Gejaagd door de wind

‘Ben je al naar Gejaagd door de wind geweest,’ vroeg een bevriende sieraadontwerper mij in de laatste week van maart. ‘Nee,’ zei ik, en vroeg toen verbaasd: ‘Hebben ze die film opnieuw uitgebracht? Dan ga ik onmiddellijk.’ Maar Evert Nijland doelde op de tentoonstelling Gejaagd door de wind in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen die nog tot 22 november te zien is. Het is een veelomvattende expositie van eigentijdse mode en andere producten van Nederlandse vormgevers, waaronder ook sieraden, geïnspireerd op streekdrachten en lokale tradities.

Kinderkleding, Installatie van Caroline Fuchs (foto: Willem van Zel) 

Associaties en verwachtingspatronen

Dat is het probleem van het lenen van een beroemde titel die de lading niet dekt, want ook nadat ik geweest was, bleef ik die titel associëren met de roman Gone with the Wind van Margaret Mitchell uit 1936 en de verfilming ervan door Victor Fleming en George Chukor (1939), waarin Clark Gable en Vivian Leigh de beide hoofdpersonen, Rhett Butler en Scarlett O’Hara, volstrekt overtuigend vertolken. Ook verbond ik die titel niet met de  afscheidstentoonstelling in het Zuiderzeemuseum van algemeen directeur Erik Schilp, ondanks het feit dat deze expositie met een overweldigend media-offensief in de wereld was gezet. De grootse aankondiging kwam niet overeen met het verwachtingspatroon bij een provinciaal museum dat bekend staat om zijn verzameling boten en streekdrachten. En dit onversneden blijk van zelfoverschatting riep sterk een neiging tot relativeren op.

Je kunt stellen dat het de vormgeving van Nederlandse bodem voor de wind gaat, maar het is nu net voor modeontwerpers niet eenvoudig om een merk in de wereld te zetten dat zich internationaal staande kan houden. Bovendien werd Gejaagd door de wind door het museum gepresenteerd als het bewijs van een nieuwe koers waarin de focus op de periode 1880-1932 verschoven is naar de actualiteit en zich juist verwijdert van de Amerikaanse burgeroorlog uit het midden van de negentiende eeuw. Dat het museum wil tonen hoe tradities en geschiedenis terugkeren in de Nederlandse kunst en cultuur, in ontwerp en design, roept ook al geen associaties met Southern Belles op.

Al deze reserves ten spijt, is er beslist veel moois te zien op deze expositie. Gastconservatoren Alexander van Slobbe en Francisco van Benthem hebben prachtige modebeelden verzameld van interessante Nederlandse vormgevers, en die vanuit veel verschillende invalshoeken gepresenteerd in al even verschillende museumruimtes. Door het hele gebouwencomplex heen zijn installaties met mode gemaakt, in groepen op paspoppen geplaatst en rond thema’s opgesteld, zodat een bezoek aan deze tentoonstelling een boeiend kruip-door-sluip-door is geworden. Op strategische plekken zijn sieraden, keramiek, foto’s en bijvoorbeeld ook rietvlechtwerk van studenten aan de Design Academy in Eindhoven gepresenteerd, de academie waar Alexander van Slobbe nu creatief directeur is geworden. Studenten van de modeopleiding in Arnhem waar hij aan verbonden was, hebben de serie zwarte modesilhouetten gemaakt, die op de dijk aan het water inderdaad door de wind worden opgejaagd. Ze worden overigens ook belaagd door vogelpoep. Ook elders in het stadje treffen we ontwerpers, fotografen, stylisten en kunstenaars aan die speciaal voor deze gelegenheid werk hebben gemaakt. Al die deelnemers verdiepten zich in kraplap en klepbroek, knopen en kappen, de Staphorster stip en Zeeuwse oorijzers. José Teunissen trad op als conservator.

Klompen van Victor & Rolf (foto: Erik en Petra Hesmerg) 

Recycling en identiteit

Aandacht voor de culturele identiteit van een land of streek is niet nieuw en zeker niet in de mode. Onder de noemer folklore zijn in de loop van de geschiedenis van de mode ongelooflijk veel Afrikaanse motieven, Laplandse truien, kleurrijke Mexicaanse bloesjes, Chinese jurkjes en kleren van Indiase zijde bezet met kraaltjes gefabriceerd. In de jaren negentig van de vorige eeuw ging een aantal kunsthistorici en beschouwers zich verdiepen in de vraag of er een Nederlandse mentaliteit te onderkennen viel vanuit de hausse aan vormgeving en het succes dat zij op internationale beurzen en tentoonstellingen oogstte, van Milaan tot München en Miami. Zelf heb ik mij daar toen ook intensief mee bezig gehouden, en ik weet als geen ander dat er een lastig raakvlak is tussen een begrip als nationale identiteit en politiek beladen en verwerpelijke noties als de superioriteit van het eigen volk en het weren van invloeden van buitenaf. Dat laatste is de mode, een globale industrie die nu net drijft op de juiste combinatie van invloeden uit alle hoeken van de wereld, echter wezensvreemd.

Een van de mooiste modetentoonstellingen waarin dit spanningsveld werd getoond, was Global Fashion, Local Tadition die José Teunissen in het voorjaar van 2006 presenteerde in het Centraal Museum in Utrecht. Zij toonde beeldschoon aan dat modeontwerpers in deze tijd, waarin snelle informatie en communicatie instrumenteel zijn in het creëren van nieuwe modebeelden, juist door lokale elementen te eerbiedigen een groot internationaal bereik kunnen hebben. Ook op andere plekken, zoals bijvoorbeeld in het Middelburgs museum en bij de Koninklijke Tichelaar in Makkum, wordt al jaar en dag gewerkt aan de fusie van lokale tradities met eigentijdse vormgeving. Kortom, met Gejaagd door de wind zit het Zuiderzeemuseum in het kielzog van een ontwikkeling. Dat is niet erg, dan heb je het gelijk aan je zijde, maar het komt dan wel op de presentatie aan.

De nettenboeters van Frans Ankone (foto: Erik en Petra Hesmerg) 

Fondsenwerving

Wat bewondering afdwingt is de manier waarop men in Enkhuizen de fondsen heeft verzameld om deze tentoonstelling mogelijk te maken. Een deel van het gepresenteerde werk bestond uit recente aankopen, zoals een aantal sleutelstukken van het duo Victor & Rolf. Dat is al een grote investering voor een provinciaal museum. Een ander deel is gefinancierd met bijdragen van het Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst, maar er moet nog veel meer geld gefourneerd zijn. Succes in het werven van fondsen schijnt een van de sterkste punten te zijn van Erik Schilp die zijn zakelijk inzicht overigens gemeen heeft met Rhett Butler, de mannelijke hoofdpersoon uit Margaret Mitchell’s Gejaagd door de wind.

Tot mijn favorieten behoorde de prachtige openingsruimte met een fraai samengesteld beeld in zwart en wit van ras-stylist Frans Ankoné, waarin nieuwe kledingstukken en accessoires op een overtuigende wijze gecombineerd werden met stukken uit de historische collectie van het Zuiderzeemuseum. Het thema van de nettenboeters vormde een mooie brug naar de tentoongestelde modellen. Ook de installatie met kinderkleding, een verzameling gedragen en zwartgeverfde Oilily kleding in combinatie met historisch materiaal, riep het juiste gevoel van nostalgie en durf op. Deze inrichting van Caroline Fuchs was ook spannend met speelse kinderpoppen, confetti en allerlei grote oranje objecten. De zaal was ook een eerbetoon aan het Noord-Hollandse kledingmerk Oilily dat in de afgelopen veertig jaar de wereld veroverde, maar onlangs helaas ter ziele is gegaan.

Mutsen en kappen van vroeger (foto: Erik en Petra hesmerg) 

Te weinig consequenties uit zelfgesteld doel

Maar in andere ruimtes, waar bijvoorbeeld prachtig geplooide witte kappen behorend bij de oude streekdrachten gepresenteerd werden naast hedendaags werk van vormgevers (keramiek, hoeden of andere accessoires), kon je niet ontkennen dat de verfijning van die kappen een zeldzaam goed is geworden. Die indruk was het sterkst op zolder waar eigentijdse en vaak nogal klunzige proefjes met rietvlechtwerk gecombineerd werden met fraaie historische dozen, tassen en andere superieur ambachtelijk uitgevoerde voorwerpen uit het verleden. De blauwe jurken van Klavers van Engelen hielden daarentegen wel goed stand binnen deze context. Het feit dat er in een zaal gewijd aan het thema plooien en vouwen ook werk van Japanse ontwerpers als Issey Miyake en Yunja Watanabe getoond worden, neem je voor lief. Het is altijd een genoegen om hun werk te zien, al blijft het de vraag wat die met interpretaties van Nederlandse tradities van doen hebben.

Een ander punt van kritiek is dat er geen consequenties getrokken worden uit de samenstelling van de traditionele kledingbeelden. Dat geldt met name voor de eigentijdse sieraden, die in één aparte zaal zijn gebundeld. Met behulp van kunsthistorica Liesbeth den Besten is werk van een stuk of zes gerenommeerde sieraadontwerpers bijeengebracht, die in meer of mindere mate aangehaakt hebben bij de Nederlandse streekdrachten en de wijze waarop deze sieraden volledig in een kledingbeeld waren geïntegreerd. In de tentoonstelling worden ze echter los van de mode gepresenteerd. Het is lastig om het werk van eigentijdse modeontwerpers en sieraadontwerpers in één beeld samen te voegen, want meestal resulteert dat in een ongelukkige botsing van ego’s. Maar de sieraden van bijvoorbeeld Robert Smit, Evert Nijland en Lucie Sarneel hadden prachtig tussen de bijdragen van de diverse modeontwerpers geplaatst kunnen worden, en zo de claim van het museum meer waargemaakt dat het heden de betekenis van het verleden bepaalt en dat tradities terugkeren. De foto’s die voor deze tentoonstelling zijn gemaakt, waren mooi geplaatst in de open lucht op het terrein voor de museumgebouwen en bij de boten in de haven, die bij het museum horen, maar ook zij droegen niet duidelijk bij aan de boodschap achter deze tentoonstellingsopzet.

Toch dwingt het bewondering af dat een groot aantal interessante modebeelden gecombineerd is met keramiek, sieraden en fotografie van nu. Die ruimte in het denken over museale presentaties kom je veel te weinig tegen. Wat bijvoorbeeld ontbrak was textielvormgeving, terwijl daarin het verband tussen traditie en deze tijd net zo goed valt aan te tonen.

Sieraad van Lucy Sarneel (foto: Eric Knoote) 

Flinke opklaringen

Alle modecollecties waren zorgvuldig en op een eigen wijze gepresenteerd, wat het kijkgenot vergrootte. De beide gastconservatoren zijn op een zeer fatsoenlijke manier met hun eigen werk in de tentoonstelling vertegenwoordigd; het is niet op de voorgrond geplaatst en het is uitstekend werk dat in de lijn van deze tentoonstelling thuis hoort. Francisco van Benthum is niet de enige ontwerper van mannenkleding die zijn werk in deze tentoonstelling toont en het is mooi om te zien hoe juist daarin de vormen van de streekdrachten en met name die van de vissers, aanknopingspunten bieden voor verfijnde variaties in de silhouetten en de detaillering van eigentijdse mode voor mannen.

In de bijbehorende publicatie komen de relaties tussen tradities, het historisch materiaal en alle werken die voor deze tentoonstelling zijn gemaakt overigens goed tot hun recht. Grafisch ontwerpster Irma Boom heeft vaak met een simpele tweedeling in de pagina’s gewerkt en de mooiste foto’s optimaal benut als spreads. Ook de teksten en de informatie bij de afbeeldingen zijn goed geschreven en bieden interessante gezichtspunten.

Al met al is er meer dan voldoende aanleiding om naar Enkhuizen af te reizen, niet in de laatste plaats vanwege een wandeling door dit fraaie Hollandse havenstadje, met zijn stompe toren en zijn mooie doorkijkjes. Toch kan ik mij niet onttrekken een zekere wrevel ten opzichte van de ronkende wijze waarop dit museum haar beleid verwoordt en aan de Nederlandse bevolking presenteert. Op zich is het lovenswaardig dat een museum in deze tijd de aandacht vestigt op de waarde van het ambacht en lokale tradities, maar uit de berichtgeving over deze tentoonstelling en andere presentaties spreekt eerder een behoefte aan het brengen van grote namen en aan erkenning van de eigen activiteiten, kost wat kost. Terugblikkend op de bezoeken aan deze expositie, herinner ik me de reacties van mijn ouders toen zij in het midden van de jaren vijftig naar de film Gejaagd door de wind waren geweest. Die werd toen vertoond voor de leeftijdscategorie boven de 14 jaar. Omdat ik die leeftijd toen nog niet bereikt had, heb ik de film pas veel later gezien. Mijn moeder had genoten van de romantiek en de fraaie beelden, maar mijn vader klaagde over de lengte van de film, bijna vier uur, en zei dat de makers blijkbaar last hadden gehad van tegenwind. Vanuit deze huiselijke traditie zou ik willen stellen dat de tentoonstelling Gejaagd door de wind bepaald niet voorop loopt in een manier van kijken naar eigentijdse vormgeving en dat de aanduiding ‘wisselvallig weer met flinke opklaringen’ de lading beter dekt en vooral ook beter past binnen het zelfgekozen thema van Nederlandse tradities.

Marjan Unger

Tentoonstelling Gejaagd door de wind, Zuiderzeemuseum Enkhuizen, 22 maart tot 23 november 2009. Gelijknamige catalogus Euro 4,75.