Een open naaibox detoneerde al… over het wonen in de modernistische villa Van der Leeuw

Als er een lijst bestond van meest beroemde woonhuizen tussen 1918 en 1945 in Nederland, dan zou deze villa beslist op de tweede plaats staan, vlak achter het internationaal bekendere Rietveld-Schröder huis (Utrecht 1924). De villa Van der Leeuw te Rotterdam was het woonhuis van de Van Nelledirecteur, gebouwd door architectenbureau Brinkman en Van der Vlugt dat ook het nieuwe fabrieksgebouw voor Van Nelle in de Spaanse Polder ontworpen had. Hoe ervoer een latere bewoonster het wonen in een, op de wensen van één, vrijgezelle man afgestemde, woonmachine? André Koch tekende het op.(1)Dit artikel is gebaseerd op vraaggesprekken van de auteur met mevrouw C.M. van Alphen-Hummel op 5 en 11 februari 2000. Met dank aan Caroline Rhodius, haar kleindochter, die mij op de mogelijkheid van een interview attendeerde. Het is een geactualiseerde versie van een eerder artikel dat op de inmiddels verdwenen site www.dingenco.nl stond. Literatuur over het huis Van der Leeuw: Pauline Bernège, ‘Une machine à habiter’, La Construction moderne, vol. XLVIII (1933) 27, p. 414; J. Geurst, ‘Kralingse Plaslaan. The House for Kees van der Leeuw at the Kralingse Plaslaan in Rotterdam (1928-1929), a Machine which Worked for Three Years’, Wiederhall (1993) 14, pp. 28-31; F. Kauffmann, ‘Het gedachtegoed van Kees van der Leeuw’ in: A. Backer, D. Camp, M. Dicke (red), Van Nelle. Monument van de vooruitgang, Rotterdam 2005, pp. 38-75.

Villa Van der Leeuw in 1945

Inwoning

F.M. van Alphen was 34 toen hij in augustus 1945 in het huwelijk trad met de tien jaar jongere jufrouw C.M. Hummel. Van Alphen had gedurende zijn vrijgezellenbestaan enige tijd samen met anderen een pand bewoond aan de Leuvehaven te Rotterdam. Tijdens de Duitse bombardementen van 1940 was dat pand vernield en sedertdien woonde Van Alphen weer bij zijn ouders in de halfvrijstaande villa Van der Leeuw aan de Kralingse Plaslaan nummer 38. In 1945 heerste grote woningnood en het lag dus voor de hand dat het jonge paar zich voorlopig zou vestigen in het ouderlijk huis van Van Alphen, dat ruimte genoeg bood aan twee gezinnen.

Verlovingsfoto van F.M. van Alphen en C.M. Hummel, op het terras voor de wintertuin
Verlovingsfoto van F.M. van Alphen en C.M. Hummel, op het terras voor de wintertuin

De schoonouders van mevrouw C.M. van Alphen-Hummel, W.J. van Alphen en C. van Alphen-Roos, hadden het huis in 1932 overgenomen van Van Nelledirecteur Kees van der Leeuw.(2)Mevrouw Van Alphen-Roos was de drijvende kracht achter de aanschaf van Huis van der Leeuw geweest. Het huis paste geheel bij haar gedurfde en vooruitstrevende levensstijl: ze was in het bezit van een vliegbrevet, rookte sigaren en had zanglessen. Zij was een lichte sopraan en zong graag operette. In 1932 vertrok Van der Leeuw voor zeven jaar naar Wenen om er medicijnen en psychiatrie te studeren, alwaar hij in 1939 afstudeerde in beide vakken.(3)Voor de gegevens over Van der Leeuw: Frank Kauffmann, ‘Kees van der Leeuw. A Principal in Search of Synthesis’, Wiederhall (1993) 14, pp. 4-6. Over de villa gedurende de bouw en bewoning door Van der Leeuw, zie Geurst 1993 en Kauffmann 2005 (noot 1). Villa van der Leeuw was naar het ontwerp van architect L.C. van der Vlugt, van het bureau Brinkman & Van der Vlugt, in 1928-1929 gebouwd. Van der Leeuw had de architect een pakket eisen voorgelegd dat zoveel mogelijk was gehonoreerd, zodat de villa optimaal voldeed aan zijn specifieke woonbehoeften. Die behoeften waren van hygiënische, technische, esthetische, sportieve en culturele aard. Naast praktische zaken als een zeer geavanceerd verwarmingssysteem met in iedere kamer een thermostaat, had het huis dienstruimtes, een etenslift, ingebouwd meubilair, een ozonapparaat, een luchtverversingssysteem en een schoenpoetsmachine. Er waren vier badkamers, vijf toiletten, een ruime keuken en alle kamers hadden elektrische klokken die in verbinding stonden met één centrale klok, een telefoon en een luidspreker aangesloten op het radiosysteem. Bovendien waren er diverse schuifpuien avant-la-lettre. Het glazen dak van de gymnastiekstudio op de vierde verdieping kon open zodat er een windvrije zonnestudio ontstond. De hoge schuifdeuren/vensters van de wintertuin konden geheel open en het lintvenster in de zit/werkkamer kon verzinken in de borstwering.

De muzikaliteit van Van der Leeuw kwam tot uitdrukking in het ingebouwde pijporgel met elektrische windkast en dubbelklavier. Het klavier stond in de werkkamer op de eerste etage, het pijpwerk bevond zich in de orgelkamer op de derde verdieping. Ook had hij een vleugelpiano en een ingebouwde grammofoon, beide in de zitkamer. Niet alleen het daglicht en de bezonning hadden grote aandacht gekregen in het ontwerp, ook de kunstlichtvoorziening, was – vooral op de bel-etage – van bijzondere aard. De lichtkoof boven het lintvenster en de opaalglazen lichtvitrine boven de ingebouwde sofa gaven ‘s avonds sfeervol indirect en diffuus licht. Bovendien konden met de ‘lichtparasols’ (hanglampen naar ontwerp van L.C. van der Vlugt in samenwerking met W.H. Gispen) van opaal overtrokken glas nog extra lichtaccenten worden ingezet.(4)Deze lampen zijn ongetwijfeld in samenspraak met Van der Vlugt ontworpen, beiden kenden elkaar van hun opleiding aan de Rotterdamse academie en zaten in het bestuur van Opbouw en van de Rotterdamsche Kring. Vanaf 1938 was dit type lamp, zij het met een gewijzigde plafondplaat, bij de firma Gispen in productie als Giso no. 2075.

Het appartement

Op niveau III werd P de zitkamer en L met de orgelkamer de slaapkamer
Op niveau III werd P de zitkamer en L met de orgelkamer de slaapkamer

Het bruidspaar betrok de privévertrekken van Kees van der Leeuw op de tweede etage (niveau III). Zijn voormalige slaapkamer werd ingericht als zitkamer met een royale bank bekleed met handgeweven stof van atelier Het Paapje, en losse kussens met gestileerde bloemmotieven in de sfeer van 1900.(5)Het Paapje: handweverij en -knoperij, tevens stofdrukkerij, opgericht in 1930 te Voorschoten. Onder leiding van Hans Polak (1884-1969) verwierf het atelier een goede naam. Verschillende meubelfabrieken betrokken bekledingsstoffen van het Paapje. Het Paapje werd onder nieuw directoraat voortgezet vanaf 1984 als stofdrukkerij Atelier Paapje Twente, te Oldenzaal. De voormalige kleine zitkamer aan de voorzijde werd een ruime slaapkamer door de wand tussen de kleine zitkamer en de orgelkamer door te breken (het orgel was door Van der Leeuw ontmanteld voor zijn vertrek). In de gymnastiekstudio (niveau IV) werd naar het ontwerp van interieurarchitect Joost Schuil een woonkeuken gebouwd. Ook deze kreeg een van de strakke zakelijkheid afwijkende sfeer met een schouw met een valletje erlangs, boerenstoelen en koperen voorwerpen aan de muur.

De jonge echtelieden bewoonden zo een compleet appartement binnen de villa. De steile trap vanuit de badkamer naar de voormalige gymnastiekruimte werd niet meer gebruikt en voor dit trapgat werd een kast geplaatst. De voortaan als woonkeuken fungerende studio was met minder risico bereikbaar via het – overigens kindonvriendelijke – hoofdtrappenhuis met de wenteltrap.(6)Door het ruimtelijk open hekwerk met verchroomde leuning konden kleine kinderen gemakkelijk naar beneden tuimelen. Het echtpaar Van Alphen-Hummel kreeg drie kinderen, van wie de oudste twee in het huis aan de Kralingse Plaslaan werden geboren: dochter F.C.C. van Alphen in 1946, zoon W.J.S. van Alphen in 1948.

Hoe was het om in zo’n moderne woonmachine te leven? Vooropgesteld moet worden dat het echtpaar Van Alphen-Hummel de woning in een moeilijke tijd betrok. In de voorbije oorlogsjaren was het niet mogelijk geweest om het gewenste onderhoud aan het, door alle technische snufjes, kwetsbare pand te plegen. Daardoor was de conditie sterk achteruit gegaan. Een goed geoliede machine moet geregeld gesmeerd. Ook in de eerste tijd na de oorlog, was dat onderhoud door de schaarste onmogelijk.

In een vraaggesprek met mevrouw Van Alphen-Hummel spreekt zij zich positief uit over de gerieflijke badkamer en de mooie daglicht toetreding. Bovendien was merkbaar dat het huis voor een perfectionist was gebouwd: alles bezat een volmaakte afwerking, het hoogglans lakwerk van het ingebouwde meubilair (kasten, bureau werkkamer, eetkamertafel) was van zeer hoge kwaliteit. Het hang- en sluitwerk van de vele stalen ramen was zo goed dat men de zware vensters (met dubbel glas) gemakkelijk kon openen en sluiten. Wel herinnert zij zich dat de stalen sponningen niet geheel tochtvrij waren. Het glazen dak van de gymstudio maakte bij harde wind veel lawaai en is vastgezet toen bleek dat de herrie het dochtertje, als ze in de box in de woonkeuken rondkroop, angst inboezemde. Een ander nadeel van het achterstallig onderhoud was dat de markiezen niet goed functioneerden, wat de klimaatbeheersing van het pand niet ten goede kwam. ‘s Zomers was het op sommige tijden een broeikas.

De hoek met de open haard voor 1932
De hoek met de open haard voor 1932

Een grappig, bijna romantisch element in een woonmachine, was de oorspronkelijke open haard in de zit/werkkamer. Een halfcilindrische schoorsteen tussen twee zwart betegelde, rechthoekige muurtjes, had twee verchroomd metalen deuren waarachter zich de open haard bevond. In haar verlovingstijd, gedurende de oorlogsjaren, werd op die plaats een potkachel gestookt, omdat voldoende brandstof voor de centrale verwarming ontbrak.

Een nadeel was, zeker in de tijd dat er van het bedienend personeel (aanvankelijk twee inwonende dienstbodes en één werkster) nog slechts een lid over was, het veel onderhoud eisende rubber dat als vloerbedekking in het hele huis dienst deed, behalve op de eerste verdieping. De rubberen vloeren moesten op gezette tijden met olie gewreven worden.

De oorspronkelijke inrichting volgens mevrouw Van Alphen

De zit/werkkamer was belegd met zwart blokjesparket waarover fraaie Deventer tapijten naar ontwerp van Leen van der Vlugt lagen. Het kleed in de vorm van een cirkelsegment dat voor de sofa lag, was gebroken wit met een subtiel patroon van rechthoeken en een cirkelsegment, en suite met de meubelstof van de sofa.(7)Zo lijkt het tenminste op de foto, die staat afgebeeld in H.P. Berlage, W.M. Dudok e.a. (red), Het groote landhuis, het groote stadshuis, Moderne bouwkunst in Nederland 6, Rotterdam 1933, p. 13. De informatie van mevrouw Van Alphen is aangevuld met de namen van ontwerpers zoals uit de literatuur bekend. Het rechthoekige kleed in de werkkamer was in groengradaties en zachtgeel met zwarte lijnen geweven ‘als een Van Doesburg’. De ingebouwde kasten waren zachtgroen gelakt, het ingebouwde bureaublad en het tafelblad van de ronde eetkamertafel waren zwart gelakt (ducolak), alles in hooglans.

De eetkamer voor 1932
De eetkamer voor 1932

De gordijnen, geweven in een mengsel van wol en zijde, bezaten een zachte goudkleur en combineerden mooi met de schuifwanden van zilverkleurig leer. De ronde eetkamertafel op een verchroomd stalen onderstel, was een ontwerp van Van der Vlugt. De tafel had een draaibare middencirkel, waarop de schotels geplaatst konden worden, zodat de gerechten gemakkelijk onder ieders bereik kwamen. Een nadeel was dat je geen tafelkleed kon gebruiken en de tafel met placemats moest worden gedekt. De hoogglanslak was bovendien kwetsbaar: er konden geen warme schalen op worden gezet. In die inwoontijd waren de metalen buisstoelen, die in de periode Van der Leeuw aan tafel stonden, vervangen door zwart gelakte houten eetkamerstoelen van Pander met gestoffeerde rugleuning en zitting.(8)Meubelfabriek H. Pander & Zn was gevestigd te Den Haag. Tot de interieurarchitecten/meubelontwerpers van Pander behoorden Paul Bromberg en Hendrik Wouda; na hun beider vertrek in 1934 werd J.F. Semey aangetrokken als meubelontwerper en binnenhuisarchitect. Zie: T. de Rijk, De Haagse stijl, Art Deco in Nederland, Rotterdam 2004.

De eetkamer in oorlogstijd met Panderstoelen
De eetkamer in oorlogstijd met Panderstoelen

In andere kamers golden weer andere kleurstellingen: het tapijt in de slaapkamer van het inwonende paar was, bijvoorbeeld, korenblauw met zwarte lijnen. Het bed van verchroomd staalbuis uit Van der Leeuws slaapkamer, dat werd verwijderd om er de kleine zitkamer van te maken, was aan het hoofdeinde met haken aan de muur bevestigd en steunde alleen aan het voeteneinde op een buisbeugel. Toen het inwonende stel eind 1950 verhuisde en het bed mee wilde nemen moesten zij aan het hoofdeinde een beugel laten lassen.

 Huis waar muziek in zat

F. van Alphen was een begaafd amateurmusicus die geregeld op de vleugel kamermuziek ten gehore bracht. De witgelakte vleugel van Van der Leeuw was vervangen door een zwart gelakt exemplaar, maar bevond zich op dezelfde plek in de zitkamer, zij het geheel tegen de muur geschoven (de eerder aanwezige boekenkast was weggehaald). Om geluidsoverlast naar de buren te voorkomen was de vleugel op een rond zwart kleed geplaatst dat ten tijde van Van der Leeuw elders in het huis had gelegen.

De zitkamer voor 1932
De zitkamer voor 1932

Ook de ouders van Van Alphen waren muziek- en kunstliefhebbers. Zij waren lid van de Rotterdamse Kunstkring en mevrouw C. van Alphen-Roos, zelf een verdienstelijk amateur soubrette, organiseerde huisconcerten. Tussen 1945 en 1948 wist zij onder anderen de Franse componist Francis Poulenc te engageren. Poulenc speelde werk van eigen hand, waaronder liederen die vertolkt werden door de Franse bariton Pierre Bernac.(9)Pierre Bernac was bevriend met Poulenc die veel liederen speciaal voor hem schreef, bovendien was hij een van de leraren van de Nederlandse sopraan Elly Ameling en de Franse bas Gérard Souzay. Andere hoogtepunten waren optredens van de Britse componist Benjamin Britten samen met zijn levensgezel tenor Peter Pears en een liederenavond met de Nederlandse zangeres Jo Vincent. Zo behield de villa de muzikale geest waarvan reeds sprake was ten tijde van Van der Leeuw. Volgens mevrouw Van Alphen-Hummel bezat het huis en vooral de zit/werkkamer, waar zo’n twintig tot vijfentwintig gasten de huisconcerten bijwoonden, een fraaie akoestiek.

De zitkamer Van Alphen
De zitkamer Van Alphen

Ook de grammofoon werd vaak gebruikt. Het repertoire van de platen liep uiteen van kamermuziek tot de Mattheus Passion van Bach en werken van Wagner. De laatste was vooral geliefd bij het echtpaar Van Alphen-Roos. De jongelui hadden niet zo veel op met Wagner, omdat deze muziek door de Nazitijd in een kwade reuk was komen te staan.

Sportiviteit

Van de sportieve faciliteiten van de villa, was de gymnastiekstudio komen te vervallen. De tennisbaan bleef behouden en werd zowel door de volwassenen als door de kinderen, die gedurende het vijfjarig verblijf van het echtpaar Van Alphen-Hummel in het huis geboren werden, gebruikt. De kleintjes speelden uiteraard nog geen tennis, maar amuseerden zich met ander spel in de ‘tenniskooi’. Het was in de herinnering van mevrouw Van Alphen een nogal harde baan, met een betonnen grondvlak waarover gravel was gestort. Voor de kinderen was er op het grasveld in de tuin nog een enorme box gebouwd, waarin zij zich veilig konden vermaken. Het boothuis dat aan de plas lag en waarin Van der Leeuw een zeilboot meerde, kan zij zich niet herinneren, mogelijk was het aan anderen verkocht. Buitendien was het aan de plas een troep van jewelste, omdat een deel van het puin uit de Rotterdamse binnenstad in de plas werd gedumpt en pleziervaart er voorlopig onmogelijk was.

Gymnastiekruimte van Van der Leeuw

Eindoordeel

Als mevrouw Van Alphen-Hummel haar ervaringen met het huis samenvat, spreekt zij over een gelukkige tijd in het huis. Qua sfeer was het niet wat zij zelf zou kiezen. Het perfecte, koele en wat afstandelijke karakter werd, waar mogelijk, ook door de schoonouders milder gemaakt. Van der Leeuws keuze van de materialen van aankleding en ingebouwd meubilair was nauwelijks berekend op een levendig jong huishouden. Iedere vinger op een glazen tafelblad of op de hoogglanslak ontsierde het volmaakte uiterlijk der dingen. Zo nu en dan bekroop C.M. van Alphen-Hummel, als zij met een naaiwerkje bezig was en even weg moest, het gevoel dat zij haar naaidoos niet open kon laten staan omdat dat uit de toon zou vallen. Zij was dan ook blij om aan het eind van 1950 naar een woning te kunnen verhuizen, die zij zelf geheel kon inrichten en niet hoefde te delen met haar schoonouders, die het huis in januari 1951 verkochten.

Dit vraaggesprek werpt nieuw licht op het huis Van der Leeuw. Niet alleen komt er een kleuriger interieurbeeld uit naar voren dan we ons via zwart-witfoto’s van toen kunnen voorstellen, maar het plaatst ook vraagtekens bij de geldigheid van het begrip woonmachine. De op de persoonlijke wensen van de opdrachtgever toegesneden woonsituatie was voor hem het ideale huis dat volop ruimte bood aan zijn sportieve, muzikale voorkeuren en zijn ascetische, Spartaanse levenswijze. Voor de anders ingestelde, nieuwe bewoners, met van het oorspronkelijke ideaal afwijkende levensbehoeften en jonge kinderen had het huis tekortkomingen van praktische of esthetische aard, waardoor zij zich genoodzaakt zagen op een aantal punten het huis en zijn inrichting te wijzigen.

André Koch

noten   [ + ]

1. Dit artikel is gebaseerd op vraaggesprekken van de auteur met mevrouw C.M. van Alphen-Hummel op 5 en 11 februari 2000. Met dank aan Caroline Rhodius, haar kleindochter, die mij op de mogelijkheid van een interview attendeerde. Het is een geactualiseerde versie van een eerder artikel dat op de inmiddels verdwenen site www.dingenco.nl stond. Literatuur over het huis Van der Leeuw: Pauline Bernège, ‘Une machine à habiter’, La Construction moderne, vol. XLVIII (1933) 27, p. 414; J. Geurst, ‘Kralingse Plaslaan. The House for Kees van der Leeuw at the Kralingse Plaslaan in Rotterdam (1928-1929), a Machine which Worked for Three Years’, Wiederhall (1993) 14, pp. 28-31; F. Kauffmann, ‘Het gedachtegoed van Kees van der Leeuw’ in: A. Backer, D. Camp, M. Dicke (red), Van Nelle. Monument van de vooruitgang, Rotterdam 2005, pp. 38-75.
2. Mevrouw Van Alphen-Roos was de drijvende kracht achter de aanschaf van Huis van der Leeuw geweest. Het huis paste geheel bij haar gedurfde en vooruitstrevende levensstijl: ze was in het bezit van een vliegbrevet, rookte sigaren en had zanglessen. Zij was een lichte sopraan en zong graag operette.
3. Voor de gegevens over Van der Leeuw: Frank Kauffmann, ‘Kees van der Leeuw. A Principal in Search of Synthesis’, Wiederhall (1993) 14, pp. 4-6. Over de villa gedurende de bouw en bewoning door Van der Leeuw, zie Geurst 1993 en Kauffmann 2005 (noot 1).
4. Deze lampen zijn ongetwijfeld in samenspraak met Van der Vlugt ontworpen, beiden kenden elkaar van hun opleiding aan de Rotterdamse academie en zaten in het bestuur van Opbouw en van de Rotterdamsche Kring. Vanaf 1938 was dit type lamp, zij het met een gewijzigde plafondplaat, bij de firma Gispen in productie als Giso no. 2075.
5. Het Paapje: handweverij en -knoperij, tevens stofdrukkerij, opgericht in 1930 te Voorschoten. Onder leiding van Hans Polak (1884-1969) verwierf het atelier een goede naam. Verschillende meubelfabrieken betrokken bekledingsstoffen van het Paapje. Het Paapje werd onder nieuw directoraat voortgezet vanaf 1984 als stofdrukkerij Atelier Paapje Twente, te Oldenzaal.
6. Door het ruimtelijk open hekwerk met verchroomde leuning konden kleine kinderen gemakkelijk naar beneden tuimelen. Het echtpaar Van Alphen-Hummel kreeg drie kinderen, van wie de oudste twee in het huis aan de Kralingse Plaslaan werden geboren: dochter F.C.C. van Alphen in 1946, zoon W.J.S. van Alphen in 1948.
7. Zo lijkt het tenminste op de foto, die staat afgebeeld in H.P. Berlage, W.M. Dudok e.a. (red), Het groote landhuis, het groote stadshuis, Moderne bouwkunst in Nederland 6, Rotterdam 1933, p. 13. De informatie van mevrouw Van Alphen is aangevuld met de namen van ontwerpers zoals uit de literatuur bekend.
8. Meubelfabriek H. Pander & Zn was gevestigd te Den Haag. Tot de interieurarchitecten/meubelontwerpers van Pander behoorden Paul Bromberg en Hendrik Wouda; na hun beider vertrek in 1934 werd J.F. Semey aangetrokken als meubelontwerper en binnenhuisarchitect. Zie: T. de Rijk, De Haagse stijl, Art Deco in Nederland, Rotterdam 2004.
9. Pierre Bernac was bevriend met Poulenc die veel liederen speciaal voor hem schreef, bovendien was hij een van de leraren van de Nederlandse sopraan Elly Ameling en de Franse bas Gérard Souzay.