens aangegeven dat hij graag interieurs ontwierp, maar die had dat denigrerend afgedaan als iets voor vrouwen. Gelukkig trok Salomonson zich daar weinig van aan en is hij zich gedurende zijn hele carrière met interieurinrichting bezig blijven houden. Uit zijn grote muzikale interesse zal zich zijn gevoelig oor voor akoestiek hebben ontwikkeld. De orthodox modernistische interieurs met hun gladde en strakke oppervlakken zijn nogal snel over-akoestisch, wat juist met het toepassen van hout en textiel kan worden verholpen, hetgeen bij Hein in goede handen was.

Hieruit blijkt, ook al omdat hij in de generatie zat die volgde op de modernisten van het eerste uur, dat hij wel modern maar niet dogmatisch wilde zijn. Hij had oog voor goede elementen uit de traditie, zoals blijkt uit de typologie van het vrijstaande woonhuis in zijn oeuvre: de ene helft vertegenwoordigt de witte kubus, de andere de boerenschuur, compleet met in het zicht gelaten balken.

Landhuis Van Dijk, Waalre 1961-1962 (afbeelding uit boek van Jan Versnel)
Landhuis Van Dijk, Waalre 1961-1962 (afbeelding uit boek van Jan Versnel)

Villa’s en landhuizen

Voor de oorlog was het bescheiden landhuis te Blaricum (1938), ontworpen voor familie van zijn moeder, zijn enig uitgevoerde architectuurontwerp. Het kwam op het omslag van het decembernummer van De 8 en Opbouw, waarin het besproken werd door Mart Stam, die overwegend positief was, maar veroordeelde de knik die de bouwvolumes ten opzichte van elkaar maakten. In onze postmoderne ogen geeft dat nu juist een aangename spanning aan de ruimtelijke lay-out. Overigens zet Salomonson hier een toon, die gedurende zijn hele loopbaan doorklinkt: de mooie plaatsing van het bouwlichaam in de groene ruimte. Vaak werd die ondersteund door de fraaie tuinen naar ontwerp van belangrijke tuinarchitecten als J. Bijhouwer, W. Boer, C. Broerse en van de bekende Mien Ruys, met wie hij heel vaak samenwerkte.

Het belangrijkste deel van Salomonsons oeuvre is tussen 1945 en de jaren tachtig ontstaan. Hoewel hij ook fraaie kantoorpanden, winkels, woningen en een bejaardentehuis ontwierp, behoren de vrijstaande stads- en landhuizen tot zijn specialiteit. Het zijn bijna allemaal huizen waarin je zelf ook zou willen wonen. Dat effect wordt versterkt door de uitstekende architectuurfotografen als Hans Spies, Jaap d’Olivieira en Jac. ten Broek met wie Salomonson zich omringde. Jan Versnel was daarvan een van de groten, die ook af en toe bewoners en huisdieren toeliet in zijn foto’s en heel hoge eisen stelde aan de ideale belichting. Zo duurde het heel lang voor hij de perfecte foto’s kon schieten van huis Orlow te Amsterdam, omdat het weer maar niet meewerkte en de gewenste sfeer op de foto niet in beeld kwam.

Magere context

Het is jammer dat Niek Smit geen apart hoofdstuk heeft gewijd aan de interieurs en de meubelontwerpen, die Salomonson toch na aan het hart lagen. Te hooi en te gras komt er wel een en ander voorbij in de oeuvre catalogus, maar het blijft een gemis. Iets dat bij tijd en wijle wat mager uitpakt is de context waarin sommige ontwerpen zijn geplaatst. Huis Orlow, dat op zijn kolommen natuurlijk sterk doet denken aan de Villa Savoie van Le Corbusier, zou toch ook gerelateerd mogen worden aan de stadvilla’s van Jan Brinkman en Leendert van der Vlugt voor de directieleden van Van Nelle in Rotterdam. De typologische overeenkomsten zijn hier overduidelijk aanwezig in de quasi negentiende-eeuwse scheiding van dienst- en bewonersvertrekken die kennelijk zelfs in 1960 nog valide werd bevonden.

Boerenstoel, 1949, Hein Salomonson
Boerenstoel, 1949, Hein Salomonson

Een ander voorbeeld van een wat smalle context is die bij de door Salomonson voor Goed Wonen ontworpen variant op de boerenstoel (1949), meer precies de Culemborgse stoel. Smit wijst weliswaar op de Superleggera (1951) van Gió Ponti, een stoel die ook teruggaat een ouder voorbeeld, maar diens interpretatie van de Chiavari-stoel is veel vrijer en maakte van de toch al lichte, uit fruitboomhout ambachtelijk vervaardigde stoel een geheel nieuw, modern stijlicoon. Alessandro Mendini nam hem nog op de hak in zijn kritische serie van modernistische-stoelen-met-toevoegingen. De boerenstoel van Salomonson daarentegen baseert zich op een traditie van het midden van de negentiende eeuw die begon met de herinterpretatie van Morris & Co van de Sussex-stoel en in Nederland (1905) werd overgenomen door onder andere Willem Penaat. Dat past overigens naadloos in die eerbied en aandacht voor goede overleveringen uit de traditie die Salomonson eveneens demonstreert in zijn ‘boerenschuur’ woningen.

Commentaren

Al met al kan de lezer bewondering opbrengen voor het vele werk dat Smit in zijn studie gestoken heeft. In de oeuvre lijst is een bewonderenswaardige hoeveelheid gegevens opgenomen. Daarvan zijn de commentaren die Salomonson zelf op verschillende momenten gedurende zijn loopbaan gaf op het eigen werk onbetaalbaar. Over een bungalow te Boekelo (1957) schreef hij bijvoorbeeld: ‘Vooral van binnen een lief huis! Oostgevel wat zwak, ingangszijde met “plaatsje” erg aardig’. De zelfrelativering en zelfspot die daar af en toe om de hoek kijken, geven een sympathiek beeld van deze architect, die ook in vakkringen grote waardering kreeg. Zo antwoordde Rietveld op Salomonsons brief of hij een door Rietveld ontworpen villa op verzoek van de opdrachtgeefster mocht aanpassen -zij kreeg huilbuien, omdat het licht te hard was en het geluid te schel -: ‘Als iemand eraan mag komen ben jij het’.

Stoel Superleggera van Gio Ponti
Stoel Superleggera van Gio Ponti

Ook verschillende opdrachtgevers prezen de verdiensten van Salomonson, zij het soms wat zuiniger geformuleerd. H.M. van Mourik Broekman, die gehuwd was met de dochter van architect J.B. van Loghem, verzuchtte over de keus voor een architect: ‘als het dan een modern huis moet worden, lijkt mij Salomonson de minst erge’. Maar er waren ook lastiger types bij waar Salomonson al even onderkoeld commentaar op gaf.

Er valt dus genoeg te genieten. Toch zou ik nog dit aan de uitgever mee willen geven. Tijdens de powerpoint vertoning van de auteur op de boekpresentatie in het NAi kwamen kleurenfoto’s voorbij van landhuizen met de tuinen van Mien Ruys eromheen. Dat gaf een geheel andere dimensie aan zowel de huizen als de tuinen. Eén inslagvel met vierkleurendruk zou het – zonder al te hoge kosten – tot een nog feestelijker boek hebben gemaakt.

André Koch

Niek Smit, Schijnbare eenvoud, Hein Salomonson architect 1910-1994, Stichting BONAS, Rotterdam 2009, 215 blz., ISBN/EAN: 978-90-76643-34-2. Euro 29,50.